Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
en
2.
[geïntimeerde2],
gevestigd respectievelijk wonende te [woonplaats2] ,
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
- het H12 formulier van mr. Havers van 30 november 2021, met productie 3,
- het H12 formulier van mr. Havers van 9 december 2021, met productie 4,
2.De vaststaande feiten
3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Wie is de contractspartij?3.6.De beantwoording van de vraag met wie [appellant] een overeenkomst heeft gesloten hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. [1] Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [appellant] de bewijslast van de stelling dat tussen hem en [geïntimeerde1] een overeenkomst tot stand is gekomen, nu hij daaraan een rechtsgevolg verbindt.
Hallo, ik vernam van Dhr [geïntimeerde2] dat u nog een fijn jachtpaard zocht? Ik heb er op dit moment 2 staan. Brave paarden allebei bejaagd. Ze zijn via [geïntimeerde2] [toevoeging hof: [geïntimeerde2] ] hier gekomen en hij wil Ze in de verkoop doen.”Uit het bericht blijkt dat [naam1] zich namens [geïntimeerde2] , en niet namens [geïntimeerde1] , tot [appellant] wendt. Daarnaast spreekt [appellant] in het latere whatsapp-bericht van 31 juli 2019 aan [naam1] over zijn overeenkomst met [geïntimeerde2] : “
na overleg met mijn advocaat heb ik besloten de koopovereenkomst met [geïntimeerde2] te laten ontbinden! (…)”.Vervolgens wordt op 8 augustus 2019 door de gemachtigde van [appellant] aan [geïntimeerde2] een brief verzonden waarin staat: “
Tussen cliënt en u is op 10 augustus 2018 een koopovereenkomst ten behoeve van de aankoop van het paard [het paard] gesloten.”In de brief wordt weliswaar door de gemachtigde gesproken over artikel 7:18 lid 2 BW, dat ziet op consumentenkoop, maar in de brief komt de naam [geïntimeerde1] niet voor. Gelet op de voornoemde correspondentie had [appellant] nader moeten toelichten uit welke gedragingen en uitingen van [geïntimeerde2] hij heeft mogen afleiden dat [geïntimeerde2] namens [geïntimeerde1] handelde. Zo blijkt uit de stellingen niet dat [appellant] met [geïntimeerde2] over [geïntimeerde1] en over de activiteiten van [geïntimeerde1] heeft gesproken of dat er andere omstandigheden waren waardoor hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met [geïntimeerde1] zaken deed. [appellant] heeft ook niet betwist dat, zoals [geïntimeerden] stelt, hij en [geïntimeerde2] (en niet [geïntimeerde1] ) beiden lid waren van de jachtvereniging en dat leden onderling vaker paarden aan elkaar verkochten. Ook op basis van die omstandigheid is zonder nadere toelichting niet duidelijk op basis waarvan [appellant] desondanks mocht begrijpen dat hij niet kocht van zijn medelid [geïntimeerde2] , maar van een vennootschap waarvan [geïntimeerde2] middellijk bestuurder was. [geïntimeerde2] heeft weliswaar vervolgens [appellant] verzocht om de koopprijs op de betaalrekening van [geïntimeerde1] te betalen, maar deze enkele omstandigheid is, tegenover de correspondentie die is gevoerd en het gebrek aan andere feiten en omstandigheden, onvoldoende om aan te nemen dat tussen [appellant] en [geïntimeerde1] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Bovendien heeft [geïntimeerden] toegelicht dat [geïntimeerde2] [appellant] had gevraagd om de betaling aan [geïntimeerde1] te verrichten vanwege een rekening-courantschuld. Uit een uittreksel van [geïntimeerde1] uit het handelsregister van de KvK blijkt dat [geïntimeerde1] als bedrijfsactiviteit heeft “
het uitoefenen/exploiteren van een paardenhouderij/stoeterij en de handel in paarden” . De verwijzing naar het uittreksel kan [appellant] echter ook niet baten, omdat ook hier geen nadere toelichting op volgt. Niet is duidelijk wanneer [appellant] bekend is geraakt met de activiteiten van [geïntimeerde1] , de betrokkenheid van [geïntimeerde2] bij die vennootschap en/of met het uittreksel waaruit dit blijkt. Bovendien heeft [geïntimeerde2] aangevoerd dat binnen de Club bekend is dat hij zich zakelijk grotendeels bezighoudt met de aan- en verkoop, de financiering en (her)ontwikkeling van vastgoed, hetgeen door [appellant] niet is weersproken. De voornoemde omstandigheden leiden tot de conclusie dat [appellant] onvoldoende heeft aangevoerd om vast te stellen dat [appellant] uit de uitingen en gedragingen van [geïntimeerde2] mocht begrijpen dat [geïntimeerde2] handelde namens [geïntimeerde1] . Het voorgaande betekent daarom dat niet komt vast te staan dat [geïntimeerde1] de contractuele wederpartij van [appellant] is geweest en dat [geïntimeerde2] als verkoper heeft te gelden.
3.9.Artikel 7:5 BW bepaalt dat onder consumentenkoop wordt verstaan de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit. Daarbij merkt het hof op dat dieren geen zaken in de zin van de wet zijn, maar alle bepalingen met betrekking tot zaken wel op dieren van toepassing zijn (zie artikel 3:2a lid 1 en lid 2 BW).
handelaardefinieert:
- of en in hoeverre [geïntimeerde2] met een bepaalde frequentie/regelmaat paarden verkoopt;
- of deze verkoop op een georganiseerde wijze plaatsvindt;
- of [geïntimeerde2] beschikt over informatie en technische vaardigheden waarover [appellant] noodzakelijk niet beschikt, waardoor hij zich in een gunstigere positie bevindt dan [appellant] ;
Deze feiten en omstandigheden heeft het hof grotendeels geput uit het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2018 (Kamenova) en uit zijn arrest van 24 februari 2022 (Tiketa). [7] De beoordeling moet plaatsvinden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval; de genoemde criteria zijn niet uitputtend of uitsluitend.
4.De beslissing
27 september 2022gelijktijdig bij akte uit te laten zoals hiervoor onder 3.12 en 3.13 is overwogen;