In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2014, wiens ouders in 2020 zijn samengewoond. De moeder had tot 7 mei 2021 alleen het ouderlijk gezag. De ouders hebben een ouderschapsplan ondertekend na hun samenwoning, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg voor de minderjarige. De rechtbank Midden-Nederland had op 4 mei 2020 een omgangsregeling vastgesteld, maar de minderjarige heeft sinds juli 2021 geen contact meer met de vader. De kinderrechter heeft de minderjarige op 4 april 2022 onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling tot 4 april 2023.
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2021, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige werd vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om gezamenlijk gezag. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.
Het hof heeft vastgesteld dat er een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige is, die klem zit tussen de ouders. Ondanks het advies van de raad voor de kinderbescherming om de moeder alleen met het gezag te belasten, heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof benadrukt het belang van een gelijkwaardige positie van beide ouders binnen de ondertoezichtstelling en de noodzaak voor hen om samen te werken aan verbetering van de situatie voor de minderjarige. De ouders moeten leren om elkaar weer als ouder te vertrouwen en hun ouderschap gezamenlijk op te pakken. De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking wordt bekrachtigd en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.