ECLI:NL:GHARL:2022:7611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
200.298.279/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en ondertoezichtstelling in een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2014, wiens ouders in 2020 zijn samengewoond. De moeder had tot 7 mei 2021 alleen het ouderlijk gezag. De ouders hebben een ouderschapsplan ondertekend na hun samenwoning, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg voor de minderjarige. De rechtbank Midden-Nederland had op 4 mei 2020 een omgangsregeling vastgesteld, maar de minderjarige heeft sinds juli 2021 geen contact meer met de vader. De kinderrechter heeft de minderjarige op 4 april 2022 onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling tot 4 april 2023.

De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2021, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige werd vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om gezamenlijk gezag. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat er een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige is, die klem zit tussen de ouders. Ondanks het advies van de raad voor de kinderbescherming om de moeder alleen met het gezag te belasten, heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof benadrukt het belang van een gelijkwaardige positie van beide ouders binnen de ondertoezichtstelling en de noodzaak voor hen om samen te werken aan verbetering van de situatie voor de minderjarige. De ouders moeten leren om elkaar weer als ouder te vertrouwen en hun ouderschap gezamenlijk op te pakken. De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking wordt bekrachtigd en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.279/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 515313)
beschikking van 1 september 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Eskes te Almere,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
gevestigd in Almere.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 24 augustus 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum. In die tussenbeschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te (doen) stellen naar de (on)mogelijkheden ten aanzien van het ouderlijk gezag over de nader te noemen minderjarige [de minderjarige] .
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een verweerschrift namens de vader;
- een brief van de raad van 15 maart 2022 met bijlage(n).
1.3
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft de raad een rapport uitgebracht op 10 maart 2022, dat aan partijen is toegezonden.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn [naam1] en [naam2] verschenen. De raad is zonder bericht niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben tot in 2020 samengewoond. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014, over wie de moeder tot 7 mei 2021 alleen het ouderlijk gezag uitoefende.
2.2
De ouders hebben op 2 april 2020 een ouderschapsplan ondertekend waarin afspraken zijn opgenomen die betrekking hebben op de uitvoering van het ouderschap over [de minderjarige] na de beëindiging van hun samenleving.
2.3
Op verzoek van de moeder heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, bij beschikking van 4 mei 2020 een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld overeenkomstig de in het ouderschapsplan opgenomen regeling, waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vader is, alsmede de helft van de feestdagen en (school)vakanties en aan de vader een kinderalimentatieverplichting opgelegd zoals opgenomen in voornoemd ouderschapsplan.
2.4
[de minderjarige] verblijft bij de moeder. Zij heeft sinds de verbreking van de samenleving van haar ouders (juli 2021) geen contact meer met de vader.
2.5
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij beschikking van 4 april 2022 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 4 april 2023.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 7 mei 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] voortaan aan de ouders gezamenlijk toekomt.
3.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2021. Deze grieven zien op het door de rechtbank bepaalde gezamenlijke gezag over [de minderjarige] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt voor zover dit de beslissing met betrekking tot het gezag betreft) te vernietigen en de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om gezamenlijk gezag te verkrijgen over [de minderjarige] , dan wel dit verzoek af te wijzen.
3.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1
Gelet op het internationale karakter van dit geschil (de moeder heeft de Roemeense nationaliteit en de vader en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit) dient het hof ambtshalve een beslissing te nemen over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
Ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek van de vader bij de rechtbank woonde [de minderjarige] bij de moeder in [woonplaats1] en had dus toen haar gewone verblijfplaats in Nederland. Gelet op artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis) heeft de Nederlandse rechter daarom rechtsmacht en was de rechtbank Midden-Nederland bevoegd tot behandeling van het verzoek van de vader. Daarom is dit hof eveneens bevoegd om dit hoger beroep te beoordelen.
4.2
Geen van de ouders heeft een grief opgeworpen tegen de toepassing van het Nederlands recht, zodat het hof, evenals de rechtbank, Nederlands recht zal toepassen.
Het gezag over [de minderjarige]
4.3
Volgens artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om (zoals in deze zaak) de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat als het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4
Het hof stelt voorop dat vaststaat dat de moeder, voordat de bestreden beschikking werd uitgesproken, alleen het ouderlijk gezag uitoefende. Dit heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.4 ook vermeld en dit is ook niet in discussie. Daarom behoeft grief 1 van de moeder naar het oordeel van het hof geen verdere bespreking, omdat de door de rechtbank onder 3.13 vermelde overweging enkel is opgenomen als onderdeel van de weergave van het standpunt van partijen en niet als onderdeel van het oordeel van de rechtbank. Voor zover de moeder bedoelt met haar grief 1 tot een andere feitenvaststelling te komen, treft deze grief geen doel, nu niet is gegriefd tegen het hiervoor vermelde feit dat de moeder voor de beschikking van de rechtbank van 7 mei 2021 alleen het ouderlijk gezag uitoefende. Wat de ouders al dan niet veronderstelden ten aanzien van het gezag, maakt dat niet anders.
4.5
Voor de beoordeling van grief 2 van de moeder acht het hof het van belang dat inmiddels ruim een jaar is verstreken sinds de rechtbank de ouders gezamenlijk heeft belast met het gezag over [de minderjarige] . Uit het raadsrapport van 10 maart 2022 blijkt dat de raad een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] heeft gesignaleerd omdat zij al meerdere jaren klem zit tussen haar ouders en door hen belast wordt met hun onderlinge strijd. Dit uit zich in het volledig stilvallen van het contact tussen [de minderjarige] en haar vader. Bij [de minderjarige] is een zeer negatief beeld over haar vader ontstaan en het lukt haar niet om daar zelfstandig met de reeds ingezette vrijwillig hulpverlening uit te komen. Volgens de raad worden de houding en het gedrag van de ouders ten opzichte van elkaar grotendeels bepaald door wantrouwen, waardoor zij er niet in slagen als ouderteam op te treden en de communicatieproblemen hen steeds verder van een oplossing voor [de minderjarige] brengen. Daarom heeft de raad om een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht (die de kinderrechter in april van dit jaar heeft uitgesproken) en geadviseerd de moeder alleen met het ouderlijk gezag te belasten. Het hof zal voorbijgaan aan het advies van de raad en de bestreden beschikking bekrachtigen en dit hierna nader toelichten.
4.6
Het hof heeft op de zitting waargenomen dat het onderlinge wantrouwen tussen de ouders nog steeds bestaat en maakt zich zorgen over de positie van [de minderjarige] en de rol van de ouders daarbij. Binnen de recent uitgesproken ondertoezichtstelling zal hard gewerkt moeten worden door beide ouders aan verbetering van de situatie voor [de minderjarige] . In dat kader vindt het hof het belangrijk dat de vader binnen de ondertoezichtstelling een met de moeder gelijkwaardige positie als gezaghebbende ouder behoudt. Daarbij komt dat het naar het oordeel van het hof onder de huidige omstandigheden onvoldoende is gebleken dat binnen afzienbare termijn geen verbetering komt in de onder 4.5 geschetste situatie. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is recent uitgesproken en er wordt ingezet op verandering. Hierbij hebben de ouders de verantwoordelijkheid om met behulp van de GI ervoor te zorgen dat de situatie voor [de minderjarige] positief verandert en dat haar beeld van haar vader positiever wordt. Daarvoor kan nodig zijn dat de ouders zelf hulp aanvaarden, bijvoorbeeld voor de behandeling van opgelopen trauma of bij het herstel van hun onderlinge communicatie en de totstandkoming van een respectvol ouderschap. De ouders moeten leren om elkaar weer als ouder te vertrouwen en om toekomstgericht hun ouderschap op te pakken. Het hof vindt het in dat kader positief dat beide ouders op de zitting hebben verklaard open te staan voor hulpverlening en dat voor [de minderjarige] al in een vrijwillig kader een traject in gang is gezet. Verder is op de zitting bij het hof duidelijk geworden dat de vader, ondanks zijn wantrouwen jegens de moeder, heeft meegewerkt aan het verkrijgen van de Roemeense nationaliteit van [de minderjarige] en is niet komen vast te staan dat de vader zijn positie als gezaghebbende ouder heeft misbruikt. Dat de moeder stelt de vader niet te hebben gevraagd om toestemming voor het reizen met [de minderjarige] naar Roemenië omdat hij die toestemming toch zou hebben geweigerd, maakt dat niet anders, omdat de moeder de vader hierom niet heeft verzocht en de gestelde weigering zich niet heeft voorgedaan.
Gezien het voorgaande vindt het hof het op dit moment te vroeg om nu al te concluderen dat de situatie voor [de minderjarige] niet ten goede zal veranderen en dat ze zodanig klem zit of verloren dreigt te raken dat er geen sprake kan zijn van gezamenlijk gezag. Ook is niet gebleken dat het anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat er geen gezamenlijk ouderlijk gezag is. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De slotsom

Grief 1 van de moeder behoeft geen verdere bespreking en grief 2 faalt, zodat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, I.A. Vermeulen en J.W. Keuning, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 1 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.