Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van het hof
“H1 De handtekening op het in de materiaalopstelling onder punt 2.1 bij betwist materiaal vermelde document(hof: een doorslag van de factuur van december 2011)
is door [appellant] geplaatst.
“De onderzoeksbevindingen met betrekking tot de betwiste handtekening op de factuur zijnveel waarschijnlijkerwanneer hypothese H1 juist is, dan wanneer hypothese H2 juist is.
Levering caravans medio December’. Bovendien heeft [appellant] op de zitting in eerste aanleg verklaard dat hij deze omschrijving eind januari/begin februari 2012 al op het bankafschrift had zien staan. In januari 2015 wordt echter pas voor het eerst namens hem om terugbetaling gevraagd, omdat dit -ondanks die omschrijving- volgens [appellant] een lening zou zijn geweest.
€ 50.000 een lening is. Ook van deze stelling, mits voldoende onderbouwd, draagt [appellant] de bewijslast. Het hof heeft hem in het tussenarrest van 23 juni 2020 (onder 4.8) de mogelijkheid geboden aan de hand van bankgegevens de gang van zaken rond de overboekingen van de € 50.000 verder toe te lichten. Volgens [appellant] heeft navraag bij zijn bank echter geen relevante informatie opgeleverd. Een nadere toelichting van zijn stelling is dus uitgebleven.
“50% [naam1] x [naam2] 50% [naam2] x [naam3] ”) wat wijst op aankoop van een aandeel van 50% in twee paarden. Daarnaast heeft hij onbetwist aangevoerd dat het gebruikelijk is dat privépersonen een paard zonder contract aankopen en dat wordt volstaan met een vermelding op het bankafschrift. [geïntimeerde] voegt daar een verder niet betwiste toelichting aan toe, over de waarde van de genoemde paarden als investeringsobject, gezien de afstamming van twee toppaarden. Het hof wil overeenkomstig de aankondiging in het tussenarrest tijdens de mondelinge behandeling ook met partijen bespreken of en hoe [appellant] bewijs zou willen leveren met betrekking tot de
€ 50.000.
€ 187,40, een bedrag aan voorgeschoten huur aan de verhuurder van € 4.200 en een bedrag aan voorgeschoten huur aan de curator van € 1.600. In totaal gaat het om een bedrag van
€ 5.987,40. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen. Hiertegen is geen grief aangevoerd zodat deze posten in hoger beroep onbesproken kunnen blijven.
geld op de bank levert ook niets op’. Daar is op 28 april 2014 de gezamenlijke eigendom van nog eens vijf paarden bijgekomen waartoe [geïntimeerde] verwijst naar het bankafschrift van die datum. Volgens [geïntimeerde] gaf de terugbetaling door [geïntimeerde] aan [appellant] van € 45.000 van de lening, [appellant] de middelen om meteen te investeren in deze paarden. [geïntimeerde] wijst er ook op dat [appellant] -na een aanvankelijke ontkenning- tijdens de comparitie bij de rechtbank uiteindelijk heeft erkend samen met [geïntimeerde] een keer een paard te hebben gehad.
‘Levering caravans medio December’) niet klopte met wat volgens [appellant] feitelijk de bedoeling was (lening), [geïntimeerde] daarna toch nog een aantal keer in 2012-2014 de vrije hand zou hebben gegeven om namens hem betalingen te verrichten. Al met al heeft [appellant] de gezamenlijke eigendom van de paarden niet voldoende gemotiveerd betwist.
voergeld paarden”. [geïntimeerde] becijfert de kosten van het verzorgen van de gezamenlijke paarden gedetailleerd per jaar en komt uit op een totaalbedrag van € 50.021,54 voor de periode januari 2012 tot en met oktober 2018. De kosten die [geïntimeerde] opvoert komen [appellant] , zoals hij bij zijn memorie van antwoord in incidenteel appel heeft laten weten, niet onredelijk voor, zodat het hof die als uitgangspunt neemt. Dat betekent dat een bedrag van
€ 25.010,74 voor rekening van [appellant] komt.
€ 26.000. [geïntimeerde] wijst op de heer [naam7] uit [plaats2] die de gemaakte afspraak zou kunnen bevestigen.
Tevens wil ik u meedelen dat ik dhr. [appellant] voor niets heb laten wonen sinds hij uit zijn woning in [plaats3] is vertrokken en ik zorgde ervoor dat hij onderdak had. Huur-Gas-Water en Elektra heeft hij mij nooit hoeven te betalen.”Deze e-mail had betrekking op de bewoning door [appellant] van het huis aan de [adres2] . Gelet op de gemotiveerde betwisting van de afspraken door [appellant] en deze e-mail van [geïntimeerde] zal het hof tijdens de mondelinge behandeling bespreken of en zo ja hoe [geïntimeerde] bewijs wil leveren van de door hem gestelde afspraak, aangezien op hem de bewijslast rust.
deplorabele toestand’achtergelaten en heeft daarmee niet gehandeld als goed huurder. [geïntimeerde] heeft de hele woning na het vertrek van [appellant] grondig moeten laten reinigen, vooral vanwege vervuiling door diens hond en katten. [geïntimeerde] heeft geen factuur of schriftelijk bewijs van de werkzaamheden en de kosten, maar wijst daarvoor naar een getuige, de heer [naam9] uit [plaats4] . Volgens [appellant] heeft hij de woning echter netjes achtergelaten. Als [geïntimeerde] vond dat de woning zo vies was, had hij daarvan meteen bij [appellant] ’s vertrek uit de woning melding moeten maken zodat [appellant] daarop had kunnen reageren. Nu is volgens [appellant] niet meer terug te halen hoe de woning er bij zijn vertrek bij lag. Bovendien komt een bedrag van € 1.500 aan reinigingskosten hem onredelijk hoog voor. Vanwege deze onderbouwde betwisting is het aan [geïntimeerde] om bewijs te leveren van zowel de gestelde vervuiling van de woning als van de gestelde schoonmaakkosten. Ook dat zal tijdens de mondelinge behandeling aan de orde komen.