ECLI:NL:GHARL:2022:707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20/00955 t/m 20/00959
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een belastingkwestie. De belanghebbende, een B.V. gevestigd in Utrecht, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2020, waarin de rechtbank de waarde van onroerende zaken had verminderd. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld voor het kalenderjaar 2019. De belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was toegekend en stelde dat er een hogere wegingsfactor toegepast had moeten worden vanwege de samenhangende zaken.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2021 zijn de zaken gezamenlijk behandeld. De gemachtigde van de belanghebbende trok echter alle inhoudelijke grieven in, evenals het beroep op betalingsonmacht en andere verzoeken. Het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was om een hogere wegingsfactor toe te passen, omdat de bezwaren te beperkt waren in aantal en omvang. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen aan de belanghebbende.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/00955, 20/00956, 20/00957, 20/00958 en 20/00959
uitspraakdatum 1 februari 2022
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[plaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 9 september 2020, nummers UTR 19/3602, UTR 19/3803, UTR 19/3805, UTR 19/3806, UTR 19/3807
in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 28 februari 2019 de waarde van de volgende onroerende zaken in Utrecht voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, als volgt vastgesteld:
Onroerende zaak
Kenmerk Hof
Kenmerk Rechtbank
Vastgestelde waarde
[adres1] 34 (leegstand)
20/00955
UTR 19/3602
€ 423.000
[adres1] 34B
20/00956
UTR 19/3803
€ 291.000
[adres2] 18
20/00957
UTR 19/3805
€ 3.297.000
[adres1] 34A
20/00958
UTR 19/3806
€ 705.000
[adres1] 34
20/00959
UTR 19/3807
€ 413.000
Tegelijk met deze beschikkingen zijn voor het jaar 2019 aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) Eigenaar en aanslagen Watersysteemheffing (WSH) Gebouwd vastgesteld.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 augustus 2019 de in 1.1. vermelde beschikkingen en aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 9 september 2020 de beroepen gegrond verklaard en de vastgestelde waarden in goede justitie als volgt verminderd:
Onroerende zaak
Vastgestelde waarde
Waarde na beroep
[adres1] 34 (leegstand)
€ 423.000
€ 400.000
[adres1] 34B
€ 291.000
€ 275.000
[adres2] 18
€ 3.297.000
€ 3.130.000
[adres1] 34A
€ 705.000
€ 670.000
[adres1] 34
€ 413.000
€ 390.000
1.4.
Belanghebbende heeft op 23 oktober 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 532.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 17 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. De zaken zijn ter zitting gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam1] en de taxateurs [de taxateur1] en [de taxateur2] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De objecten betreffen bedrijfspanden (grootschalige winkelruimten) en maken onderdeel uit van één pand, gelegen op de kadastrale percelen [nummer1] , [nummer2] en [nummer3] . De objecten zijn gebouwd in de periode 2011-2012.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de hoogte van de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaar en -beroepsfase.
3.2.
Belanghebbende stelt dat factor 1,5 had moeten worden toegepast omdat sprake is van vijf samenhangende zaken en dat het totaal niet op elkaar lijkende objecten betreft.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt dat het gaat om één complex met vijf objecten die alleen verschillen in oppervlakte en die in dezelfde range per m2 worden verhuurd.
3.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig alle inhoudelijke grieven ingetrokken evenals het beroep op betalingsonmacht, het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en het verzoek om een digitale zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Een andersluidende uitleg van deze bepaling en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19).
1.1.
Het bezwaar is gericht tegen de op één aanslagbiljet verenigde waardebeschikkingen en aanslagen OZB Eigenaar en WSH Gebouwd. De gegrondbevinding van het beroep heeft tot gevolg dat de waardebeschikkingen betreffende de vijf objecten zijn herzien. Het Hof ziet hierin echter geen aanleiding om een meer dan gemiddelde wegingsfactor (factor 1) toe te passen. Het aantal besluiten, als ook de aard en omvang van de bezwaren, acht het Hof daarvoor te beperkt.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(A. Vellema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 februari 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.