ECLI:NL:GHARL:2022:7275

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
200.311.416/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De ouders, verzoekers in hoger beroep, zijn het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 11 februari 2022 de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft uitgesproken. De ouders hebben vier grieven ingediend en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing onrechtmatig te verklaren.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de ouders zijn bijgestaan door hun advocaat, mr. H.A. van der Kleij. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel hebben als verweerders opgetreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 zijn de ouders verschenen, maar enkele betrokkenen zijn niet ter zitting verschenen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders en de kwetsbaarheid van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben onvoldoende openheid van zaken gegeven over hun leefsituatie en opvoedvaardigheden, waardoor het hof zich onvoldoende voorgelicht voelt om een beslissing te nemen over de periode na heden. De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over de opvoedvaardigheden van de vader en de thuissituatie. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd tot heden en de zaak voor het overige aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.416/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 276621)
beschikking van 16 augustus 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
volgens de Basisregistratie Personen ingeschreven te [woonplaats1] (Nederland), feitelijk verblijvende te [woonplaats2] (België), en
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats2] (België),
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. H.A. van der Kleij te Zwolle.
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel(de GI),
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 mei 2022;
- het verweerschrift van de GI van 29 juni 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 1 juli 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad van 5 juli 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 20 juli 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2022 in de zittingslocatie Zwolle plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Het hof had [naam4] als belanghebbende opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Hij is niet ter zitting verschenen. Het hof merkt hem op basis van de nu bekende gegevens niet langer aan als belanghebbende.

3.De feiten

3.1
[in] 2021 is in een ziekenhuis te [woonplaats2] (België) uit de moeder geboren [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft uit eerdere relaties nog vier minderjarige kinderen:
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2016;
- [de minderjarige5] , geboren [in] 2020.
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] wonen op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing niet bij de moeder.
3.3
De vader heeft nog twee minderjarige kinderen die bij hun moeder in België wonen.
3.4
Bij beschikking van 3 december 2021 is de toen nog ongeboren [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 maart 2022. Bij beschikking van 27 december 2021 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een crisisvoorziening voor de duur van één week. Bij beschikking van 28 december 2021 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] gedurende dag en nacht in een pleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De beschikkingen van 27 en 28 december 2021 zijn door dit hof bij beschikking van 14 juni 2022 bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is [de minderjarige1] onder toezicht gesteld met ingang van 3 maart 2022 tot 3 maart 2023. Tevens is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg (een pleeggezin) met ingang van 3 maart 2022 tot 3 maart 2023.
3.6
[de minderjarige1] verblijft sinds 28 december 2021 in een pleeggezin in Nederland.
3.7
De moeder heeft wekelijks omgang met [de minderjarige1] gedurende 30-45 minuten. Voor de vader is het in verband met zijn werk niet altijd haalbaar om erbij aanwezig te zijn. De omgang wordt begeleid door één van de pleegouders en een pleegzorgwerker.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders komen met vier grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de raad, tot ondertoezichtstelling en verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , af te wijzen en de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] onrechtmatig te verklaren.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de ouders te verwerpen en, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De ouders zijn het met de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing niet eens en voeren daarover het volgende aan.
Volgens de ouders is er geen reden om de opvoedvaardigheden van de vader in twijfel te trekken. Een feitelijke grondslag voor de aanname dat de vader de verantwoordelijkheid voor de goede verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] niet zou kunnen dragen, ontbreekt. De raad heeft de opvoedvaardigheden van de vader überhaupt niet onderzocht. Het probleem is dat er op dit moment weinig tot niets gebeurt om de vaardigheden van de vader in beeld te brengen. Trias heeft gepoogd een beoordelingsboog op te stellen, maar gaf aan over onvoldoende gegevens te beschikken. De vader heeft recent heel veel gegevens aangeleverd. Het lijkt erop dat de GI onvoldoende voortvarend te werk gaat. De uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is gebaseerd op de problemen die de moeder in het verleden in andere partnerrelaties ondervond. De moeder heeft vier oudere kinderen, die vanwege die problemen uit huis geplaatst werden. De moeder kreeg bij haar toenmalige partners huiselijk geweld en daarmee samenhangende spanningen en conflicten te verduren. De moeder is zelf goed in staat om de verantwoordelijkheid voor de goede verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te dragen. De moeder verwijst in dat kader naar de eindevaluatie van een gezinsopname bij GGZ Drenthe te [plaats1] , die op 12 april 2021 aanving en tot in september 2021 duurde. Bij die gezinsopname heeft zij in de omstandigheden van destijds baat gehad.
Ook aan de wettelijke voorwaarde voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing is niet voldaan. Immers, bij alle maatregelen betreffende een kind vormen de belangen van het kind ingevolge artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind de eerste overweging. Het belang van [de minderjarige1] bestaat in de eerste plaats uit het kunnen opgroeien bij de moeder en de vader, die de verantwoordelijkheid hebben en goed kunnen dragen om in te staan voor een goede verzorging vanuit een veilige omgeving. Wanneer de voorwaarde van een noodzaak tot uithuisplaatsing zoals in casu niet is vervuld en overigens ook niet in rechte is vastgesteld, behoort een ingrijpende maatregel als uithuisplaatsing achterwege te blijven.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling merken de ouders op dat de wettelijke voorwaarden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] niet zijn vervuld. [de minderjarige1] wordt niet in haar ontwikkeling bedreigd, als zij bij de moeder en de vader kan opgroeien. Laat staan: ernstig bedreigd, in de zin van artikel 1:255 BW. Om de komst van [de minderjarige1] naar [woonplaats2] op een goede manier extra te borgen hebben de moeder en de vader de aanpak reeds besproken en voorbereid met de betrokken (Belgische) hulpverlening: het bureau Kind en Gezin (psychopedagoog mevrouw [naam5] ), Jeugdzorg en het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). De betrokken hulpverlening kan volgens de ouders in een vrijwillig kader benut worden, maar omwille van een goede overdracht naar de hulpverlening voor jeugdzorg en opvoedingsondersteuning zijn zij bereid om mee te werken aan het treffen van een voorziening via de Belgische jeugdrechtbank (VOS).
5.4
De raad voert verweer en geeft aan dat [de minderjarige1] gelet op haar zeer jonge leeftijd erg kwetsbaar en volledig afhankelijk is van haar verzorgers. Er zijn echter grote zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en de opvoedingscapaciteiten van de moeder en de vader. Er zijn vragen of het de moeder lukt bij [de minderjarige1] aan te sluiten, een dagelijkse structuur te
bieden, het geven van voorspelbaarheid, sensitief en responsief te reageren op de signalen van [de minderjarige1] en zorg te dragen voor een fysiek en geestelijk veilige woonomgeving, zonder ruzies, geschreeuw of geweld. [de minderjarige1] loopt het risico, wanneer hier niet aan voldaan wordt, zich niet veilig te kunnen hechten en zich niet goed te kunnen ontwikkelen. Ondanks inzet van verschillende vormen van ambulante hulpverlening en een intensieve gezinsopname heeft de moeder niet kunnen voldoen aan een goed genoeg ouderschap. De raad is van oordeel dat is voldaan aan de gronden zoals vermeld in artikel 1:265b BW en dat in de bestreden beschikking concreet uiteen is gezet dat aan de gronden van een uithuisplaatsing is voldaan. In de visie van de raad is deze kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk en proportioneel gelet op het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . Tijdens het onderzoek hebben ouders geen openheid van zaken gegeven, waardoor er geen zicht is gekomen op hun opvoedvaardigheden. Gelet op de grote zorgen die er zijn omtrent de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , haar kwetsbaarheid en de omstandigheid dat ouders niet openstaan voor verdere gesprekken met de raad en de GI, ziet de raad geen alternatieven en is een uithuisplaatsing noodzakelijk.
De raad is verder van oordeel dat is voldaan aan de gronden zoals vermeld in artikel
1:255 BW en dat in de beschikking concreet uiteen is gezet dat aan de gronden van een ondertoezichtstelling is voldaan. De hiervoor beschreven zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de ouders, de omstandigheid dat ouders de raad geen verder inzicht willen geven en dat [de minderjarige1] bijzonder kwetsbaar is gelet op haar jonge leeftijd, maken dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd.
5.5
De GI voert eveneens verweer en stelt dat zij Trias pleegzorg heeft verzocht om een beoordelingsboog te maken, samen met de ouders. De GI heeft door middel van de beoordelingsboog geprobeerd zicht te krijgen op de situatie van de vader. Dit onderzoek is nodig om te onderzoeken of het mogelijk is dat de ouders de zorg voor [de minderjarige1] kunnen dragen. Trias heeft de vader meerdere malen om informatie gevraagd. De vader heeft aangegeven deze niet te kunnen geven. Trias heeft hierop besloten de opdracht terug te geven aan de GI omdat zij onvoldoende informatie heeft om een gedegen advies te kunnen geven.
Er heeft een gesprek met de ouders en Trias Pleegzorg plaatsgevonden. Ook is de ouders gevraagd om samen te overleggen wie de GI kan benaderen voor meer informatie. Tot op heden is de informatie niet met de GI gedeeld. Wel heeft Trias Pleegzorg een document
van de vader mogen inzien met betrekking tot het gezag van zijn kinderen en ex-partner. Volgens de vader was met de GI afgesproken dat hij het formulier aan de pleegzorgwerker zou laten zien. De pleegzorgwerker heeft de GI via de mail teruggekoppeld dat zij het formulier heeft ingezien, maar dat het formulier een geboorteakte is. Dit heeft de pleegzorgwerker naar de vader benoemd. Wat betreft de omgang wordt gezien dat de moeder zich aan de gemaakte afspraken houdt. De moeder komt wekelijks naar de omgang met [de minderjarige1] . Voor de vader is het niet altijd haalbaar om wekelijks te komen, gezien zijn werk in België. De omgangsmomenten tussen de ouders en [de minderjarige1] , waarbij ook steeds één van de pleegouders en een pleegzorgwerker aanwezig zijn, verlopen goed.
De GI is nog steeds van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] noodzakelijk is. De moeder verwijst naar de eerste eindevaluatie van [plaats1] van 13 oktober 2021. Na enige tijd merkte [plaats1] echter dat de opgestelde adviezen niet opgevolgd werden. Zo werden afspraken met hulpverleners afgezegd en bleek moeder, ondanks eerdere expliciete
ontkenningen, al zes maanden in verwachting. [plaats1] heeft hierop op 9 november 2021 “een aanvankelijk krap positief ouderschapsadvies”, omgezet naar een negatief ouderschapsadvies.
De GI heeft contact gehad met bureau Kind en Gezin (het Belgische consultatiebureau) en met het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg Gent (het Belgische Centrum voor Jeugd en Gezin, hierna: OCJ). Betrokkenen hebben telefonisch aangegeven dat de vader/ouders een ander verhaal heeft/hebben met betrekking tot de ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing en de zorgen met betrekking tot [de minderjarige1] . Vooralsnog heeft de GI niet van de desbetreffende organisaties begrepen dat er een plan ligt en dat er voorbereidingen zijn getroffen om de komst van [de minderjarige1] naar [woonplaats2] op een goede manier te kunnen waarborgen. Het is hierom dat een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voorlopig noodzakelijk blijven, aldus de GI.
5.6
Het hof is na bestudering van de stukken en naar aanleiding van het verhandelde op de zitting van oordeel dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen en neemt de in de bestreden beschikking genoemde gronden na eigen onderzoek over. Daarnaast is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing thans nog steeds aanwezig zijn.
5.7
Bij de verlening van de beide machtigingen en ook op dit moment is onvoldoende zicht op de leefsituatie van de ouders omdat zij hierover naar de Gl toe onvoldoende openheid geven. Gelet hierop krijgt de GI onvoldoende zicht op hoe de ouders al dan niet met hulp van professionele hulpverlening de zorg voor [de minderjarige1] thans zouden kunnen vormgeven. In deze situatie bestaat thans nog steeds het risico dat [de minderjarige1] ernstig bedreigd zal worden in haar ontwikkeling wanneer zij wordt teruggeplaatst bij haar ouders. Om die reden zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen tot heden.
5.8
Op de zitting is het onduidelijk gebleven waarom de samenwerking tussen de ouders en de GI niet dan wel onvoldoende van de grond komt en ook is niet duidelijk geworden welke informatie voor de GI en Trias noodzakelijk is om de opvoedvaardigheden van de vader te kunnen onderzoeken en hoe en bij wie de gevraagde informatie over de vader moet worden opgevraagd en door wie deze zou moeten worden aangeleverd. Dat baart het hof grote zorgen. De tijd voor [de minderjarige1] tikt maar door en zij zal zich verder gaan ontwikkelen op de plaats waar zij zich thans bevindt. Hoe langer die periode duurt, des te moeilijker wordt het om [de minderjarige1] terug te kunnen plaatsen bij de ouders, er van uitgaande dat de ouders na onderzoek over voldoende vaardigheden blijken te beschikken.
5.9
Het hof acht zich thans onvoldoende voorgelicht om een beslissing over het door de ouders verzochte te kunnen geven, voor zover het gaat om de periode na heden. Op de zitting is overeenstemming bereikt over het feit dat de vader toestemming geeft aan de GI en aan Trias om zelfstandig informatie over de vader in te winnen bij het OCJ, zodat alsnog een beoordelingsboog kan worden gemaakt. Ook is door de moeder aangegeven dat zij haar inschrijving als ingezetene van de stad [woonplaats2] aan het hof zal doen toekomen zodra deze inschrijving heeft plaatsgevonden. Ten slotte hebben de ouders en de GI aangegeven nauwer en beter te zullen samenwerken zodat het hof op redelijk korte termijn over voldoende informatie kan beschikken en in staat zal zijn om ook over de periode na heden een beslissing met betrekking tot het door de ouders verzochte te kunnen geven.
5.1
Op grond van het voorgaande zal het hof de zaak aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen om het hof van nadere informatie te voorzien. Die informatie dient vooral betrekking te hebben op de opvoedvaardigheden van de vader, de thuissituatie in [woonplaats2] van de vader en de moeder en de mogelijkheden van de beide ouders om, wellicht in nauwe samenwerking met Belgische hulpverleningsinstanties, een veilig opvoedklimaat voor [de minderjarige1] te bieden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen tot heden en de zaak voor het overige aanhouden
voor vier maanden, derhalve tot 16 december 2022,om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te dienen aangaande hetgeen onder 5.9 en 5.10 is overwogen. Het hof wenst deze informatie uiterlijk op
2 december 2022te ontvangen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;
houdt de zaak voor het overige aan tot
16 december 2022om partijen in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te overleggen omtrent hetgeen is overwogen onder 5.9 en 5.10;
legt aan partijen de verplichting op om deze informatie uiterlijk
2 december 2022bij het hof aan te leveren;
benoemt mr. I.A Vermeulen tot raadsheer-commissaris, tot wie partijen zich kunnen wenden voor tussentijdse vragen en/of opmerkingen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, R. Feunekes en J.G. Knot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.