ECLI:NL:GHARL:2022:7452

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.294.845/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor deskundigenkosten bij aardbevingsschade en de vraag naar een overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om de vraag of er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen Energeo B.V. en [geïntimeerde] voor het verrichten van werkzaamheden in verband met aardbevingsschade aan de woning van [geïntimeerde]. Energeo B.V. vorderde betaling van een factuur van € 12.087,90 voor geleverde diensten, maar [geïntimeerde] betwistte de overeenkomst en stelde dat er enkel sprake was van een vriendendienst. Het hof oordeelde dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen, omdat Energeo B.V. onvoldoende bewijs had geleverd dat er een rechtsverhouding was die de betaling van de factuur rechtvaardigde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die Energeo c.s. niet-ontvankelijk had verklaard in hun vorderingen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak voor opdrachtnemers om hun werkzaamheden en de bijbehorende kosten goed te documenteren. Het hof wees ook op de rol van de deskundige, die in dit geval zijn hulp kosteloos en belangeloos had aangeboden, wat niet duidt op een zakelijke relatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.845/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8354290)
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van

1.Energeo B.V.,

gevestigd te Woerden,
hierna:
Energeo,
2. [appellant2],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant2],
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
Energeo c.s.,
advocaat: mr. E.C.M. Esveld, die kantoor houdt te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
-de dagvaarding in hoger beroep van 26 april 2021,
-de memorie van grieven van 10 augustus 2021,
-de memorie van antwoord van 19 oktober 2021,
-de akte van [geïntimeerde] van 16 november 2021,
-het arrest van dit hof van 7 december 2021.
1.2
In het arrest is een mondelinge behandeling bepaald, die op 7 juli 2022 heeft plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal met de spreekaantekeningen van Energeo c.s. en [geïntimeerde] bevindt zich bij de stukken.
1.3
Het hof heeft arrest bepaald op heden op het voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde procesdossier, aangevuld met voormeld proces-verbaal.

2.Waar gaat de zaak over?

[geïntimeerde] had een juridisch conflict met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: NAM) over aardbevingsschade aan haar woning in [woonplaats3] . Energeo c.s. menen dat Energeo dan wel [appellant2] in opdracht van [geïntimeerde] onder meer processtukken heeft bestudeerd, haar heeft geadviseerd en deskundigenrapporten voor haar heeft geschreven en vorderen betaling van een factuur voor deze werkzaamheden. [geïntimeerde] voert aan dat zij geen opdracht heeft gegeven tot het verrichten van deze werkzaamheden, laat staan dat zij gehouden is tot betaling van de factuur. Dit geschil heeft de volgende achtergrond.

3.De vaststaande feiten

3.1
Energeo is een raadgevend en organiserend ingenieursbureau. [appellant2] is bestuurder en enig aandeelhouder van Energeo.
3.2
[geïntimeerde] had een woning in [woonplaats3] waaraan zij, na aardbevingen in de omgeving, schade had. In een procedure voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft zij de NAM en de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) voor deze schade aansprakelijk gesteld. Tijdens de procedure heeft ze haar vordering tegen de Staat ingetrokken. Na aardbevingen in die omgeving was ook sprake van schade aan de woning van [geïntimeerde] en haar partner in [woonplaats2] .
3.3
[appellant2] heeft, naar aanleiding van bij hem gerezen twijfels over de conclusies in
expertiserapporten opgesteld door Witteveen & Bos Raadgevende ingenieurs B.V.
(hierna: W&B), zelfstandig onderzoek gedaan naar schade aan woningen gelegen aan de rand van het aardbevingsgebied, het zogeheten buitengebied.
3.4
Op eigen initiatief zocht [appellant2] contact met het Groninger Gasberaad en bezocht hij in de provincie Groningen bijeenkomsten van gedupeerden van aardbevingen. In die periode twittert hij:
‘ik ben als onafhankelijk deskundige zonder eigen belangen bezig om ALLE gedupeerden van mijnbouwschade op een goede manier te helpen. Dat zien ze bij @SchadeloketTCVG en zoeken nu contact met mij. Dat zie ik als positief. Deden de @NAM en @WitteveenBos dat ook maar.’
3.5
[appellant2] heeft een expertiserapport geschreven gedateerd 28 april 2017 waarin hij de conclusies van eerdergenoemde expertiserapporten van W&B voor het buitengebied in Groningen tegenspreekt.
3.6
In mei 2017 zocht [appellant2] , via mevrouw [naam1] van het Groninger Gasberaad, contact met [geïntimeerde] en haar partner. [appellant2] was op zoek naar een specifiek schaderapport van W&B dat ten behoeve van NAM was opgesteld naar aanleiding van een beving met het epicentrum in [woonplaats2] . [geïntimeerde] beschikte over dat rapport. In dat W&B-rapport was volgens NAM aangetoond dat aardbevingen niet de oorzaak waren van de schade die was geconstateerd. Op 12 mei 2017 appt [geïntimeerde] aan [naam1] :

[appellant2] heeft contact met ons gelegd. We zullen hem van de nodige info voorzien’
3.7
Op 12 mei 2017 heeft [geïntimeerde] het door W&B opgestelde rapport en een door haar zelf opgesteld rapport van 5 december 2016 met betrekking tot haar woning in [woonplaats3] naar [appellant2] verzonden. Zij schrijft daarbij in de e-mail:
‘Fantastisch dat u ons zo wilt helpen. U hebt geen idee hoe blij u ons daarmee maakt.’
3.8
[appellant2] heeft mede op basis van zijn eerder geschreven expertiserapport, expertiserapporten met betrekking tot de woning van [geïntimeerde] in [woonplaats2] en [woonplaats3] opgesteld en heeft deze op 14 respectievelijk 15 mei 2017 aan [geïntimeerde] verzonden.
3.9
[geïntimeerde] heeft haar commentaar op het expertiserapport voor haar woning in [woonplaats3] op 16 mei 2017 aan [appellant2] gemaild. Zij schrijft onder meer:
‘weer helemaal SUPER... en dank daarvoor!!!!!'
Enkele punten/opmerkingen van mijn kant:
(…)
ik hoop dat je nog wat kunt met mijn opmerkingen en zie later deze week graag je definitieve rapport tegemoet. Ben ook benieuwd of je al een blik op mijn rapport hebt kunnen werpen en wat je van de inhoud vindt (... )’
3.1
Op 25 mei 2017 heeft [appellant2] in een e-mail aan [geïntimeerde] onder meer geschreven:
‘Ik stuur jullie hierbij een aangepaste versie van mijn expertiserapport over [woonplaats3] . Ik heb de punten, die [geïntimeerde] noemde zo goed als mogelijk er in verwerkt. Ook vind ik jouw eigen research werk buitengewoon goed, en ik stel voor om dit als bijlage en ondersteunend bewijs toe te voegen. (…) Ik heb deze week ook overleg gehad met een hoog geplaatste oud-rechter bij de Amsterdamse rechtbank over mijn gedachten om in een lopende proces bij de rechtbank mijn expertise rapporten in te brengen met de bedoeling om daar het gelijk van de gedupeerden in die rechtszaak te bewijzen. Maar dan ook die uitspraak te gebruiken voor alle andere zaken, waar W&B op gelijke wijze de aardbeving uitsluit.
In jullie beide zaken, [woonplaats3] en [woonplaats2] , is dat goed te bewijzen. Jullie 2 zaken zouden dan dus als proefproces kunnen dienen voor het hele gebied Groningen en Drenthe. Hoe staan jullie daar tegenover? (…)’
Op het bijgevoegde rapport staat de naam van Energeo vermeld.
3.11
[geïntimeerde] heeft hierop bij e-mail van 28 mei 2017 gereageerd. In de e-mail schrijft zij onder meer:
‘(…) Je vraagt ons hoe we over een proefproces denken. Ik weet daar niet zo goed een antwoord op. Zoals je weet zijn we zelf al heel ver met een rechtszaak tegen de NAM vwb [woonplaats3] . Daar willen we jouw rapport wel graag in meenemen. (…)
We hebben het er ongeveer 2 weken geleden, kort over gehad met onze advocaat, maar hij had nog niet echt met jou gesproken zei hij. Ook weet ik dan niet hoe het gefinancierd zou moeten worden. Daar komt bij dat als je het op een proces laat aankomen je zo weer 2 jaar verder bent en NAM bij verlies ook in Hoger Beroep zal gaan en je dan nog verder van huis bent. (...)’
3.12
Op 29 mei 2017 heeft [appellant2] een e-mail gestuurd aan een zestal personen, waaronder [geïntimeerde] , [naam1] en mevrouw [naam2] , die zich inzet voor de belangen van gedupeerden van aardbevingen. [appellant2] geeft in de e-mail een toelichting op de door hem opgestelde expertiserapporten en schrijft onder meer:
‘In de afgelopen weken heb ik diverse Witteveen & Bos rapporten bekeken en onderzocht en heb ik in mijn 4 expertrapportages aangetoond, dat W&B als onafhankelijke expert in opdracht van de NAM en advocatenkantoor De Brauw, Blackstone en Westbroek BV rapporten heeft uitgebracht, die NIET aantonen, dat de aardbevingen als schadeoorzaak kunnen worden uitgesloten, maar nog beter, ook dat zelfs met dezelfde gegevens juist wel bewezen kan worden dat er sprake kan en zal in de gevallen met recente schades van aardbeving gerelateerde schades. (…)
In de Groningse gevallen en ook in [woonplaats2] , denk ik dat het goed zou zijn om mijn expertiserapporten als bewijs in te voegen.
Ik heb daarbij gedacht aan de zaken, waarmee [naam3] en [geïntimeerde] nu mee zijn geconfronteerd. (…)
Stof genoeg om samen een beleid uit te stippelen, om zo goed mogelijk bij de NAM te vorderen om de aansprakelijkheid volledig te erkennen en tot schadevergoeding over te gaan. Onder dreiging van een bodemprocedure oid. (…)
Ter info en ter beoordeling stuur ik jullie mijn 4 expertiserapporten, die ik tot nu toe heb geschreven. Ik zie jullie commentaar en adviezen graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
[appellant2] – Energeo BV’
3.13
In een e-mail van 31 mei 2017 van [appellant2] aan [geïntimeerde] schrijft hij onder meer:
‘Hallo [geïntimeerde] en [naam3]
Zolang ik niets hoor op mijn vertrouwelijke email van afgelopen maandag, wil ik jullie individueel adviseren over de zaak in [woonplaats3] en [woonplaats2] .
Tav [woonplaats3] begrijp ik dat jullie al ver zijn met een rechtszaak tegen de NAM.
Is jullie advocaat in die zaak Martin Blokhuis?
Ik heb het expertiserapport voor jullie geschreven als technisch bewijs (mede op basis van jouw uitvoerige rapportage) dat het rapport van W&B geen bewijs levert om de aardbeving als oorzaak van de schade uit te kunnen sluiten. In de situatie van Groningen, waar de NAM is belast met de omgekeerde bewijslast een heel belangrijke conclusie. En ik ga zelfs verder, door aan te tonen dat in deze omgeving met 1300 aardbevingen de schade wel degelijk is veroorzaakt door deze aardbevingen. Daarmee staat de NAM op een 2-0 achterstand. Natuurlijk is het goed, dat jullie dit bewijs invoegen in de rechtszaak. En ik hoop oprecht dat het jullie helpt.
Omdat de NAM in principe aansprakelijk is en ook zal blijven, kunnen deskundigenkosten bij de tegenpartij, de NAM dus, in principe in rekening worden gebracht. Kan jij aan de advocaat vragen of dat in dit geval ook kan?
Ik zou willen voorstellen, dat als jullie het nuttig en goed vinden, dat ik overleg heb met de advocaat.
Tav [woonplaats2]
(…)
Ook hierbij merk ik op, dat als de NAM uiteindelijk de aansprakelijkheid accepteert of door de rechter uiteindelijk aansprakelijk wordt gehouden voor de schades, dat ook dan de deskundigenkosten bij de NAM in principe in rekening worden gebracht. Kan jij ook dat aan de advocaat vragen? (…)
NB: Ik ben niet van plan om kosten bij de gedupeerden (dus bijv. jullie) in rekening te brengen. Maar als dat wel kan in geval van aansprakelijkheid bij de NAM, wil ik die vrijheid houden. Soort van no cure - no pay basis, zeg maar.’
3.14
Op 31 mei 2017 schrijft [geïntimeerde] in reactie op zijn eerdere e-mail van die dag:
‘Van wie verwacht je een reactie op jouw vertrouwelijke email? Ik vroeg me af wie nu degene is die daar eigenlijk leading in is? Ik had al de neiging om met [naam1] te bellen, maar weet even niet goed wat handig is. Ik wist ook niet of er al gereageerd was door anderen. In principe had je mijn reactie al op voorhand. Onze advocaat is inderdaad Martin. Achternaam Blokzijl. Ik zal Martin ook vragen of het nog mogelijk is in deze fase, jouw deskundigenrapport in rekening te brengen. En ik ben heel blij met jouw rapport, want het is wel een verschil of een leek, zoals ik, wat roept, of dat een deskundigen dit in duidelijke, begrijpelijke taal voor de rechter brengt. Wat ons betreft staat het je vrij met onze advocaat in overleg te gaan. (…)’
3.15
[geïntimeerde] heeft [appellant2] op 7 juni 2017 een e-mail gestuurd waarin zij het volgende
aangeeft:
‘zojuist binnen de Conclusie van Dupliek. Heb eventjes kort 'gescand' en word er nu al misselijk van. Voor jou denk ik ook interessant om door te lezen en daar waar mogelijk van commentaar te voorzien.’
3.16
Bij e-mail van 7 juni 2017 later op die dag heeft [geïntimeerde] in reactie op een bericht van [appellant2] , hem geïnformeerd over de stand waarin de procedure bij de rechtbank tegen de NAM zich bevindt. [geïntimeerde] schrijft:
‘dank voor je snelle reactie. Het doet me goed om te voelen dat ik niet helemaal alleen sta. Mijn advocaat denkt dat de volgende stappen aan de orde zijn: (…)W&B hebben kennelijk nog 2 nieuwe stukken gemaakt (…). Ik heb deze nog niet in mijn bezit. Misschien dat we morgen de hele map die gestuurd is naar Blokzijl wel ophalen. Als je wilt kan ik je de dagvaarding, CVA en CVR wel toesturen, maar het is wel een hele klus hoor om dat door te lezen! Laat maar weten of je zeker weet dat je dat wel wil. Je hebt tenslotte vakantie.’
3.17
[appellant2] reageert dezelfde dag als volgt:
‘Het lijkt me goed als ik die documenten toegestuurd krijg. Of ik ze helemaal ga lezen, is niet zeker. Ik wil de lijn van hoor en wederhoor begrijpen. Als je snapt wat ik bedoel.
Ik vind het fijn om jullie te kunnen helpen, ook al verblijven wij in Frankrijk. Tenslotte zijn wij gepensioneerd met vakantie en nog ambitie.’
3.18
Op 15 juni 2017 schrijft [geïntimeerde] aan haar advocaat:
‘Goedemorgen Martin,
de afgelopen dagen is [appellant2] hard voor mij aan het werk geweest en heeft een (concept)rapport over mijn huis geschreven. Deze stuur ik als bijlage mee.’
3.19
[appellant2] heeft een nieuw expertiserapport geschreven dat uiteindelijk is gedateerd 30 juni 2017 met de titel
‘Expertiserapport i.v.m. schades aan woning [adres1] in [woonplaats3] , Groningen. Reacties op Conclusie van Dupliek en het sluitende bewijs’. Het rapport is verschenen op papier van Energeo. Op het titelblad staat vermeld:
‘Opgesteld door [appellant2] Energeo BV-Woerden’.
3.2
Op 1 juli 2017 schrijft [appellant2] aan [geïntimeerde] onder meer:
‘Ik hoop dat jullie er nog steeds van overtuigd bent dat ik jullie zo goed als mogelijk met mijn deskundigheid wil helpen. Met als doel dat jullie uiteindelijk in het gelijk worden gesteld.’
3.21
Op 2 juli 2017 schrijft [geïntimeerde] in reactie op de e-mail van [appellant2] van 1 juli 2017 aan hem onder meer:
‘als we van één ding overtuigd zijn dan is het wel van jouw enorme inspanningen om ons te helpen daar waar je maar kan. Daar zijn wij echt enorm blij en dankbaar voor.’
3.22
Naar aanleiding van een overleg tussen [appellant2] en de advocaat van [geïntimeerde] , vraagt [geïntimeerde] in een e-mail op 7 juli 2017 aan [appellant2] :
‘ben benieuwd wat jouw 1e indruk is van het gesprek met Martin. Heb je het alleen met hem gehad over jouw rapporten, of ook over de eventuele connectie met [naam4] ?’
3.23
Op 14 juli 2017 mailt [appellant2] het volgende aan [geïntimeerde] :
‘Ik moet ook nog mijn kostenopgave aan Martin doorsturen.
Zoals reeds bekend bij je zal ik jullie niet lastigvallen met een factuur of zo.
Daarover hoef je dus niet in de war te zijn.
In dit soort aansprakelijkheidszaken maak ik altijd gebruik van de mogelijkheid om mijn kosten in rekening te brengen bij de tegenpartij als hij of zij aansprakelijk is gesteld door de rechtbank of anderszins.
Maar ik maak pas een factuur als zeker is als deze zgn deskundigenkosten ook echt kunnen worden doorberekend op basis van de uitspraak van de rechter.
Als ik nu de factuur maak, moet ik al meteen de BTW betalen aan de belastingdienst.
Dat doe ik liever niet.
Ik denk aan een proforma factuur of alleen een melding van Martin in zijn juridische verhaal.’
3.24
[geïntimeerde] reageert dezelfde dag op de e-mail van [appellant2] :
‘Jazeker moet je dat doen. Dat hebben we ook zo afgesproken.’
3.25
Op 18 juli 2017 schrijft [appellant2] per e-mail aan [geïntimeerde] in verband met een mogelijke minnelijke regeling:
‘Ik zou echter niet meer spreken van een schikking maar om te spreken over een oplossing, waarbij de NAM erkent aansprakelijk te zijn. En bereid is tot vergoeding van al jouw kosten. Buitengerechtelijke proceskosten, proceskosten, kosten van deskundigen, immateriele kosten.’
[geïntimeerde] reageert diezelfde dag en schrijft aan [appellant2] onder meer:

En uiteraard zullen in de gesprekken die dan moeten plaatsvinden alle kosten moeten worden meegenomen!!!!’
3.26
Op 29 juli 2017 vraagt [geïntimeerde] aan haar advocaat onder meer:
‘is de factuur (pro forma) van [appellant2] zo akkoord?’
De advocaat antwoordt diezelfde dag per e-mail:

Voor mij wel, maar er zal ongetwijfeld door NAM / Shell legal op geschoten worden. Voor nu doen we het ermee.’
3.27
Het rapport van [appellant2] van 30 juni 2017 is bij akte van 2 augustus 2017 (na de akte van dupliek van de zijde van de NAM) alsnog in het geding gebracht in de procedure die [geïntimeerde] tegen de NAM aanhangig had gemaakt. [geïntimeerde] heeft daarbij ook een pro forma factuur van Energeo ingediend. Op die factuur staan de bedrijfsnaam, het logo, het adres en het kvk-nummer van Energeo.
3.28
Bij tussenvonnis van 17 oktober 2018 concludeert de rechtbank in de voornoemde procedure dat de NAM aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade als gevolg van aardbevingen.
3.29
[geïntimeerde] en de NAM hebben hun zaak na het tussenvonnis van de rechtbank geschikt.
Op 16 september 2019 stuurt [geïntimeerde] aan [appellant2] een WhatsApp bericht met de volgende
inhoud:
‘De kogel is door de kerk. Ik ben er uit met NAM. Opgelucht en redelijk tevreden. We zitten redelijk in de buurt van mijn absolute ondergrens, maar ik loop nu niet meer het risico van het getraineer bij de rechter en een Hoger Beroep. Ik was er de afgelopen maanden ook vreselijk zat van zoals je wellicht wel in de gaten had. NAM neemt mijn huis over en betaalt wettelijke rente en huurderving. Er zat geen enkele ruimte voor immateriële schade, advocaatkosten en deskundigen kosten. Naast de opluchting van de overeenkomst (met dank aan de burgemeester) geeft dit me wel buikpijn. Ik hoop niet dat dit onze vriendschap kost!’
3.3
Bij factuur van 24 september 2019 heeft Energeo een bedrag van € 12.087,90 bij
[geïntimeerde] in rekening gebracht ter zake
‘declaratie m.b.t. bestuderen processtukken, overleg,
correspondentie, adviezen, schrijven van deskundigen rapporten m.b.t. uw woning van [geïntimeerde] aan de [adres1] te [woonplaats3] in verband met een juridisch conflict met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).
3.31
[geïntimeerde] heeft de factuur niet betaald.

4.Het geschil en de beslissing bij de kantonrechter

4.1
Energeo c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 12.087,90 in hoofdsom, vermeerderd met € 895,88 aan incassokosten en met rente.
4.2
De kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft in zijn vonnis van 2 februari 2021 Energeo c.s. niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaard.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1
Energeo c.s. hebben gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en hun vordering, die zij in hoger beroep hebben verminderd tot in totaal € 12.500,- met rente, alsnog toewijst.
5.2
Energeo c.s. hebben, naast de overeenkomst van opdracht, voor het eerst in hoger beroep ook ongerechtvaardigde verrijking en hetgeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (on-)aanvaardbaar is aan hun vordering ten grondslag gelegd. Dit, voor het geval in rechte niet komt vast te staan dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Hiertegen is door [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet geen aanleiding de gewijzigde grondslag buiten beschouwing te laten nu deze bij eerste gelegenheid - in de memorie van grieven - is geformuleerd en ook verder niet in strijd is met een goede procesorde.
5.3
Energeo c.s. hebben drie bezwaren (grieven) tegen het vonnis geformuleerd. Met deze grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof heeft zelf de feiten vastgesteld die het hof van belang vindt voor de beoordeling. Daarmee hebben Energeo c.s. geen belang meer bij bespreking van hun derde grief, die klaagt over een onjuiste en onvolledige feitenweergave. Voor zover zij nog andere gestelde feiten toegevoegd willen zien, miskennen zij dat het aan de rechter is om een keuze te maken uit de feiten die de rechter van belang acht.
5.4
De overige twee grieven zullen hierna worden besproken. De conclusie daarvan zal zijn dat de bezwaren tegen het vonnis vergeefs zijn aangedragen. Het vonnis zal dan ook worden bekrachtigd.

6.De beoordeling

Een overeenkomst van opdracht?
6.1
Energeo c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd, zoals ook nog nader is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, dat tussen Energeo en [geïntimeerde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen op 31 mei 2017. Energeo c.s. hebben daartoe gesteld dat [appellant2] , namens Energeo per e-mail van 31 mei 2017 [geïntimeerde] een aanbod deed tot het verrichten van werkzaamheden op basis van ‘no cure, no pay’ en [geïntimeerde] dat aanbod per e-mail van diezelfde dag heeft aanvaard. Voor zover op grond van de gestelde feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat een overeenkomst van opdracht tussen Energeo en [geïntimeerde] tot stand is gekomen, is deze, aldus Energeo c.s., tussen [appellant2] en [geïntimeerde] tot stand gekomen. [geïntimeerde] heeft dit betwist en heeft gesteld dat sprake is geweest van een vriendendienst dan wel, omdat zij elkaar nog maar kort kenden, van een rechtsverhouding die zij aanduidt als ‘niet-zakelijke’ dienstverlening.
6.2
Het hof stelt voorop dat een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW een overeenkomst is waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt werkzaamheden te verrichten, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst. Kenmerkend voor een overeenkomst van opdracht is dat de ene partij bepaalde verrichtingen aan de andere partij kan opdragen, die de andere partij dan moet uitvoeren, waarbij hij zich ook moet houden aan de door de opdrachtgever gegeven aanwijzingen (vgl. artikel 7:402 BW). Of een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, in die zin dat er rechtens afdwingbare afspraken zijn gemaakt, dan wel of sprake is geweest van wat in de literatuur doorgaans wordt aangeduid als een ‘vriendendienst’ - een eenvoudige toezegging tot hulp en bijstand die niet als een overeenkomst moet worden opgevat - is afhankelijk van de bedoeling van partijen en van wat partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, rusten op degene die zich op het bestaan van deze overeenkomst beroept en daaraan rechtsgevolgen verbindt, in dit geval dus op Energeo c.s.
6.3
Het hof is van oordeel dat Energeo c.s. onvoldoende hebben gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Redengevend daarvoor is het volgende, waarbij het hof vooraf aantekent dat het in het midden laat of [appellant2] al dan niet namens Energeo optrad, omdat dezelfde feiten en omstandigheden door Energeo c.s. ten grondslag zijn gelegd aan de overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde] en Energeo dan wel tussen [geïntimeerde] en [appellant2] .
6.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant2] zichzelf in 2017 tijdens bijeenkomsten van gedupeerden van aardbevingen introduceerde als onafhankelijk deskundige, die zoals hij zelf twitterde ‘
zonder eigen belangen bezig was om alle gedupeerden van mijnbouwschade op een goede manier te helpen’. Eveneens staat vast dat [appellant2] in mei 2017 op zoek was naar een schaderapport van W&B waarover [geïntimeerde] beschikte. Nadat via het Groninger Gasberaad contact was gelegd tussen [geïntimeerde] en [appellant2] , heeft [geïntimeerde] aan [appellant2] de door hem verzochte informatie toegestuurd. Ook heeft zij hem vrijblijvend voorzien van haar eigen rapport van 5 december 2016 over aardbevingsschade. [appellant2] heeft vervolgens [geïntimeerde] ongevraagd en op eigen initiatief twee rapporten toegestuurd met betrekking tot haar woningen in [woonplaats3] en [woonplaats2] . Uit de e-mailcorrespondentie die daarover in het geding is gebracht, blijkt dat [geïntimeerde] blij was met de aangeboden ‘hulp’. Ook in de contacten daarna blijkt dat [appellant2] met onder meer [geïntimeerde] vrijblijvend van gedachten wisselt over de mogelijkheid NAM aansprakelijk te stellen voor aardbevingsschade. Het betreft de aardbevingsschade aan de woning in [woonplaats3] , waarover [geïntimeerde] op dat moment al een procedure tegen NAM voert, maar de gedachtenuitwisseling is daartoe niet beperkt. Zie daarover rechtsoverwegingen 3.8 en 3.10 tot en met 3.12. Na een e-mail van 29 mei 2017, die [appellant2] aan [geïntimeerde] maar ook aan derden heeft gestuurd en waarin hij aangeeft ‘
commentaar en adviezen graag tegemoet’ te zien, stuurt [appellant2] op 31 mei 2017 aan [geïntimeerde] een e-mail waarin hij schrijft dat zolang hij niets van de derden hoort, haar individueel wil adviseren over de zaak in [woonplaats3] en [woonplaats2] . In dat kader vraagt hij haar om bij haar advocaat te informeren of deskundigenkosten bij aansprakelijkheid van NAM ‘
in dit geval’ook bij NAM ‘
in principe’in rekening kunnen worden gebracht. Na in de e-mail het een en ander over de woning in [woonplaats2] te hebben geschreven, schrijft [appellant2] nog expliciet dat het niet zijn bedoeling is om kosten bij gedupeerden in rekening te brengen, ook niet bij haar, zij het dat hij een voorbehoud maakt in geval van ‘
aansprakelijkheid’ van NAM. [appellant2] gebruikt in die e-mail de woorden een
‘soort van no cure - no pay basis, zeg maar’. [geïntimeerde] reageert daarop bij e-mail van diezelfde dag dat zij aan haar advocaat zal vragen of het mogelijk is in deze fase van de lopende procedure, het deskundigenrapport nog bij NAM in rekening te brengen. Zij heeft dat vervolgens aan haar advocaat gevraagd en die is akkoord gegaan met het bij akte inbrengen van een door [appellant2] daartoe opgestelde ‘pro forma’ factuur.
6.5
Uit het voorgaande volgt dat tussen [appellant2] (al dan niet namens Energeo) enerzijds en [geïntimeerde] (en andere gedupeerden van aardbevingen) anderzijds, een niet-zakelijke, vriendschappelijke verhouding ontstond waarin zij elkaar van informatie voorzagen en elkaar van advies dienden. In het kader van die verhouding heeft [appellant2] toegezegd onder meer [geïntimeerde] te willen ‘helpen’ bij de aansprakelijkstelling van NAM voor aardbevingsschade. Hij heeft meermaals bevestigd dat het hier om ‘helpen’ en ‘hulp’ zijnerzijds ging. [appellant2] bedient zich niet alleen in de e-mail van 31 mei 2017 van deze woorden (‘
Natuurlijk is het goed, dat jullie dit bewijs invoegen in de rechtszaak. En ik hoop oprecht dat het jullie helpt’,
zie rechtsoverweging 3.13), maar ook bijvoorbeeld in de e-mail van hem aan [geïntimeerde] van
7 juni 2017 (rechtsoverweging 3.17) en in die van 1 juli 2017 (zie rechtsoverweging 3.20 en 3.21). [geïntimeerde] accepteerde deze aangeboden ‘hulp’. Dat wijst niet op een overeenkomst van opdracht. De e-mailcorrespondentie tussen [appellant2] en [geïntimeerde] op 31 mei 2017 maakt dat, gezien de gekozen bewoordingen en het vrijblijvende karakter ervan over en weer, niet anders. Weliswaar hebben Energeo c.s. gesteld onder verwijzing naar artikel 6:217 lid 1 BW in samenhang gelezen met artikel 3:33 en 3:35 BW, dat in de e-mail van [appellant2] een aanbod tot een overeenkomst van opdracht besloten ligt, maar van een professioneel deskundige als [appellant2] had in de gegeven omstandigheden verwacht mogen worden dat hij een dergelijk aanbod aan [geïntimeerde] helder en transparant had geformuleerd, opdat het voor [geïntimeerde] allereerst duidelijk was dat er een aanbod tot een overeenkomst van opdracht lag en vervolgens of zij een dergelijk aanbod zou willen aanvaarden. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de e-mail van 31 mei 2017 een dergelijk aanbod bevatte althans dat zij dat had moeten begrijpen gezien de hulp die [appellant2] bood en waarvan hij ook in de e-mail van 31 mei 2017 expliciet sprak. Energeo c.s. hebben in het licht van die betwisting te weinig gesteld om een andere conclusie te rechtvaardigen. Ook van een opdrachtbevestiging op of kort na 31 mei 2017 is bijvoorbeeld niet gebleken, wat wel van een professioneel handelende partij tegenover een consument als [geïntimeerde] verwacht had mogen worden. Dat partijen op 31 mei 2017 per e-mail wel een afspraak maakten om te proberen enige kosten van [appellant2] in de procedure van [geïntimeerde] tegen de NAM vergoed te krijgen, maakt tegen de achtergrond van het voorgaande nog niet dat de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en Energeo dan wel die tussen [geïntimeerde] en [appellant2] als opdracht kan worden gekwalificeerd. Uit de bewoordingen die [geïntimeerde] in haar akte van 2 augustus 2017 in de procedure tegen NAM heeft gebruikt om de rol van [appellant2] te verduidelijken en de pro forma factuur in te kunnen dienen, is tegen dezelfde achtergrond dan ook onvoldoende om daarin een erkenning van [geïntimeerde] tegenover Energeo c.s. te lezen dat sprake was van een overeenkomst van opdracht.
6.6
Om te kunnen oordelen dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, had het op de weg van Energeo c.s. gelegen om ten minste te stellen wat [appellant2] met [geïntimeerde] concreet heeft afgesproken over de aard, de omvang en de frequentie van de werkzaamheden die door haar aan hem werden opgedragen. Wat opvalt in dat kader is dat Energeo c.s. geen urenspecificatie van de gestelde werkzaamheden hebben bijgehouden. Energeo c.s. hebben wel verschillende werkzaamheden benoemd die voor [geïntimeerde] zouden zijn uitgevoerd, maar uit hun stellingen volgt niet dat [appellant2] de ‘gegeven opdrachten’ moest uitvoeren en dat van vrijblijvendheid geen sprake was. Het stond [appellant2] alleszins vrij het gevraagde te weigeren. Het hof verwijst in het bijzonder naar de
e-mailcorrespondentie tussen [geïntimeerde] en [appellant2] op 7 juni 2017 waarbij [geïntimeerde] aan [appellant2] de conclusie van dupliek van NAM heeft toegestuurd en opmerkt dat zij denkt dat de akte ook interessant is voor hem en ‘
daar waar mogelijk van commentaar te voorzien’. Na een bericht van zijn zijde schrijft zij op diezelfde dag dat het haar goed doet om te voelen dat ze niet helemaal alleen staat en dat ze ook andere processtukken kan toesturen als hij dat wil. Zij voegt daaraan toe ‘
het is wel een hele klus hoor om dat door te lezen! Laat maar weten of je zeker weet dat je dat wel wil. Je hebt tenslotte vakantie.’ [appellant2] schrijft vervolgens dat het hem goed lijkt dat hij de stukken toegestuurd krijgt, maar niet zeker weet of hij het allemaal gaat lezen waarbij hij nog opmerkt dat hij het fijn vindt te helpen ook al verblijven ze in Frankrijk (zie in dit verband rechtsoverweging 3.15 tot en met 3.19). Van belang is verder dat uit de stellingen van Energeo c.s. ook onvoldoende volgt dat [appellant2] zich bij de uitvoering van de gestelde opdrachten moest houden aan door [geïntimeerde] gegeven aanwijzingen, vergelijk artikel 7:402 BW. Verder neemt het hof in aanmerking dat Energeo c.s. niet kan verklaren waarom [geïntimeerde] tijd en werkzaamheden, volgens Energeo c.s. besteed vóór de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht per 31 mei 2017, zou moeten vergoeden, zoals wel van [geïntimeerde] wordt gevorderd.
6.7
De conclusie is dat het bestaan van een overeenkomst van opdracht door wilsovereenstemming of door een gerechtvaardigd vertrouwen dat daarvan sprake was, niet besloten ligt in de e-mailcorrespondentie van 31 mei 2017 en evenmin (al dan niet in samenhang bezien) in gedragingen en verklaringen na deze e-mailcorrespondentie van
31 mei 2017. Energeo c.s. hebben hun stelling dat tussen [geïntimeerde] en Energeo dan wel tussen [geïntimeerde] en [appellant2] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Dat betekent dat op de verhouding tussen hen de artikelen 7:401-412 BW niet van toepassing zijn en dat [geïntimeerde] niet gehouden is tot betaling van de werkzaamheden van [appellant2] dan wel Energeo.
6.8
Dat partijen op 31 mei 2017 per e-mail een afspraak maakten om te proberen enige kosten van [appellant2] in de procedure van [geïntimeerde] tegen de NAM vergoed te krijgen, dan wel dat [geïntimeerde] had toegezegd in de schikkingsonderhandelingen ook de deskundigenkosten mee te nemen (vergelijk rechtsoverweging 3.25 en 3.29), maakt evenmin dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van de factuur waar het in dit geschil omgaat. Door deze afspraak verschiet de rechtsverhouding niet van kleur, zoals het hof hiervoor in 6.5 al heeft overwogen naar aanleiding van de e-mailcorrespondentie van 31 mei 2017. De gemaakte afspraak op zichzelf beschouwd, kan evenmin aan een betalingsverplichting ten grondslag worden gelegd. [appellant2] heeft in zijn e-mail van 31 mei 2017 met zoveel woorden gesteld dat hij ‘
niet van plan [is] om kosten bij de gedupeerden (dus bijv. jullie) in rekening te brengen’,hoewel hij daarbij nog een voorbehoud heeft gemaakt. In zijn e-mail van 14 juli 2017 aan [geïntimeerde] benadrukt hij evenwel dat hij haar niet zal lastig vallen met ‘
een factuur of zo.
Daarover hoef je dus niet in de war te zijn’ (zie rechtsoverweging 3.23). [geïntimeerde] zou met andere woorden geen factuur van hem krijgen. Het opstellen van een pro forma factuur ten behoeve van de procedure die [geïntimeerde] tegen de NAM voerde, past bij die afspraak. [appellant2] heeft zelf deze werkwijze voorgesteld en de hoogte van deze pro forma factuur zonder urenspecificatie vastgesteld. Het was niet aan de advocaat of aan [geïntimeerde] om daarin verandering te brengen. [appellant2] meldt dan ook in zijn e-mail van 14 juli 2017 dat
hij ‘pas een factuur [maakt] als zeker is als deze zgn deskundigenkosten ook echt kunnen worden doorberekend op basis van de uitspraak van de rechter.’ Dat dat niet mogelijk bleek na het tussenvonnis van de rechtbank staat tussen partijen voldoende vast. Waarom [geïntimeerde] wel gehouden zou zijn om de factuur te betalen, nu bij de schikking met NAM geen vergoeding is gekregen voor deze deskundigenkosten, hebben Energeo c.s. in het licht van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd uitgelegd. Voor zover Energeo c.s. hebben willen betwisten dat [geïntimeerde] geen vergoeding voor deskundigenkosten heeft gekregen, hebben zij dat gezien de toelichting van [geïntimeerde] op de schikking, onvoldoende gemotiveerd gedaan. Het hof gaat dan ook aan de stellingen van Energeo c.s. op dit punt voorbij.
Ongerechtvaardigde verrijking? Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
6.9
Energeo c.s. hebben in hoger beroep nog gesteld dat, voor zover van een overeenkomst tussen Energeo c.s. en [geïntimeerde] geen sprake is, [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Energeo c.s. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, nu uit het voorgaande volgt dat voor zover al sprake is geweest van enige voordeel aan de zijde van [geïntimeerde] , deze niet ongerechtvaardigd was in de zin van artikel 6:212 BW en evenmin tot de conclusie kan worden gekomen dat Energeo c.s. ter zake is verarmd. [appellant2] heeft immers, al dan niet namens Energeo, bewust, kosteloos en belangeloos zijn hulp bij wijze van vriendendienst aangeboden aan [geïntimeerde] in haar strijd om aardbevingsschade van NAM vergoed te krijgen. Deze hulp is door [geïntimeerde] aanvaard, terwijl zij op haar beurt Energeo c.s. van informatie heeft voorzien.
6.1
Ook hebben Energeo c.s. nog gesteld dat het beroep van [geïntimeerde] op de niet-totstandkoming van een overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een adequate toelichting op deze stelling ontbreekt, zodat het hof ook hieraan voorbij gaat.

7.De slotsom

7.1
Met het voorgaande faalt niet alleen de derde grief, maar ook de eerste twee, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De in hoger beroep nieuw aangedragen grondslagen kunnen de vordering van Energeo c.s. niet dragen, zodat ook deze niet tot toewijzing van het gevorderde kunnen leiden.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Energeo c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 383,- aan griffierechten en € 2.228,- aan salaris advocaat (twee punten x tarief II).
7.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 2 februari 2021;
veroordeelt Energeo c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € € 383,- aan griffierechten en op € 2.228,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Energeo c.s. in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Energeo c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Wichers, M.M.A. Wind en W.F. Boele en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.