ECLI:NL:GHARL:2022:7370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
200.304.454/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2010, na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin een dwangsom was verbonden aan de zorgregeling. Het hof oordeelde dat de vader niet om een dwangsom had verzocht en dat deze geen effect had gehad. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders eind 2016 bij de moeder woont.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de moeder, ingekomen op 27 december 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 in Zwolle waren zowel de moeder als de vader, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld niet werd nageleefd, mede omdat de omgang onbegeleid diende te zijn, wat voor de moeder een te grote stap was. De vader was bereid om tegemoet te komen aan de wensen van de moeder en de minderjarige.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de zorgregeling te wijzigen. De eerste vijf omgangsmomenten zullen plaatsvinden op neutraal terrein, waarbij de moeder en/of de opa van de vader aanwezig mogen zijn. Na deze vijf momenten zal er onbegeleide omgang plaatsvinden, één keer per veertien dagen gedurende een hele dag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe zorgregeling vastgesteld, zonder een dwangsom te verbinden aan de regeling, omdat dit niet het gewenste effect had gehad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.454/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 226213)
beschikking van 25 augustus 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: voorheen: mr. N.C. Spermon-Ploegmakers te Maarssen, thans: geen,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats/locatie Zwolle, van 1 mei 2019, 6 juni 2019, 19 maart 2020 en 27 september 2021 (de laatstgenoemde beschikking hierna verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 27 december 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 11 januari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 20 januari 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 15 april 2022.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2010, heeft bij brief, bij het hof ingekomen op 28 juni 2022, aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2022 in Zwolle plaatsgevonden. De moeder is verschenen. Ook is de vader verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
3. De feiten
3.1
Uit het - [in] 2019 door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de ouders is [de minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . Sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders eind 2016 woont [de minderjarige] bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 1 mei 2019 is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en is de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld (die de ouders zelf waren overeengekomen):
de vader en [de minderjarige] hebben twee dagen in de maand op zaterdag of zondag (de dag in
onderling overleg af te stemmen) onder begeleiding van de oudste zus van de moeder van
9
uur tot 18.00 uur omgang met elkaar, waarbij de vader [de minderjarige] bij de moeder ophaalt en
haar weer terugbrengt.
3.3
Bij beschikking van 19 maart 2020 heeft de rechtbank voornoemde voorlopige zorgregeling gewijzigd in die zin dat de vader en [de minderjarige] contact met elkaar zullen hebben onder begeleiding van [naam1] , op een door [naam1] aan te geven wijze en frequentie. Verder heeft de rechtbank de ouders in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan het traject ouderschapsbemiddeling bij [naam1] en de begeleide zorgregeling bij [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige] . Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de voorlopige zorgregeling gewijzigd en de volgende (definitieve) zorgregeling vastgesteld:
de vader en [de minderjarige] hebben één dag (minimaal acht uur per omgangscontact) per veertien dagen omgang met elkaar in een weekend dat de vader in Nederland verblijft;
- bepaald dat de moeder met ingang van de eerstvolgende maand vanaf de datum van de bestreden beschikking voor iedere keer dat zij voornoemde zorgregeling niet nakomt, aan de vader een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt van bruto € 1.000,-, welk bedrag de vader per keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt, maandelijks mag verrekenen met de door hem te betalen partneralimentatie, tot een maximum totaalbedrag van € 25.000,- bruto.
4.2
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader en [de minderjarige] contact met elkaar zullen hebben onder begeleiding, op een door de begeleiding aan te geven wijze en frequentie, welke regeling in onderling overleg tussen partijen, de begeleiding en de coach van [de minderjarige] kan worden uitgebreid, voor zover dat in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, dan wel een zorgregeling vast te leggen zoals het hof die in het belang van [de minderjarige] meent te moeten vaststellen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
In hoger beroep is gebleken dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling niet wordt uitgevoerd. De reden hiervan is mede gelegen in de omstandigheid dat de omgang onbegeleid diende plaats te vinden en dit was en is voor de moeder een stap te ver. De vader wil(de) niet iets forceren met de kans dat hij daarmee zichzelf in de vingers zou snijden.
5.3
Uit de stukken en wat de moeder ter zitting heeft gezegd, leidt het hof af dat de moeder vindt dat er wel omgang tussen [de minderjarige] en de vader dient plaats te vinden en dat zij hiertoe ook instanties heeft benaderd. Op grond van de stukken constateert het hof echter dat de moeder dit vaker heeft gedaan, maar dat deze hulpverleningstrajecten vervolgens niet daadwerkelijk van de grond zijn gekomen doordat de moeder uiteindelijk toch niet wilde meewerken.
Voor de moeder is het belangrijkste dat er voor de veiligheid van [de minderjarige] altijd een derde aanwezig is bij de omgang.
De vader is bereid tegemoet te komen aan (een deel van) de wensen van de moeder en [de minderjarige] en stelt zich flexibel op.
5.4
Het hof is niet gebleken van contra-indicaties voor (onbegeleide) omgang. De moeder heeft de door haar gestelde zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] onvoldoende onderbouwd. Het hof acht mede daarom professionele begeleiding van de omgang niet nodig. Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de moeder en [de minderjarige] het wenselijk vinden dat (in ieder geval de eerste keren) de moeder en/of de opa (vaderszijde) aanwezig is/zijn bij de omgang. De vader heeft hiermee ingestemd. Het hof acht dit - mede gelet op het feit dat [de minderjarige] en de vader de afgelopen jaren nauwelijks contact hebben gehad met elkaar - een geschikte optie voor de eerste vijf omgangsmomenten om de omgang weer tot stand te brengen. Het hof is van oordeel dat na afloop van deze vijf omgangsmomenten de omgang tussen de vader en [de minderjarige] voortaan onbegeleid kan plaatsvinden, één keer per veertien dagen gedurende een hele dag. Het hof acht daarom de volgende zorgregeling in het belang van [de minderjarige] :
- eerst vijf omgangsmomenten gedurende een dagdeel per veertien dagen op neutraal terrein in het weekend dat de vader in Nederland verblijft, in onderling overleg door de ouders nader te bepalen. Opa (vaderszijde) en/of de moeder mogen – als zij dat zelf willen – aanwezig zijn bij deze omgangsmomenten;
- vanaf daarna: één keer per veertien dagen onbegeleide omgang gedurende een hele dag in het weekend dat de vader in Nederland verblijft, in onderling overleg door de ouders nader te bepalen.
5.5
Met betrekking tot de eerste vijf omgangsmomenten, waarbij de moeder de keuze heeft al dan niet aanwezig te zijn bij het omgangsmoment, geeft het hof de moeder mee dat [de minderjarige] volgens de vader tegen hem heeft gezegd dat ze graag wil dat de moeder bij de omgang aanwezig is. De vader vindt dat ook goed. Het hof acht het daarom in het belang van [de minderjarige] aangewezen dat de moeder de wens van [de minderjarige] hierin volgt.
5.6
Het hof zal, anders dan de rechtbank, geen dwangsom verbinden aan de omgangsregeling. De vader heeft hierom niet verzocht. Uit het feit dat de ouders de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling niet hebben uitgevoerd, blijkt bovendien dat een dwangsom niet het door de rechtbank beoogde effect heeft gehad en eerder contraproductief lijkt te werken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 27 september 2021, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de bij beschikking van 19 maart 2020 vastgestelde voorlopige zorgregeling en stelt de volgende (definitieve) zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast:
- eerst vijf omgangsmomenten gedurende een dagdeel per veertien dagen op neutraal terrein in het weekend dat de vader in Nederland verblijft. Opa (vaderszijde) en/of de moeder mogen – als zij dat zelf willen – aanwezig zijn bij deze omgangsmomenten, in onderling overleg door de ouders nader te bepalen;
- vanaf daarna: één keer per veertien dagen onbegeleide omgang gedurende een hele dag in het weekend dat de vader in Nederland verblijft, in onderling overleg door de ouders nader te bepalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, R. Feunekes en J.G. Knot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 25 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.