ECLI:NL:GHARL:2022:7639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
21/01029
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 27 juli 2021 de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur heeft vernietigd. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2019, die aan belanghebbende was opgelegd. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de rentebeschikking, maar de rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen vertrouwen kon ontlenen aan de voorlopige aanslag en verklaarde het beroep tegen de definitieve aanslag ongegrond. Belanghebbende stelde dat hij op 1 april 2020 aangifte had gedaan, maar het Hof oordeelde dat hij een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag had ingediend. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld en dat er geen bijkomende omstandigheden waren die de Inspecteur verplichtten om de definitieve aanslag overeenkomstig de voorlopige aanslag vast te stellen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01029
uitspraakdatum: 6 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 juli 2021, nummer AWB 21/872, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tevens heeft de Rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Belanghebbende is niet verschenen.
1.6.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 juni 2022 uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder vermelding van datum en tijdstip. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Nu uit de van PostNL/Track en Trace afkomstige informatie kan worden afgeleid dat de zending op 15 juni 2022 is afgeleverd door PostNL en dat voor ontvangst is getekend, is belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting van het Hof uitgenodigd.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 1 april 2020 heeft belanghebbende op elektronische wijze gegevens bij de Belastingdienst ingediend. Blijkens het opschrift van het door belanghebbende overgelegde afschrift gaat het om een “Verzoek of wijziging Voorlopige aanslag 2019” (hierna: het verzoek). Belanghebbende was door de Inspecteur niet uitgenodigd aangifte te doen. Uit het verzoek blijkt dat belanghebbende opgave heeft gedaan van € 36.577 aan looninkomsten en uitkeringen. Daarnaast is opgave gedaan van giften tot een bedrag van € 1.000. In het verzoek is geen opgave gedaan van ingehouden loonheffing en van verrekende arbeidskorting.
2.2.
In het verzoek is een door de Belastingdienst gemaakte berekening van de terug te ontvangen belasting opgenomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt volgens deze berekening € 35.942 en de terug te ontvangen belasting € 273, waarbij is vermeld dat geen rechten aan dit bedrag of de berekening ervan kunnen worden ontleend. Uit de berekening blijkt verder dat de Belastingdienst is uitgegaan van een bedrag aan te verrekenen voorheffingen van € 11.308, een algemene heffingskorting van € 1.677 en een arbeidskorting van € 684.
2.3.
Met dagtekening 25 april 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag van € 273 opgelegd. Hierbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning (rekening houdend met giftenaftrek) van € 35.942. De verschuldigde bruto belasting bedraagt € 13.396. Na aftrek van de hiervoor genoemde bedragen aan loonheffing en heffingskortingen resulteert dit in een teruggaaf van € 273. Op het biljet is vermeld dat de aanslag uitsluitend is gebaseerd op de “gegevens uit uw verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2019”. Tevens wordt geadviseerd te controleren of de gegevens van de voorlopige aanslag kloppen en als dat niet het geval is, dit door te geven aan de Belastingdienst.
2.4.
Op 6 oktober 2020 heeft belanghebbende van de Inspecteur een schriftelijke uitnodiging tot het doen van aangifte ontvangen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft belanghebbende op dezelfde dag op elektronische wijze aangifte gedaan. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.942. De ingehouden loonheffing bedraagt volgens deze aangifte € 10.532, waarbij rekening is gehouden met een verrekende arbeidskorting van € 1.014.
2.5.
Met dagtekening 13 november 2020 heeft de Inspecteur de thans in geschil zijnde aanslag (hierna: de definitieve aanslag) opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 35.942. De verschuldigde bruto belasting bedraagt € 13.396. Na aftrek van € 10.532 aan loonheffing, € 1.677 aan algemene heffingskorting en € 1.014 aan arbeidskorting en na verrekening van de voorlopige aanslag van (negatief) € 273 resteert een te betalen bedrag van € 446 (exclusief € 4 belastingrente).
2.6.
Bij brief van 27 mei 2021 heeft de Belastingdienst belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat zijn gegevens waren opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) en dat nog wordt onderzocht of belanghebbende daarvan schade heeft ondervonden.
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan de opgelegde voorlopige aanslag en het beroep tegen de definitieve aanslag daarom ongegrond verklaard. Wel heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur in de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende er, na ontvangst van de voorlopige aanslag op 25 april 2020, op mocht vertrouwen dat aan hem geen definitieve aanslag met een te betalen bedrag meer zou worden opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat uit de feiten blijkt dat de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Bij het opleggen van de voorlopige aanslag is tot een bedrag van € 776 te veel aan voorheffingen in aanmerking genomen (€ 11.308, terwijl dat € 10.532 had moeten zijn) en tot een bedrag van € 330 te weinig aan arbeidskorting (€ 684, terwijl dat € 1.014 had moeten zijn). De voorlopige aanslag was daarom per saldo € 446 te laag. Deze verschillen zijn ontstaan doordat bij een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag niet de feitelijke bedragen aan loonheffing en arbeidskorting kunnen worden opgegeven, ook als deze bedragen al wel bekend zijn. Het automatiseringssysteem van de Belastingdienst maakt een schatting van deze bedragen, waardoor verschillen met de juiste bedragen kunnen ontstaan.
4.2.
Indien een negatieve voorlopige aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, is de Inspecteur in het algemeen niet verplicht de definitieve aanslag op dezelfde wijze onjuist vast te stellen. Dat zou, op grond van gewekt vertrouwen, slechts anders zijn indien door bijkomende omstandigheden die negatieve voorlopige aanslag bij de belastingplichtige de indruk kon wekken te berusten op een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de inspecteur (Hoge Raad 2 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2607).
4.3.
De Inspecteur heeft de voorlopige aanslag opgelegd naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende verzoek. Van overige correspondentie met de Inspecteur over de voorlopige aanslag is geen sprake geweest. Gelet hierop is geen sprake van bijkomende omstandigheden die de Inspecteur dwingen de definitieve aanslag overeenkomstig de voorlopige aanslag vast te stellen. Het Hof wijst er nog op dat op het aanslagbiljet van de voorlopige aanslag de in aanmerking genomen bedragen aan loonheffing en arbeidskorting staan vermeld. Bij controle van deze aanslag had belanghebbende kunnen zien dat per saldo een te hoog bedrag in aanmerking was genomen. Belanghebbende heeft kennelijk het op het aanslagbiljet vermelde advies te controleren of de gegevens van de voorlopige aanslag kloppen en onjuistheden door te geven aan de Belastingdienst, niet opgevolgd.
4.4.
Belanghebbende voert nog aan dat hij op 1 april 2020 niet een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag heeft gedaan, maar dat hij aangifte heeft gedaan. Dat die (eerste) aangifte niet zichtbaar is op het “Mijn Belastingdienst-portaal” is volgens belanghebbende te wijten aan een actie van de Inspecteur waarbij deze de gegevens bewust heeft verwijderd.
4.5.
Het Hof overweegt hierover dat zowel uit de door belanghebbende zelf ingebrachte gegevens als uit de door de Inspecteur verstrekte gegevens blijkt dat belanghebbende op 1 april 2020 geen aangifte, maar een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag heeft ingediend. Dat belanghebbende zich hierbij mogelijk heeft vergist, doet hier niet aan af. Van het verwijderen van een eerder ingediende aangifte is daarom geen sprake geweest. Ten overvloede overweegt het Hof dat ook als de voorlopige aanslag zou zijn gebaseerd op een door belanghebbende ingediende aangifte, aan die voorlopige aanslag in dit geval geen vertrouwen zou kunnen worden ontleend.
4.6.
Belanghebbende voert daarnaast nog aan dat hij was opgenomen in het “black list systeem” (FSV) van de Belastingdienst en daardoor, aldus begrijpt het Hof, slechter door de Inspecteur is behandeld. De Inspecteur betwist dat de registratie van belanghebbende in de FSV een rol heeft gespeeld bij het opleggen van de aanslag.
4.7.
Het Hof overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, volgt dat de rechtmatigheid van het besluit van de Inspecteur om een aangifte te controleren - behoudens hier niet gestelde uitzonderingen - niet wordt aangetast als dat besluit is gebaseerd op gegevens (risicosignalen) met betrekking tot de belastingplichtige die zijn opgeslagen in een bestand, zelfs indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. Dat betekent dat de Inspecteur gebruik had mogen maken van eventuele risicosignalen uit de FSV met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen. Gelet op de inhoud van de gedingstukken en hetgeen door de Inspecteur is aangevoerd, acht het Hof echter aannemelijk dat de registratie van belanghebbende in de FSV in het geheel geen rol heeft gespeeld bij het controleren en opleggen van de voorlopige aanslag en de definitieve aanslag. De voorlopige aanslag is vastgesteld op initiatief van belanghebbende zelf. De voorlopige aanslag en de definitieve aanslag zijn vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende verstrekte gegevens en de loonheffing en arbeidskorting zijn bij het opleggen van de definitieve aanslag alsnog tot de juiste bedragen in aanmerking genomen. De registratie van belanghebbende in de FSV staat daarom niet aan het opleggen van de definitieve aanslag in de weg.
4.8.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. L.R. Zonneveld, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.I. van Amsterdam)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 7 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.