ECLI:NL:GHARL:2022:7612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
200.301.419/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieplicht van de voogd en omgangsregeling tussen moeder en kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, alsook de informatieplicht van de gecertificeerde instelling (GI) die als voogd optreedt. De moeder had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend voor een uitbreiding van de omgangsregeling, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan met vijf grieven, waarbij zij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de GI een informatieplicht op te leggen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder recht heeft op omgang met haar dochter, maar dat de wijze waarop deze omgang vormgegeven moet worden, ter beoordeling staat. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling, die door de GI was aangepast vanwege gedragsproblemen van de minderjarige, in het belang van het kind is. De moeder trok te veel aan het kind, wat verwarrend was voor de minderjarige. Het hof heeft besloten de omgangsregeling niet uit te breiden, maar heeft wel de GI verplicht om de moeder periodiek te informeren over belangrijke zaken rondom de minderjarige, zoals school en gezondheid.

De beslissing van het hof is genomen met het oog op de kwetsbaarheid van de minderjarige, die te maken heeft met een reactieve hechtingsstoornis en mogelijk andere psychische problemen. Het hof heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige rust en stabiliteit ervaart in haar ontwikkeling. De moeder is aangeraden om hulp te zoeken om beter om te gaan met de situatie van minder frequent contact met haar dochter. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de overige verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.419/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 178027)
beschikking van 1 september 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. P. Rijnsburger te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling (de GI),
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1) [de vader](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
(2) [naam1](partner van vader),
wonende te [woonplaats2] .

1.1. De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 juli 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 13 oktober 2021;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een brief van de GI van 28 juli 2022 met bijlage(n).
2.2
De hierna te noemen [de minderjarige] is door het hof in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord of om haar mening schriftelijk kenbaar te maken. Zij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2022 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn [naam2] en [naam3] verschenen. Mevrouw [naam3] heeft daarbij het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Ook verschenen is mw. [naam1] , de partner van de vader. De vader is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007.
3.2
[de minderjarige] heeft vanaf 20 maart 2013 onder toezicht gestaan totdat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, het gezag van de moeder bij beschikking van 26 oktober 2016 heeft beëindigd en de GI heeft benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
3.3
Vanaf augustus 2013 is [de minderjarige] uit huis geplaatst, eerst in een therapeutisch gezinshuis van Jeugdhulp Friesland, waarna ze in 2015 is overgeplaatst naar een ander therapeutisch gezinshuis. Vandaar uit is [de minderjarige] in augustus 2020 bij de moeder geplaatst en per 13 augustus 2020 weer overgeplaatst naar de vader en zijn partner.
3.4
De moeder heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend over onder meer een omgangsregeling en een informatie regeling. Deze verzoeken zijn gegrond op artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW). De GI heeft een verweerschrift ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft bij beschikking van 21 juli 2021 de verzoeken van de moeder afgewezen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de hiervoor vermelde beschikking van 21 juli 2021. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de door de moeder bij de rechtbank verzochte uitbreiding van de omgang met [de minderjarige] toe te wijzen en de bij de rechtbank verzochte informatieplicht aan de GI op te leggen. Op de zitting bij het hof is namens de moeder mondeling verzocht om een onderzoek door de raad, dan wel om de benoeming van een bijzondere curator.
4.3
De GI heeft een verweerschrift in gediend en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet in geschil is dat de moeder recht heeft op omgang met [de minderjarige] , ter beoordeling staat de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
5.2
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat er geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten door de raad. Het hof ziet ook geen aanleiding tot de benoeming van een bijzondere curator, zoals namens de moeder op de zitting is gesuggereerd, dit om de volgende redenen. Uit de stukken en wat is besproken op de zitting maakt het hof op dat [de minderjarige] een ernstig beschadigd en kwetsbaar meisje is. Ze is licht verstandelijk gehandicapt en heeft een reactieve hechtingsstoornis. Daarnaast heeft ze wellicht PTSS, en/of ADHD. Ze vertoont heel moeilijk gedrag. [de minderjarige] heeft last van een ernstig loyaliteitsconflict en zit klem tussen haar beide ouders. In deze situatie is het voor [de minderjarige] heel erg lastig om duidelijk te maken wat zij zelf zou willen of hoe ze zich voelt. In haar beleving zal ze bij wat ze ook zegt, steeds één van haar ouders tekort doen. De partner van de vader heeft op de zitting verteld dat [de minderjarige] van plan was om in te gaan op de uitnodiging van het hof om met de rechter te praten, maar van het idee alleen al zo gestrest raakte, dat ze er bij nader inzien voor heeft gekozen om dat toch niet te doen. Het hof schat in dat voor [de minderjarige] van belang is dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de invulling van de omgang met haar moeder, zodat zowel [de minderjarige] als de moeder weten waar ze aan toe zijn en er op dat punt rust kan komen. De benoeming van een bijzondere curator zal maken dat het langer duurt voor er een beslissing komt van het hof en zal van [de minderjarige] weer veel vragen: ze moet dan met iemand praten die ze niet kent en de onduidelijkheid over de omgangsregeling blijft daardoor langer duren. Ook dan zal [de minderjarige] het gevoel blijven houden dat ze altijd één van haar ouders tekort doet. Daarnaast is niet gebleken dat sprake is van een belangenstrijd tussen [de minderjarige] en de GI (voogd), maar sprake van een geschil tussen de moeder als niet gezaghebbende ouder en de voogd. Gelet op het voorgaande, zal het hof niet overgaan tot de benoeming van een bijzondere curator, maar een beslissing nemen over het voorliggende geschil: de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] en de informatieverplichting van de GI, zodat er voor alle betrokken partijen en met name voor [de minderjarige] , duidelijkheid komt.
De omgangsregeling
5.3
Uit de stukken blijkt dat toen [de minderjarige] in augustus 2020 van de moeder naar de vader is verhuisd er een omgangsregeling gold, waarbij [de minderjarige] wekelijks van vrijdag 15.00 uur tot zaterdag 20.00 uur bij de moeder verbleef. Omdat [de minderjarige] voor en na de omgang met de moeder heftig gedrag liet zien, heeft de GI de omgang per 19 maart 2021 teruggebracht naar eens per drie weken van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondag 16.00 uur. Sindsdien lijkt [de minderjarige] zich beter te ontwikkelen: haar gedragsproblematiek is afgenomen en de halve dagen die zij naar school ging (vanwege haar concentratiespanne) verliepen goed en zijn uitgebreid. Er was altijd tussentijds veelvuldig whatsapp-contact tussen [de minderjarige] en de moeder. [de minderjarige] en de moeder hebben een sterke band en [de minderjarige] voelt zich betrokken bij en verantwoordelijk voor de moeder.
De moeder heeft de rechtbank verzocht om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eens per 2 weken bij haar verblijft van vrijdag 15.00 uur tot zondag 20.00 uur.
Het is het hof ter zitting gebleken dat [de minderjarige] kan ervaren dat haar moeder aan haar trekt en wil dat haar moeder blij is. De situatie is voor [de minderjarige] verwarrend. School heeft gemerkt dat [de minderjarige] rond het omgangsweekend met moeder onrustig op school is, niet aan leren toekomt en boos en gefrustreerd is. Ook bij de vader thuis is merkbaar dat [de minderjarige] zich rond een omgangsweekend terugtrekt op haar kamer, onrustig is en moeilijk begeleidbaar is. In het omgangsweekend van 15 juli 2022 heeft zich een voorval voorgedaan, waarbij de moeder en [de minderjarige] niet bereikbaar waren en [de minderjarige] weigerde terug te gaan naar het huis van haar vader. Dit incident heeft ertoe geleid dat de GI middels een kernbeslissing, welke niet ter beoordeling is voorgelegd aan het hof, vanaf 20 juli 2022 de omgang voorlopig heeft omgezet in een begeleide omgang van eens per twee weken een middag bij dagbesteding De Wielen. Daarnaast is er één keer per week telefonisch contact met de moeder op de woensdagen om 18.30 uur en wordt er strikter op toegezien dat het veelvuldig whatsappen tussen de moeder en [de minderjarige] stopt. Volgens de GI gaat het nu zichtbaar beter met [de minderjarige] , hetgeen de partner van de vader heeft bevestigd. [de minderjarige] heeft meer rust in haar hoofd. Na de zomervakantie gaat [de minderjarige] naar school in [woonplaats2] , op meer dagdelen dan bij de school in [plaats1] . Dit is een positieve ontwikkeling. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat die positieve ontwikkeling niet wordt doorbroken en dat de bereikte rust en stabiliteit behouden blijft. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om de door de moeder gewenste omgangsregeling vast te stellen.
5.4
Het hof kan zich voorstellen dat het voor de moeder en haar familie heel erg moeilijk is om [de minderjarige] minder vaak te zien en om zich hier bij neer te leggen. Het hof verwacht echter dat het voor [de minderjarige] steunend kan zijn als de moeder accepteert dat er nu minder omgang is. [de minderjarige] krijgt dan meer rust en kan zich richten op haar ontwikkeling naar volwassenheid. De omgangsweekeinden dat [de minderjarige] bij moeder is kunnen daardoor ook meer kwaliteit krijgen. Het hof kan zich voorstellen dat de moeder baat heeft bij hulpverlening om met deze situatie van moeder-zijn-op-afstand, te leren omgaan. Dat zou [de minderjarige] helpen bij het behouden van de voor haar nodige rust en haar ontlasten van haar verantwoordelijkheidsgevoel voor haar moeder. Op de zitting heeft de GI verklaard zich te willen inzetten om de benodigde hulpverlening voor de moeder op dit punt te helpen regelen en het hof gaat ervan uit dat de GI zich zal houden aan dit aanbod.
De informatieregeling
5.5
Hoewel de wet de voogd niet de verplichting oplegt de ouder(s) van het kind te informeren, kan zo’n verplichting wel worden aangenomen op grond van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 en 14 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
5.6
Uit de stukken en op de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de GI, nadat de whatsappgroep waarin informatie werd uitgewisseld ophield te bestaan, het informeren van de moeder over [de minderjarige] heeft beperkt door het doorsturen van emailberichten van de vader en zijn partner aan de moeder en het aanbod om samen met de moeder via Teams contact te hebben met school. De GI heeft op de zitting bevestigd te zijn gestopt met het versturen van mails aan de moeder, omdat de moeder destijds te veel met [de minderjarige] whatsappte. Het hof is van oordeel dat het niet de verantwoordelijkheid is van de vader en zijn partner of van [de minderjarige] om de moeder te informeren over het wel en wee van [de minderjarige] . Die verantwoordelijkheid ligt naar het oordeel van het hof bij de GI als gezaghebbende voogd. Gelet op het voorgaande en het bij de mondelinge behandeling gebleken feit dat de moeder niet op de hoogte was van de schoolwisseling van [de minderjarige] van [plaats1] naar [woonplaats2] zal het hof de GI een informatieverplichting opleggen als hierna opgenomen in het dictum van deze beschikking. Het hof ziet geen aanleiding om de door de moeder verzochte dwangsom op te leggen, omdat de GI zich ter zitting bereid heeft verklaard de moeder periodiek te informeren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven I tot en met III en grief V van de moeder en slaagt grief IV. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover dit de omgang betreft bekrachtigen en voor zover dit de afwijzing van het verzoek om de oplegging van een informatieplicht betreft, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 juli 2021 voor zover het de afwijzing van de door de moeder verzochte omgangsregeling betreft;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 juli 2021 voor zover het de afwijzing van de verzochte informatie plicht betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de GI de moeder een keer per maand dient te informeren over gewichtige aangelegenheden rondom [de minderjarige] , zoals bijvoorbeeld school(keuze), gezondheid en vrije tijdsbesteding.
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Keuning, I.A. Vermeulen en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 1 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.