ECLI:NL:GHARL:2022:7163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.306.660
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens niet deugdelijk verrichten van werkzaamheden aan de woning met verrekening van openstaande factuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] c.s. en [geïntimeerde] betreffende schadevergoeding. [appellante] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 22 september 2021 is uitgesproken. De kern van de zaak betreft de vraag of [appellante] c.s. recht heeft op schadevergoeding van [geïntimeerde] wegens het niet deugdelijk verrichten van werkzaamheden aan hun woning. De kantonrechter had eerder de vordering van [appellante] c.s. tot nakoming van stucwerk omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding, maar had de schadevergoeding afgewezen omdat [appellante] c.s. niet aan haar stelplicht had voldaan.

In hoger beroep heeft [appellante] c.s. haar eis verhoogd van € 5.151,- naar € 6.275,- en heeft zij aanvullende bewijsstukken overgelegd, waaronder een deskundigenrapport. Het hof oordeelt dat [appellante] c.s. voldoende aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de schade aannemelijk is gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de schade inmiddels door een andere aannemer is hersteld en dat de kosten hiervoor € 6.275,00 bedragen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] gehouden is om de schadevergoeding te betalen, maar dat er een verrekening plaatsvindt met een openstaande factuur van € 1.845,25. Uiteindelijk is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.429,75 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast heeft het hof [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de kantonrechter als in hoger beroep. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.306.660
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8782136
arrest van 16 augustus 2022
in de zaak van

1.[appellante]

2. [appellant]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden in reconventie en eisers in reconventie
hierna samen (in vrouwelijk enkelvoud) [appellante] c.s. te noemen en ieder afzonderlijk [appellante] en Gallay,
vertegenwoordigd door mr. M.M. van Bloemendaal,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. [naam1] ,
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie
hierna [geïntimeerde] te noemen
en die in hoger beroep niet is verschenen (door middel van een advocaat).

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 22 september 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 8 december 2021
  • de memorie van grieven met producties
  • het exploot van 14 april 2022 waarbij de memorie van grieven (inclusief de eiswijziging) is betekend aan [geïntimeerde]
  • de aantekening op de rolkaart van 15 februari 2022 dat tegen [geïntimeerde] verstek is verleend.

2.De kern van de zaak

2.1
De vraag is of [appellante] c.s. aanspraak kan maken op schadevergoeding van [geïntimeerde] wegens het door haar niet deugdelijk verrichten van werkzaamheden aan de woning van [appellante] c.s.
2.2
[appellante] c.s. heeft bij de kantonrechter, voor zover nog aan de orde, (in reconventie) naast een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] (vervangende) schadevergoeding moet betalen. Dit betreft een bedrag van € 5.151,00, althans een in redelijkheid te bepalen bedrag, met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten, de deskundigenkosten en de proceskosten.
2.3
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de vordering van [appellante] c.s. tot nakoming van stucwerk per brief van 23 juli 2020 is omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Voor het overige is de vordering tot schadevergoeding afgewezen omdat, kort gezegd, [appellante] c.s. niet aan haar stelplicht had voldaan door deze niet voldoende te motiveren en te onderbouwen (rechtsoverweging 3.9 van het bestreden vonnis).

3.Het oordeel van het hof

Samenvatting beslissing
3.1
Het hof zal oordelen dat [geïntimeerde] alsnog de volledige schade moet betalen. Plus de gevorderde bijkomende kosten. Hierna zal het hof deze beslissing motiveren en toelichten.
Eiswijziging
3.2
Bij de kantonrechter heeft [appellante] c.s. aanspraak gemaakt op een bedrag van € 5.151,- aan schadevergoeding.
3.3
In hoger beroep heeft zij haar eis in de memorie van grieven, en dus tijdig, vermeerderd tot een bedrag van € 6.275,- aan schadevergoeding. Zij heeft voorts deze eiswijziging door middel van een deurwaardersexploot betekend aan [geïntimeerde] , zodat deze geacht moet worden daarvan op de hoogte te zijn. Nu [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen en omdat niet is gebleken dat de eiswijzing in strijd is met de goede procesorde, zal het hof de aldus gewijzigde eis als uitgangspunt van zijn beoordeling nemen.
Schadevergoeding
3.4
[appellante] c.s. heeft aangevoerd dat in de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie (vanaf punt 4.8) uitgebreid aandacht is besteed aan het deskundigenrapport van Lexacon en aangeboden is de deskundige te doen horen. In het deskundigenrapport is omschreven welke gebreken zijn geconstateerd en wordt in de kostenraming door de deskundige gespecificeerd wat de kosten van herstel zijn. Hij zet de kosten voor de herstelwerkzaamheden uiteen in het herstellen van het stucwerk, het behandelen van de vloer, het reinigen van het terras en de carport, het aanbrengen van nieuwe overzetplinten, het vervangen van wandcontactdozen en het herstellen van de poot aan de onderzijde van de kast. Het stucwerk moest hersteld worden in de woonkamer, de hal en de trapopgang. [appellante] c.s. betwist dat het stucwerk in de trapopgang geen onderdeel van het geschil zou zijn. In de deskundigenrapportage staat op pagina 8 expliciet beschreven dat het stucwerk onvolledig is aangebracht. In de conclusie geeft de deskundige aan dat het stucwerk in de gehele trapopgang opnieuw uitgevoerd moet worden en in de kostenraming neemt de deskundige de kosten voor herstel van het stucwerk in de gang mee in zijn berekening. De schade moet vervolgens worden onderverdeeld in schade voor herstelwerkzaamheden en overige schade. De herstelwerkzaamheden zien op het herstellen van het stucwerk, mede met behulp van spachtelputz. De overige schade ziet op het herstellen van de beschadigde vloer, het vervangen van de plinten en wandcontactdozen en het reinigen van het vieze terras en de carport, aldus nog steeds [appellante] c.s.
3.5
De schade is inmiddels hersteld door een andere aannemer: UCN Klusbedrijf (verder: 'UCN'). De totale kosten voor de herstelwerkzaamheden waren € 6.275,00. [appellante] c.s. heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij UCN heeft gevraagd om de factuur nader toe te lichten. UCN heeft de factuur gespecificeerd en in een e-mail toegelicht welke werkzaamheden zijn verricht. De specificatie en toelichting zijn bijgevoegd als productie 1 bij de memorie van grieven. Uit de specificatie van de werkzaamheden blijkt dat de kosten voor het herstel van het stucwerk € 1.190,00 bedragen, waarbij een bedrag van € 1.799,00 in rekening is gebracht voor het vervolgens aanbrengen van spachtelputz. Daarnaast is nog een bedrag van € 950,00 in rekening gebracht voor de herstelwerkzaamheden aan de eikenvloer, een bedrag van € 500,00 voor de vervanging van radiatoren en elektra en een bedrag van € 518,52 voor materiaalkosten.
Beoordeling
3.6
Zoals hiervoor is overwogen is [geïntimeerde] in hoger beroep niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen deze al bekende en de nieuwe stellingen en documenten van [appellante] c.s. Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat [appellante] c.s., zeker na haar nadere toelichting in hoger beroep en het in het geding brengen van de genoemde stukken, voldoende aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarmee is schade op zichzelf voldoende aannemelijk. Van [geïntimeerde] had mogen worden verwacht dat zij daartegen gemotiveerd zou zijn opgekomen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Nu van de onjuistheid van de stellingen van [appellante] ook niet overigens is gebleken zal het hof uitgaan van haar schadeberekening.
Opschorting?
3.7
Het hof stelt vast dat [appellante] c.s. inmiddels een omzettingsverklaring heeft gedaan en dus niet langer aanspraak maakt op nakoming (van de aannemingswerkzaamheden), maar op schadevergoeding (zoals hiervoor aan de orde). Doordat de schuldenaar door de omzetting niet meer tot nakoming is gehouden, is ook haar verzuim (met betrekking tot de niet deugdelijke nakoming van de aannemingswerkzaamheden) geëindigd. Daarmee is ook (het belang bij) de opschorting van de betaling van het openstaande deel van de nota (als pressiemiddel tot nakoming) komen te ontvallen. [appellante] c.s. wenst immers niet meer dat er nagekomen wordt terwijl het verweermiddel niet het bestaan van de verbintenis van de schuldenaar aantast, doch slechts haar opeisbaarheid; vergelijk HR 2 november 1990, NJ 1991/23 (Knoester/Hulsbergen). Hetzelfde geldt overigens als zou moeten worden aangenomen dat opschorting zou bedoeld zijn ten aanzien van de betaling van de na de omzettingsverklaring door [geïntimeerde] aan [appellante] c.s. verschuldigde schadevergoeding. Deze zal immers door het hof hierna worden toegewezen. Daarmee vervalt ook dat opschortingsrecht.
Factuur/verrekening
3.8
De slotsom luidt dat [appellante] c.s. alsnog gehouden is om de openstaande deel van de factuur (€ 1.845,25) te voldoen, nu gesteld noch gebleken is dat zij de overeenkomst eerder heeft ontbonden en daarmee van deze verplichting is ontheven, terwijl [appellante] c.s. na de omzettingsverklaring de overeenkomst niet alsnog op grond van de tekortkoming kan ontbinden. Het openstaande bedrag komt daarmee in verrekening – zoals het hof uit de (proces)houding van [geïntimeerde] afleidt – met het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding. Het hof constateert in dit verband dat [appellante] c.s. in haar oorspronkelijke subsidiaire vordering tot schadevergoeding – terecht – is uitgegaan van verrekening met de openstaande nota en haar vordering heeft beperkt tot € 3.306,-. Op het bedrag van € 6.275,- komt aldus in mindering een bedrag van € 1.845,25, zodat toewijsbaar is een bedrag van € 4.429,75 aan schadevergoeding.
De conclusie
3.9
Het hoger beroep slaagt. [geïntimeerde] is gehouden om, na verrekening met het openstaande deel van de nota, te betalen een bedrag van € 4.429,75. Omdat [geïntimeerde] grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter, in reconventie, veroordelen. De proceskosten bij de kantonrechter zullen worden begroot op nihil omdat [appellante] c.s. geen conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen en zij voor het bijwonen van de mondelinge behandeling al een vergoeding heeft gekregen (in conventie). De oorspronkelijke gevorderde buitengerechtelijke kosten en deskundigenkosten worden in hoger beroep niet meer gevorderd, zodat deze niet toewijsbaar zijn.
3.1
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
22 september 2021, uitsluitend voor zover in reconventie gewezen, behalve de beslissing onder 4.4, en:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] c.s. van een bedrag van 4.429,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2020;
3. veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten in reconventie van [appellante] c.s. tot aan de uitspraak van de kantonrechter begroot op nihil;
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] c.s. in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 214,13 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de appeldagvaarding en de memorie van grieven aan [appellante] c.s.
€ 787,- aan salaris van de advocaat van [appellante] c.s. (1 procespunt x appeltarief I)
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak);
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4. veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan [appellante] c.s. zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
5. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, L.J. de Kerpel-van de Poel en M.F.J.N. van Osch, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.