ECLI:NL:GHARL:2022:7473

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.305.754
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening kinderalimentatie met zorgkorting en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2021, waarin de alimentatie voor hun minderjarige kind werd vastgesteld. Het hof heeft de kinderalimentatie gedeeltelijk opnieuw berekend op basis van de meest recente informatie en heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen vier periodes waarin het inkomen van de ouders of de behoefte van het kind is veranderd. In de laatste twee periodes is een zorgkorting van 15% toegepast, omdat het hof ervan uitgaat dat het kind minimaal één dag per week bij de vader verblijft. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de behoefte van het kind te verhogen op basis van toekomstige zorgkosten en heeft ook geen regeling vastgesteld voor de bijdrage van de ouders in deze kosten. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en een lagere alimentatie vast te stellen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep ging om de verzoeken van de man af te wijzen. Het hof heeft de grieven van de man gedeeltelijk gegrond verklaard en de kinderalimentatie vastgesteld op € 507,- per maand voor de periode van 1 augustus 2021 tot 1 oktober 2021, € 693,- voor de periode van 1 oktober 2021 tot 1 december 2021, € 477,- voor de periode van 1 januari 2022 tot 1 maart 2022, en € 467,- per maand vanaf 1 maart 2022. Tevens is bepaald dat de vrouw het teveel betaalde bedrag aan kinderalimentatie aan de man moet terugbetalen. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.754
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 524550 en 524552)
beschikking van 30 augustus 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J.J.M.D. Maas,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.R. Lambooy.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 november 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 27 januari 2022;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Lambooy van 21 juni 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Maas van 21 juni 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Lambooy van 23 juni 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2009 in [woonplaats1] .
3.3
[de minderjarige] woont bij de vrouw. [de minderjarige] heeft omgang met de man.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- beslist dat de man:
o met ingang van 1 augustus 2021 tot 1 oktober 2021 een bedrag van € 538,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
o met ingang van 1 oktober 2021 tot 1 januari 2022 een bedrag van € 734,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
o met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van € 776,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
  • beslist dat de man deze alimentatie steeds voor de eerste van de maand moet betalen;
  • de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
  • de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
4.2
De man is met vier grieven in principaal hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van [de minderjarige] , het inkomen van de man, de woonlasten van de vrouw en de zorgkorting. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw moet betalen:
o met ingang van 1 augustus 2021 tot 1 oktober 2021 € 404,- per maand;
o met ingang van 1 oktober 2021 tot 1 januari 2022 € 620,- per maand;
o met ingang van 1 december 2021 tot 1 januari 2022 € 404,- per maand;
o met ingang van 1 januari 2022 € 439,- per maand;
o althans met ingang van een datum en een zodanig bedrag dat het hof juist vindt;
  • te bepalen dat de vrouw het verschil tussen het bedrag dat het hof zal vaststellen en het bedrag dat de man daadwerkelijk heeft betaald vanaf 1 augustus 2021, moet terugbetalen;
  • de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair om de man toe te staan om de te veel betaalde alimentatie te verrekenen met de toekomstige alimentatie;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
  • de proceskosten te compenseren.
4.3
De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep. De vrouw vraagt het hof:
  • primairde verzoeken van de man af te wijzen;
  • subsidiairte bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van € 583,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , per vooruitbetaling te voldoen, te vermeerderen met 75% van de zorgkosten voor [de minderjarige] voor zover deze kosten niet vergoed worden door de zorgverzekering,
  • althans een beslissing te nemen die het hof juist vindt.
Daarnaast is de vrouw in incidenteel hoger beroep gegaan. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de zorgkosten voor [de minderjarige] voor 75% door de man worden vergoed aan de vrouw, voor zover deze niet worden vergoed door de zorgverzekering ongeacht om welke reden, te voldoen binnen tien dagen nadat de vrouw een specificatie van het bedrag aan de man heeft gestuurd;
  • althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep en vraagt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Ingangsdatum
5.1
Partijen zijn het erover eens dat als ingangsdatum voor de betaling van de kinderalimentatie 1 augustus 2021 geldt. Partijen zijn het er ook over eens dat voor de bepaling van de hoogte van het bedrag aan kinderalimentatie uitgegaan moet worden van de volgende perioden:
  • de maanden augustus, september en december 2021;
  • de maanden oktober en november 2021;
  • van 1 januari 2022 tot 1 maart 2022;
  • vanaf 1 maart 2022.
Behoefte [de minderjarige]
5.2
Partijen zijn het eens dat de behoefte van [de minderjarige] in augustus, september en december 2021 € 811,- per maand bedroeg en in oktober en november 2021 € 1.106,- per maand, vanwege de extra kosten voor huiswerkbegeleiding in oktober en november. Partijen zijn het ook eens dat de behoefte vanaf januari 2022 (als gevolg van de wettelijke indexering)
€ 826,41 per maand bedraagt. Het hof zal daarom uitgaan van deze bedragen. De eerste grief van de man slaagt dus.
5.3
De vrouw verzoekt daarnaast om te bepalen dat de man voor 75% moet bijdragen in de zorgkosten voor [de minderjarige] , voor zover die niet door de verzekering worden vergoed.
5.4
Het uitgangspunt van de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht is dat de verzorgende ouder dit soort kosten voldoet vanuit (onder andere) de kinderalimentatie die de andere ouder betaalt. Als voor een kind structureel extra kosten gemaakt moeten worden, zoals zorgkosten, kan dat ertoe leiden dat de rechter oordeelt dat het kind een hogere behoefte heeft. Hiertoe ziet het hof in dit geval echter geen aanleiding. De vrouw beroept zich namelijk op mogelijke, dus toekomstige kosten, waarvan dus nog niet duidelijk is of deze zich zullen voordoen, welke dat dan zijn en welke bedragen daar mee gemoeid zouden kunnen zijn. De man stelt terecht dat er door de vrouw geen behoefteverhogende factoren worden aangevoerd en onderbouwd waarmee nu rekening moet worden gehouden.
5.5
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de regeling vast te stellen, zoals de vrouw die verzoekt. Gelet op de standpunten over en weer van partijen op dit geschilpunt is te verwachten dat zo’n regeling aanleiding geeft tot onduidelijkheid en discussies over welke (zorg)kosten wel en niet onder de regeling vallen en hoe de draagkrachtverdeling van partijen er op een specifiek moment uitziet. Daarbij komt dat nog geheel onduidelijk is of en zo ja welke zorgkosten voor [de minderjarige] nodig zullen zijn. Het hof heeft in de standpunten van partijen geen feitelijke aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen.
5.6
Het hof wijst het verzoek van de vrouw in het incidenteel hoger beroep daarom af.
Zorgkorting
5.7
Partijen zijn het er niet over eens welk percentage zorgkorting moet worden toegepast bij de berekening van de draagkracht.
5.8
De man voert in zijn vierde grief aan dat partijen bij het beëindigen van hun relatie voor ogen hadden om de zorgregeling over [de minderjarige] uit te voeren in de vorm van een co-ouderschap. Dit is nu nog niet gerealiseerd, maar het is nog steeds het uiteindelijke doel waar partijen naartoe werken. De man wil daarom uitgaan van 35%, of anders ten minste van 15% zorgkorting. De vrouw stelt dat [de minderjarige] nog nauwelijks bij de man komt en dat daarom 5% zorgkorting moet worden toegepast.
5.9
Het hof vindt het passend om in de periode van augustus tot en met december 2021 5% zorgkorting toe te passen. In die periode had [de minderjarige] namelijk nauwelijks contact met de man. Verder is het hof van oordeel dat vanaf januari 2022 15% zorgkorting toegepast moet worden. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verteld dat [de minderjarige] nu ongeveer één keer per week bij de man komt. [de minderjarige] is niet altijd een hele dag bij de man en er geldt nu nog geen structurele regeling. De man heeft echter verteld dat hij het contact met [de minderjarige] wil gaan uitbreiden op het tempo van [de minderjarige] . De vrouw heeft verteld dat zij deze uitbreiding zeker niet in de weg zal staan. Het hof gaat er daarom vanuit dat het contact tussen [de minderjarige] en de man binnen afzienbare tijd zal worden uitgebreid tot ongeveer één hele dag in de week.
5.1
De vierde grief slaagt dus gedeeltelijk.
Draagkracht man
5.11
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij vinden dat het hof voor de draagkracht van de man in 2021 kan aansluiten bij de berekening van de rechtbank. Het hof leidt daaruit af dat de man zijn tweede grief intrekt. Het hof zal daarom voor 2021 uitgaan van een draagkracht van € 1.635,- per maand. Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de man in 2022 en vragen het hof om deze opnieuw te berekenen. Het hof zal dit doen aan de hand van de meest recente inkomensgegevens van de man. De man heeft zijn inkomen onderbouwd met stukken die zijn overgelegd in het journaalbericht van mr. Maas van 21 juni 2022.
5.12
Partijen zijn het eens dat moet worden uitgegaan van de werkelijke woonlasten van de man. Het hof sluit hier daarom bij aan.
5. 13 Het hof becijfert de draagkracht van de man in 2022 op € 1.642,- per maand. Het hof verwijst hierbij naar de aangehechte draagkrachtberekeningen.
Draagkracht vrouw
5.14
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw tot maart 2022 een bruto inkomen had van
€ 2.516,- per maand. De vrouw stelt dat zij sinds maart 2022 een bruto inkomen heeft van
€ 2.614,- per maand. Zij heeft dit inkomen onderbouwd met recente stukken bij het journaalbericht van mr. Lambooy van 23 juni 2022. Het hof zal de draagkracht van de vrouw daarom berekenen aan de hand van deze inkomensgegevens.
5.15
Partijen zijn het niet eens of bij de berekening van de draagkracht van de vrouw moet worden uitgegaan van de forfaitaire woonlasten of van haar werkelijke woonlasten. Volgens de alimentatienormen wordt de draagkracht van beide ouders berekend aan de hand van het forfaitaire systeem. In deze zaak hebben beide partijen lagere woonlasten dan de woonlasten waar het forfaitaire systeem vanuit gaat, waardoor ook hun beider draagkracht hoger is wanneer voor ieder met de werkelijke woonlasten gerekend wordt. Omdat partijen het eens zijn dat voor de berekening van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van zijn werkelijke woonlasten, vindt het hof het in dit specifieke geval redelijk en billijk dat dit ook voor de vrouw zal gelden. Het hof zal daarom rekenen met de werkelijke woonlasten aan de zijde van de vrouw van € 649,28 per maand. De derde grief van de man slaagt daarmee.
5.16
Het hof becijfert de draagkracht van de vrouw op € 783,- per maand in de periode van augustus 2021 tot en met december 2021. Het hof becijfert de draagkracht van de vrouw in de periode van januari 2021 tot maart 2021 op € 614,- per maand. Vanaf maart 2022 becijfert het hof de draagkracht van de vrouw op € 654,- per maand. Het hof verwijst hierbij naar de aangehechte draagkrachtberekeningen.
Draagkrachtvergelijking en conclusie
5.17
Partijen beschikken samen over voldoende draagkracht om volledig in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. Het hof berekent de kinderalimentatie daarom aan de hand van een draagkrachtvergelijking.
5.18
In augustus, september en december 2021 is de behoefte van [de minderjarige] € 811,- per maand. De man heeft in die periode een draagkracht van € 1.635,- per maand en de vrouw van
€ 783,- per maand. Dit betekent dat de man in de kosten voor [de minderjarige] in die periode moet bijdragen met € 548,- per maand en de vrouw met € 263,- per maand. In deze periode houdt het hof rekening met een zorgkorting van 5%. De man moet in deze periode daarom € 507,- per maand aan kinderalimentatie betalen aan de vrouw.
5.19
In oktober en november 2021 is de behoefte van [de minderjarige] € 1.106,- per maand. In die periode moet de man bijdragen in de kosten voor [de minderjarige] met € 748,- per maand en de vrouw met € 358,- per maand. Het hof houdt rekening met een zorgkorting van 5%. De man moet in deze periode daarom € 693,- per maand aan kinderalimentatie betalen aan de vrouw.
5.2
In de periode van januari 2022 tot maart 2022 is de behoefte van [de minderjarige] € 826,- per maand. In die periode heeft de man een draagkracht van € 1.642,- per maand en de vrouw van € 614,- per maand. Dit betekent dat de man moet bijdragen in de kosten voor [de minderjarige] met € 601,- per maand en de vrouw met € 225,- per maand. Het hof houdt vanaf 2022 rekening met een zorgkorting van 15%. De man moet in deze periode daarom € 477,- per maand aan kinderalimentatie betalen aan de vrouw.
5.21
In de periode vanaf maart 2022 is de behoefte van [de minderjarige] € 826,- per maand. De man heeft een draagkracht van € 1.642,- per maand en de vrouw heeft een draagkracht van € 654,- per maand. Dit betekent dat de man € 591,- per maand moet bijdragen in de kosten voor [de minderjarige] en de vrouw € 235,- per maand. Het hof houdt rekening met een zorgkorting van 15%. Dit betekent dat de man vanaf maart 2022 € 467,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de vrouw.
Terugbetalingsverplichting
5.22
Partijen zijn het eens dat de kinderalimentatie moet ingaan per 1 augustus 2021. Het hof heeft de kinderalimentatie vanaf die datum dan ook opnieuw berekend. Op basis van de hierboven berekende kinderalimentatie, blijkt dat de man vanaf 1 augustus 2021 te veel kinderalimentatie heeft betaald. De man verzoekt het hof om te bepalen dat de vrouw de te veel aan haar betaalde kinderalimentatie moet terugbetalen aan de man.
5.23
Het hof is van oordeel dat de vrouw de te veel betaalde kinderalimentatie moet terugbetalen aan de man. De man heeft een aanzienlijk bedrag te veel aan kinderalimentatie betaald. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit bedrag niet (geheel) is opgegaan aan de behoefte van [de minderjarige] . Daarbij houdt het hof er ook rekening mee dat door de vrouw geen verweer is gevoerd tegen dit verzoek en bovendien door de man onweersproken is gesteld dat vrouw al vanaf december 2021 rekening heeft kunnen houden met mogelijke terugbetaling van de teveel ontvangen kinderalimentatie, omdat door de man toen al het overleg is gestart om te voorkomen dat hij teveel kinderalimentatie zou betalen. Door het wegvallen van de kosten voor huiswerkbegeleiding was immers al duidelijk dat de behoefte van [de minderjarige] lager was dan waarvan de rechtbank was uitgegaan.
Proceskosten
5.24
Het hof zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De slotsom

6.1
De eerste en derde grief slagen en de vierde grief slaagt gedeeltelijk. Het hof beschouwt de tweede grief als ingetrokken.
6.2
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en oordelen zoals omschreven in het dictum.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft vier berekeningen van de kinderalimentatie gemaakt, behorend bij de vier perioden. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
12 november 2021 en:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in] 2009, moet betalen:
- vanaf 1 augustus 2021 tot 1 oktober 2021 en vanaf 1 december 2021 tot 1 januari 2022
€ 507,- per maand;
  • vanaf 1 oktober 2021 tot 1 december 2021 € 693,- per maand;
  • vanaf 1 januari 2022 tot 1 maart 2022 € 477,- per maand;
  • vanaf 1 maart 2022 € 467,- per maand, de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw het verschil tussen de bedragen die het hof heeft vastgesteld en de bedragen die de man daadwerkelijk heeft betaald vanaf 1 augustus 2021, moet terugbetalen;
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 30 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.