ECLI:NL:GHARL:2022:7632

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
200.313.336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende inzicht in schuldenlast en niet te goeder trouw handelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigt de eerdere afwijzing door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 juli 2022. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, die in totaal € 32.421,06 bedroegen. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende inzicht heeft gegeven in de omvang van zijn schuldenlast, de ontstaansdata en de redenen van deze schulden. Dit gebrek aan transparantie staat in de weg aan toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de procedure heeft [appellant] verklaard dat hij sinds 2019 in verschillende periodes betaald werk heeft verricht en in andere periodes een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Hij is sinds 26 juli 2022 werkzaam als eerste medewerker bediening in een eetcafé, waar hij € 2.000,00 bruto per maand verdient. Ondanks zijn inspanningen om zijn situatie te verbeteren, zoals het verkrijgen van budgetbeheer en het vinden van een nieuwe baan, heeft het hof geoordeeld dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot zijn schulden.

Het hof heeft ook het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule in artikel 288 lid 3 Fw afgewezen. Hoewel hij enkele positieve veranderingen in zijn leven heeft aangebracht, zoals het herstellen van contact met familie en het beëindigen van schadelijke relaties, is dit volgens het hof nog niet voldoende om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeert dat het hoger beroep faalt en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.313.336
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 281385)
arrest van 5 september 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K. Meijer.

1.De procedure bij de rechtbank

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 juli 2022 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 18 juli 2022 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 juli 2022. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met bijlagen kennisgenomen van de brieven met bijlagen van 12 augustus 2022 en 23 augustus 2022 van mr. Meijer.
2.3
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2022. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. J. Klomp, kantoorgenoot van mr. Meijer.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] , geboren [in] 1968, is alleenstaand. Volgens zijn verklaring heeft hij vanaf 2019 in bepaalde periodes betaald werk verricht en in andere periodes een bijstandsuitkering ontvangen. Vanaf 26 juli 2022 is hij 32 uur per week werkzaam als eerste medewerker bediening in een eetcafé. Hiermee verdient hij € 2.000,00 bruto per maand. [appellant] is sinds 15 juli 2021 in budgetbeheer. Zijn leefgeld bedraagt € 50,00 per week.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een deel van de schulden (volgens opgave in het verzoekschrift in totaal € 32.421,06, aldus de rechtbank) in de vijf jaar voor indiening van het verzoek tot toepassing van die regeling. Hierbij doelt de rechtbank op de schuld aan het CJIB van € 6.876,00 en de schulden die zijn veroorzaakt wegens het tanken zonder te betalen.
Met betrekking tot de schuld aan het CJIB overwoog de rechtbank dat een deel van die schuld weliswaar niet door [appellant] zelf is veroorzaakt, maar dat hij door het met zijn toestemming uitlenen van zijn auto er wel voor verantwoordelijk is dat de boetes konden worden veroorzaakt.
De rechtbank oordeelde tot slot dat een (achterwege gebleven) beroep van [appellant] op de hardheidsclausule ook niet tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zou hebben geleid.
3.3
Het hof oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Fw moet [appellant] aannemelijk maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Om dat te kunnen beoordelen moet [appellant] aan de hand van stukken inzichtelijk maken welke schulden er zijn, aan wie, hoe hoog deze schulden zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn. De verantwoordelijkheid voor een correcte en actuele schuldenlijst rust op [appellant] .
In het verzoekschrift worden slechts twee schuldeisers genoemd, waarbij de vordering van één schuldeiser op nihil is gesteld. De rechtbank gaat echter uit van meer schulden, voor in totaal € 32.421,06. Vanwege die onduidelijkheid heeft het hof [appellant] gevraagd om een actueel schuldenoverzicht. Door (de advocaat van) [appellant] is dat toegestuurd. Dat schuldenoverzicht sluit op een ander bedrag en roept weer nieuwe vragen op die grotendeels onbeantwoord zijn gebleven. Zo ontbreken op dat overzicht schulden die de rechtbank wel noemt (zoals de huurschuld aan [naam1] ) en ontbreken de ontstaansdata van de schulden. Ook klopt het overzicht niet met de bedragen die worden vermeld op overzichten van afzonderlijke schulden, zoals die aan de Belastingdienst en Menzis.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] , ook met de door hem ter zitting afgelegde verklaringen, er onvoldoende in is geslaagd inzichtelijk maken welke schulden er zijn, aan wie, hoe hoog deze schulden zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn. Dat staat op zichzelf al in de weg aan toelating tot de schuldsanerings-regeling. Wel is in ieder geval komen vast te staan dat [appellant] schulden heeft aan de Belastingdienst, het CJIB en Qander Consumer Finance B.V. (voorheen Laser Services).
Ter zitting heeft [appellant] erkend dat hij ten aanzien van het ontstaan van die schulden - bij elkaar genomen een wezenlijk bedrag - niet te goeder trouw is geweest.
Ook gelet hierop kan [appellant] niet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.5
[appellant] heeft nog een beroep gedaan op de in artikel 288 lid 3 Fw genoemde hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om een schuldenaar, ondanks het ontbreken van de goede trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden, toch toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van die schulden, onder controle heeft gekregen.
Hoewel [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de goede weg is - hij woont (weer) in [woonplaats1] , dichtbij familie met wie hij een goede band heeft, hij heeft budgetbeheer, een nieuwe baan waarin hij de proeftijd goed is doorgekomen, en hij heeft naar eigen zeggen al langere tijd geen contact meer met de Roemeense vrouwen met wie hij omging in de periode waarin een groot deel van zijn schulden is ontstaan en die misbruik zouden hebben gemaakt van zijn situatie -, is dat naar het oordeel van het hof in dit stadium nog niet voldoende om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Deze nieuwe ontwikkelingen verkeren nog in een pril stadium. [appellant] zal gedurende langere tijd er blijk van moeten geven een stabiele situatie te kunnen opbouwen waarin hij waar mogelijk werkt, aflost op schulden, geen nieuwe schulden laat ontstaan en zich niet opnieuw door anderen negatief laat beïnvloeden (zo nodig met steun van door hem in te roepen zorg en hulp). Verder zal hij een compleet en correct overzicht en inzicht in zijn schulden moeten verkrijgen en verschaffen.
3.6
Ten slotte merkt het hof nog op dat op basis van de overgelegde stukken (ook) niet kan worden nagegaan of [appellant] heeft voldaan aan het in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw opgenomen vereiste om voorafgaand aan het verzoek tot toelating te onderzoeken of een minnelijke regeling met de schuldeisers tot de mogelijkheden behoort. Volgens [appellant] heeft de gemeentelijke sociale dienst van de gemeente Alkmaar (Halte Werk) voor zijn verhuizing naar [woonplaats1] (waarna Stadsbank Oost Nederland het dossier overnam en het verzoek tot toelating bij de rechtbank voor hem heeft ingediend) de schuldeisers aangeschreven en heeft in elk geval één van hen ( [naam1] ) niet met een minnelijke regeling ingestemd. Documentatie daarover ontbreekt echter. Bij die stand van zaken kan niet zonder meer worden aangenomen dat sprake is geweest van een (reëel) aanbod aan de schuldeisers.
3.7
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 11 juli 2022 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 juli 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, H.L. Wattel en P.J. van der Korst, en is op
5 september 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.