In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-beschikkingen van de gemeente Arnhem. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak aan [adres1] 14 te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarderingen voor de jaren 2016 en 2017, die door de heffingsambtenaar waren vastgesteld op respectievelijk € 187.000 en € 189.000. De heffingsambtenaar had eerder op 27 februari 2016 en 28 februari 2017 aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd, maar de belanghebbende betoogde dat deze aanslagen ook WOZ-beschikkingen inhielden, waardoor de latere WOZ-beschikkingen van 31 maart 2017 ongeldig zouden zijn.
Het Hof oordeelde dat de aanslagbiljetten van 2016 en 2017 geen WOZ-beschikkingen waren, omdat zij geen beslissing over de waarde van de onroerende zaak bevatten. De tekst op de aanslagbiljetten voldeed niet aan de vereisten van een beschikking zoals gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de WOZ-beschikkingen had afgegeven en dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren van de belanghebbende had verworpen. Het Hof wees ook op de proceskosten en griffierechten, waarbij het geen aanleiding zag voor vergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.