ECLI:NL:GHARL:2022:7073

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
200.301.590/01 en 200.301.793/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen over verdeling van gelden uit beëindigde maatschap en arbitrageprocedure

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van een overleden moeder over de verdeling van gelden uit een beëindigde maatschap van een boerenbedrijf. De erfgenamen hebben de arbitrale uitspraak van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) aangevochten, waarin de moeder was veroordeeld tot betaling aan de gedaagde. Tijdens de arbitrageprocedure heeft de moeder verschillende verzoeken tot wraking van de arbiters ingediend, die zijn afgewezen. Kort voor de eindbeslissing van de arbitrage is de moeder overleden, waarna de erfgenamen de vernietiging van het arbitraal vonnis hebben gevorderd in een bodemprocedure bij het hof. Tevens is in kort geding gevraagd om de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis te staken. De erfgenamen hebben verzocht om verwijzing naar een ander hof, omdat de voorzitter van de NAI wrakingskamer ook raadsheer bij het hof is. Het hof heeft na afweging van de omstandigheden besloten dat behandeling door een ander hof gewenst is, en heeft de zaken ter verdere behandeling verwezen naar het hof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden/Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.301.590/01 en 200.301.793/01
zaaknummer NAI 4618
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 136616
arrest van 26 juli 2022
in de zaak met
zaaknummer 200.301.590/01(bodemzaak) van:

1.[naam1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[naam1],
2.
[naam2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
hierna:
[naam2],
3.
[naam3] ,
die woont in [woonplaats3] ,
hierna:
[naam3],
4.
[naam4] ,
die woont in [woonplaats3] ,
hierna:
[naam4],
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[eisers zaak1/appellanten zaak2],
advocaat: mr. L.H. Haarsma,
tegen
[naam5] ,
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2],
gedaagde,
advocaat: mr. R.G.A. Luinstra,
en in de zaak met
zaaknummer 200.301.793/01(kort geding) van:

1.[naam1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[naam1],
2.
[naam2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
hierna:
[naam2],
3.
[naam3] ,
die woont in [woonplaats3] ,
hierna:
[naam3],
4.
[naam4] ,
die woont in [woonplaats3] ,
hierna:
[naam4],
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers zaak1/appellanten zaak2] ,
advocaat: mr. L.H. Haarsma,
tegen
[naam5] ,
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2],
geïntimeerde
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
advocaat: mr. R.G.A. Luinstra.

1.Het verloop van de twee procedures

1.1
[eisers zaak1/appellanten zaak2] hebben bij het hof twee procedures tegen [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] aanhangig gemaakt.
1.2
Allereerst hebben [eisers zaak1/appellanten zaak2] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 9 september 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eisers zaak1/appellanten zaak2] tot het staken van de tenuitvoerlegging van het arbitraal eindvonnis van 12 juli 2021, dat door arbiters bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) is gewezen, en tot opheffing van het door [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] gelegde beslag op de gelden bij de notaris afgewezen. Deze procedure wordt hierna ook wel “kort geding zaak” genoemd. Het procesverloop in hoger beroep van de kort geding zaak blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven,
  • een herstelexploot,
  • de memorie van antwoord,
  • de akte van [eisers zaak1/appellanten zaak2] met overlegging van de producties 4 t/m 9 tevens houdende akte vermeerdering van eis,
  • de per e-mail verzonden brief van mr. D.P. Schildknecht namens [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] d.d. 4 mei 2022 waarin bezwaar tegen de akte overlegging producties en vermeerdering eis wordt gemaakt, waarop mr. Haarsma namens [eisers zaak1/appellanten zaak2] bij e-mail van 4 mei 2022 heeft gereageerd,
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 10 mei 2022 is gehouden.
1.3
Vervolgens hebben [eisers zaak1/appellanten zaak2] een dagvaarding uitgebracht waarin zij bij het hof hebben geëist dat het arbitraal tussenvonnis van 12 december 2019 en het arbitraal eindvonnis van 12 juli 2021 worden vernietigd en [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] wordt veroordeeld het bedrag dat op basis van het arbitraal eindvonnis aan hem is betaald, vermeerderd met volgens [eisers zaak1/appellanten zaak2] ten onrechte betaalde dwangsommen en wettelijke rente, aan [eisers zaak1/appellanten zaak2] terug te betalen. In de dagvaarding is als incident gevraagd de tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen te schorsen. Deze tweede procedure wordt hierna ook wel “bodemzaak” genoemd. Het procesverloop in de bodemzaak is verder geweest:
  • het tussenarrest van 9 november 2021, waarbij het incident tot schorsing is afgewezen,
  • de conclusie/memorie van antwoord,
  • de akte van [eisers zaak1/appellanten zaak2] waarmee de producties 30 t/m 37 zijn overgelegd,
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 10 mei 2022 is gehouden.
1.4
In beide zaken heeft mr. Haarsma namens [eisers zaak1/appellanten zaak2] daags voor de mondelinge behandeling bij per e-mail verzonden brief van 9 mei 2022 het verzoek gedaan de behandeling van beide zaken te verwijzen naar een ander hof. Mr. Luinstra heeft diezelfde dag bij brief van 9 mei 2022 op dit verzoek gereageerd, waarna nog een reactie van mr. Haarsma bij e-mail van 9 mei 2022 is gevolgd. Dit verzoek is op de mondelinge behandeling van 10 mei 2022 aan de orde gekomen.
1.5
Het hof heeft de producties bij de beide aktes aan de processtukken toegevoegd, maar de uitgebreide toelichting op die producties in de aktes niet toegelaten. Op de vermeerdering van eis in de kort geding zaak, waartegen [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] bezwaar heeft gemaakt, heeft het hof nog niet beslist.
1.6
Het hof heeft eerst te beslissen op het verzoek van [eisers zaak1/appellanten zaak2] om beide zaken voor verdere behandeling te verwijzen naar een ander hof. Het hof zal de zaak verwijzen naar het hof Amsterdam. Na de kern van de zaken te hebben weergegeven, zal het hof de redenen voor deze beslissing geven.

2.De kern van de zaken

2.1
Partijen zijn erfgenamen van wijlen [de moeder] (hierna: moeder). Uit het huwelijk van moeder en wijlen [de vader] (hierna: vader) zijn vier kinderen geboren: [naam1] , [naam2] , [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] en [naam6] . [naam6] is overleden [in] 2021. [naam3] en [naam4] zijn de kinderen van [naam6] en zij zijn door plaatsvervulling erfgenamen van moeder.
2.2
Vader en [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] hebben in maatschapsverband vanaf 1 juni 1974 een landbouwbedrijf in [woonplaats1] geëxploiteerd. Vader is in 2002 overleden. Moeder en [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] hebben de maatschap voortgezet tot 2017. In februari 2017 zijn de boerderij, het bedrijf en enkele percelen grond verkocht. De opbrengst van € 1.151.963,13 is toen bij de notaris in een depot geplaatst.
2.3
Tussen moeder en [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] is een geschil ontstaan over de verdeling van de verkoopopbrengst. Het geschil tussen moeder en [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] is aan arbiters bij het NAI voorgelegd.
2.4
De arbitrageprocedure is op 1 december 2017 gestart. Tot arbiters zijn benoemd mr. H.J. de Groot (voorgedragen door [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] ), mr. A.H. van Engelen (voorgedragen door moeder) en mr. J.W. Bitter (door beide arbiters voorgedragen en tot voorzitter benoemd). Deze drie arbiters vormen het scheidsgerecht in het geschil tussen moeder en [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] .
2.5
Bij brief van 7 juni 2019 heeft mr. Haarsma namens moeder de leden van het scheidsgerecht (en zijn secretaris) gewraakt. Dit was toen het tweede wrakingsverzoek namens moeder. Dit wrakingsverzoek is behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit de leden prof. mr. S.H.M.A. Dumoulin, mr. F.W.H. van den Emster en mr. E.J. van Sandick (voorzitter). De mondelinge behandeling van bedoeld wrakingsverzoek heeft op 14 augustus 2019 plaats gevonden.
2.6
Mr. Haarsma heeft namens moeder bij brief van 20 augustus 2019 de drie leden van de wrakingskamer gewraakt. Mr. W. Tonkens-Gerkema, voorzitter van het wrakingscomité, heeft bij brief van 6 november 2019 mr. Haarsma medegedeeld dat het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen omdat op het (tweede) wrakingsverzoek al (op 14 augustus 2019 mondeling) was beslist.
2.7
Tijdens de wrakingsprocedure was de arbitrageprocedure geschorst. Bij arbitraal tussenvonnis van 12 december 2019 (SB-8) is de schorsing opgeheven en is de arbitrageprocedure voortgezet.
2.8
Het arbitraal eindvonnis is op 12 juli 2021 gewezen. In dat eindvonnis is moeder veroordeeld om aan [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] € 867.095,98 te betalen uit het depot bij de notaris, met bijkomende veroordelingen. In totaal is moeder veroordeeld tot betaling aan [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] van € 1.138.564,48.
2.9
Moeder is [in] 2020 overleden. Omdat de zaak al in staat van wijzen was, heeft het scheidsgerecht [eisers zaak1/appellanten zaak2] niet als partij in de arbitrageprocedure toegelaten.
2.1
De notaris heeft op 15 september 2021 uit het depot € 1.021.681,88 aan [gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] uitbetaald.

3.Het oordeel van het hof

verzoek tot verwijzing
3.1
[eisers zaak1/appellanten zaak2] hebben (eerst) op 9 mei 2022 het verzoek gedaan beide zaken voor verdere behandeling te verwijzen naar een ander hof. In het oorspronkelijke verzoek is verzocht te verwijzen naar het hof ’s-Hertogenbosch. Nadien is gevraagd te verwijzen naar het hof Amsterdam.
3.2
[eisers zaak1/appellanten zaak2] zijn van mening dat dit hof beide zaken (de bodemzaak en de kort geding zaak) niet kan behandelen. Volgens [eisers zaak1/appellanten zaak2] zijn mrs. Van Sandick en Van den Emster, die in het kader van nevenwerkzaamheden in de wrakingskamer van de arbitrageprocedure hebben gezeten, bij dit hof werkzaam. [eisers zaak1/appellanten zaak2] verwijten in het bijzonder mr. Van Sandick dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard dat ter zitting mondeling uitspraak is gedaan en hij als voorzitter in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor de advocaat van [eisers zaak1/appellanten zaak2] niet in de gelegenheid heeft gesteld de pleitnota voor te dragen en moeder tijdens de mondelinge behandeling onheus heeft bejegend waardoor zij niet op behoorlijke wijze is gehoord. Deze fundamentele gebreken van een goede procesorde brengen mee - aldus nog steeds [eisers zaak1/appellanten zaak2] - dat het arbitraal tussenvonnis van 12 december 2019 en het arbitraal eindvonnis van 12 juli 2021 moeten worden vernietigd en vooruitlopend op die vernietiging de tenuitvoerlegging van beide arbitrale vonnissen moet worden geschorst althans de tenuitvoerlegging ongedaan moet worden gemaakt.
3.3
Artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie maakt het mogelijk een zaak ter verdere behandeling naar een ander gerechtshof te verwijzen indien dat door het verwijzende hof wenselijk wordt geoordeeld gelet op de betrokkenheid van het hof bij die zaak. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat de behandeling van een zaak plaatsvindt door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. [1]
3.4
Mr. Van Sandick en mr. Van den Emster zijn als volgt bij het hof betrokken (geweest).
Mr. Van den Emster was rechter in de rechtbank Rotterdam en is daar sinds 31 augustus 2020 rechter-plaatsvervanger. In de periode van 1 maart 2014 t/m 30 september 2019 is mr. Van den Emster raadsheer-plaatsvervanger bij het hof Arnhem-Leeuwarden geweest. Zijn benoeming bij het hof Arnhem-Leeuwarden is daarmee op 1 oktober 2019 geëindigd. Mr. Van Sandick is senior raadsheer bij het hof Den Haag. Mr. Van Sandick is aangesteld bij het landelijk ‘inloopteam’ civiel, 2e aanleg. In die hoedanigheid behandelt mr. Van Sandick niet alleen zaken van het hof Den Haag, maar ook zaken bij (enkele) andere hoven, waaronder het hof Arnhem-Leeuwarden. In dat kader heeft mr. Van Sandick bij dit hof de interne aantekening ‘inloopteam Civiel 2e lijn Arnhem’. Op www.rechtspraak.nl zijn vanaf 2018 circa 150 uitspraken van het hof Arnhem-Leeuwarden gepubliceerd die mede door mr. Van Sandick zijn gewezen.
3.5
Voor de beoordeling van de vorderingen van [eisers zaak1/appellanten zaak2] zal het hof hebben te beoordelen of de door [eisers zaak1/appellanten zaak2] aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de behandeling van en de (mogelijke) beslissing op het tweede wrakingsverzoek voor de vernietiging van de arbitrale vonnissen relevant is en zo ja, daarnaar in het licht van de stellingen van partijen onderzoek hebben te doen. De enkele omstandigheid dat mr. Van den Emster als lid van de arbitrale wrakingskamer, in het verleden enige tijd als raadsheer-plaatsvervanger bij dit hof werkzaamheden heeft verricht, is onvoldoende om verwijzing naar een ander hof wenselijk te achten. Anders ligt dit naar het oordeel van het hof in geval van mr. Van Sandick. Hoewel de enkele omstandigheid dat een raadsheer van een ander hof, die in het kader van werkzaamheden van de landelijke inloopkamer bij individuele zaken van dit hof betrokken kan zijn en wiens handelen in het kader van nevenwerkzaamheden mogelijk in het kader van een vordering moet worden beoordeeld, brengt op zichzelf nog niet mee een verwijzing naar een ander hof wenselijk te achten. Dit kan (onder meer) anders zijn indien de betrokkenheid van die raadsheer bij dit hof een structureel en substantieel karakter draagt. Gelet op het aanzienlijke aantal gepubliceerde uitspraken van dit hof die mede door mr. Van Sandick vanaf 2018 tot heden zijn gewezen, is de betrokkenheid van mr. Van Sandick in de afgelopen 4 jaar structureel en substantieel geweest.
[gedaagde zaak1/geïntimeerde zaak2] heeft weliswaar terecht aangevoerd dat een verwijzing naar een ander hof tot verdere tijdvertraging leidt, maar daar staat tegenover dat hij inmiddels de beschikking heeft over het bedrag dat in het arbitraal eindvonnis aan hem is toegewezen. Bovendien zijn bij andere gerechten nog samenhangende procedures gaande en is denkbaar – ook in het geval dit hof de zaken aan zich zou houden - dat de behandeling van de onderhavige zaken voor enige tijd wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van die samenhangende procedures. Te denken valt onder meer aan het (mogelijke) voorlopig getuigenverhoor dat bij een van de rechtbanken aanhangig is. Na afweging van deze omstandigheden acht het hof de behandeling van beide zaken door een ander hof gewenst. Het hof zal met inachtneming van het Zaaksverdelingsreglement van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [2] de zaken ter verdere behandeling verwijzen naar het hof Amsterdam. Uit de gepubliceerde jurisprudentie blijkt dat mr. Van Sandick sedert 2013 niet meer bij zaken van dat hof betrokken is geweest en [eisers zaak1/appellanten zaak2] hebben uiteindelijk ook zelf om verwijzing naar dat hof verzocht.

4.De beslissing

Het hof:
- verwijst de zaken in de stand waarin deze zich bevinden ter verdere behandeling naar het hof Amsterdam.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, P.S. Bakker en M.A.L.M. Willems, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.

Voetnoten

1.Vgl. HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:455.
2.Staatscourant 2014, nr 11037.