In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, waarbij een bedrag van € 518.000 was opgelegd. De inspecteur had de naheffingsaanslag na bezwaar verminderd, maar de rechtbank vernietigde deze beslissing. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch had de uitspraak van de rechtbank echter vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarop de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Na de verwijzing heeft het hof belanghebbende de gelegenheid gegeven om te reageren op het arrest van de Hoge Raad. Belanghebbende heeft vervolgens aangegeven dat zij met de Belastingdienst tot een compromis is gekomen, waarbij de naheffingsaanslag in stand blijft. Het hof heeft de zaak zonder mondelinge behandeling afgedaan en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof en is openbaar uitgesproken op 6 september 2022.