ECLI:NL:GHARL:2022:702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
200.304.571
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na langdurige gevangenisstraf en schuldenproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Overijssel had eerder, op 20 december 2021, dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de langdurige gevangenisstraf van [appellant] en de daaruit voortvloeiende schulden. [appellant] heeft een verleden van criminele activiteiten, waaronder de handel in verdovende middelen, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Na zijn vrijlating heeft hij geprobeerd zijn leven weer op de rails te krijgen, maar het hof oordeelt dat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof heeft vastgesteld dat een substantieel deel van de schulden is ontstaan door strafbare feiten en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij grip heeft gekregen op zijn financiële situatie. Het beroep op de hardheidsclausule werd eveneens afgewezen, omdat de door [appellant] aangevoerde positieve ontwikkelingen niet voldoende zijn om te spreken van een bestendige gedragsverandering. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waardoor [appellant] niet wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.304.571
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 272415)
arrest van 31 januari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F. Hoff.

1.De procedure bij de rechtbank

Bij vonnis van 20 december 2021 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 28 december 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 december 2021. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt toegewezen.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met bijlagen kennisgenomen van de brieven met bijlage(n) van 17 januari 2022 en 21 januari 2022 van mr. Hoff.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. [appellant] is verschenen, vergezeld van zijn zoon, en bijgestaan door mr. Hoff.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] is geboren [in] 1960. Tot 2 november 2005 exploiteerde hij een dakbedekkings- en isolatiebedrijf als eenmanszaak. In 2008 heeft [appellant] een taxipas behaald. Volgens zijn verklaring heeft hij hierna tweeënhalf jaar als taxichauffeur in loondienst gewerkt en is hij vervolgens met een compagnon een taxibedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma begonnen. Na ongeveer anderhalf jaar is [appellant] uit de vennootschap gestapt, naar eigen zeggen omdat hij had ontdekt dat zijn compagnon hem had opgelicht. In november 2015 is [appellant] in Duitsland een kringloopwinkel begonnen. Naast de inkomsten uit het bedrijf heeft hij nog ongeveer een jaar een uitkering van de gemeente ontvangen. Toen de winkelinkomsten steeds verder terugliepen, is [appellant] in zijn busje verdovende middelen (soft- en harddrugs) van [woonplaats] naar Duitsland gaan vervoeren.
Op 20 september 2017 vond de Duitse politie drugs in de bus van [appellant] . [appellant] werd ter plaatse aangehouden en in hechtenis genomen. Bij vonnis van 8 februari 2018 van het Landgericht Münster (Duitsland) is [appellant] voor handel in verdovende middelen veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Daarvan heeft hij ongeveer 33 maanden uitgezeten: de eerste
19 maanden in Duitsland en de overige 14 maanden in Nederland. Op 2 juli 2020 is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Vanaf die datum staat hij onder toezicht van Reclassering Nederland. Zijn proeftijd is ingegaan op 20 januari 2021 en eindigt op 21 september 2022.
ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. De gemeente heeft hem tot eind januari 2023 vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
Vanaf 14 september 2020 wordt [appellant] begeleid door een wijkcoach. Sinds 4 december 2020 maakt hij gebruik van budgetbeheer bij de Stadsbank. Zijn leefgeld bedraagt € 50 per week. In juni 2021 is hij in aanmerking gekomen voor een huurflat.
volgt een programma tot terugkeer in de maatschappij. In juli 2021 is hij, met behoud van uitkering, gestart met vrijwilligerswerk bij een zorginstelling.
Door een herseninfarct op 18 september 2021 heeft hij dat werk tijdelijk moeten neerleggen. Op 2 januari 2022 heeft hij zijn werk gedeeltelijk (drie ochtenden per week) hervat.
wordt begeleid door InteraktContour. In verband met psychische klachten heeft hij enkele gesprekken gehad met een praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk en is hij aangemeld bij Mediant. Op 26 januari 2022 heeft [appellant] een intakegesprek met een psycholoog van Mediant.
3.2
[appellant] heeft, uitgaande van de in hoger beroep overgelegde crediteurenlijst, in totaal ruim € 101.000 aan schulden. Hiertoe behoren onder meer:
- een schuld aan de belastingdienst van in totaal € 12.016 (grotendeels bestaande uit
niet betaalde motorrijtuigenbelasting over 2015, 2016, 2017 en 2019);
- een schuld aan het CJIB van € 2.817 (WAHV-boetes uit 2017);
- een huurschuld aan Deniz Living (ontstaan op 1 januari 2017) van € 2.400;
- een schuld aan Zentrale Zahlstelle Justiz (ontstaan op 3 april 2018) van € 5.556,62 en
- een schuld aan de gemeente Enschede van € 14.732,33 (ontstaan op 6 december 2016) en
van € 2.358,87 (ontstaan op 8 februari 2017).
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van het merendeel van zijn schulden. Hierbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Een substantieel deel van de schulden, zoals de schuld aan de Zentrale Zahlstelle Justiz en Deniz Living, is het gevolg van het plegen van een strafbaar feit en de daaropvolgende jarenlange gevangenisstraf. De schulden die voortvloeien uit het plegen van strafbare feiten zijn per definitie verwijtbaar ontstaan. Dit geldt ook voor de naar hun aard reeds verwijtbaar ontstane schulden aan het CJIB in het kader van de WAHV-boetes. Dat [appellant] in 2017, terwijl de omzet van de kringloopwinkel naar eigen zeggen was ingezakt, nog drie kentekens op naam had staan, ten gevolge van welke registratie diverse schulden zoals CJIB-boetes en onbetaalde motorrijtuigenbelasting, zijn voortgevloeid, moet [appellant] in ernstige mate worden verweten. Ook is niet duidelijk geworden waarom [appellant] de beschikking moest hebben over drie verschillende voertuigen, aldus de rechtbank.
Een beroep op de hardheidclausule had [appellant] naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen baten.
3.4
Het hof is op de door de rechtbank gebezigde gronden, die het hier tot de zijne maakt, van oordeel dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest zowel ten aanzien van het ontstaan als ten aanzien van het onbetaald laten van een substantieel deel van zijn schulden. Bij de beoordeling van zijn schuldsaneringsverzoek moet [appellant] in het bijzonder zwaar worden aangerekend dat hij door het vervoeren van verdovende middelen (een ernstig delict) het risico op een langdurige gevangenisstraf heeft genomen, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt. Omdat [appellant] als gevolg daarvan tijdens een aanmerkelijke periode van de voor hem geldende vijfjaarstermijn zijn (potentiële) verdiencapaciteit niet heeft kunnen benutten, is hij ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden in die periode niet te goeder trouw geweest. Gelet hierop kan [appellant] niet tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
3.5
In hoger beroep is dus alleen nog aan de orde de vraag of [appellant] op grond van de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw) toch kan worden toegelaten.
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt waaruit blijkt dat hij grip heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Er moet dus sprake zijn van een bestendige gedragsverandering, waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.6
[appellant] stelt dat zijn beroep op de hardheidsclausule gehonoreerd moet worden.
Hiertoe voert hij het volgende aan.
Hij is sinds ruim een jaar in budgetbeheer. Al die tijd heeft hij zich gehouden aan de gemaakte afspraken en de gestelde voorwaarden. Hij heeft geboet voor zijn criminele activiteiten en heeft al bijna anderhalf jaar laten zien dat hij stabiel is. Hij exploiteert geen onderneming meer (destijds de oorzaak van zijn schulden) en hij heeft zijn uitgaven onder controle. Er is geen sprake van recente nieuwe schulden. Met zijn inkomen kan hij aan zijn financiële verplichtingen voldoen. Thans is (dus) sprake van een stabiele financiële situatie.
Hij heeft duurzaam bewezen dat hij niet in oud gedrag is vervallen. De voornaamste oorzaak van het ontstaan van schulden lag in zijn persoonlijke omstandigheden, die nu niet meer aanwezig zijn. Hij heeft hulp ingeschakeld om tot een goede oplossing te komen van de schuldenproblematiek. Er is dan ook geen reden eraan te twijfelen dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet zal nakomen.
3.7
Het hof is van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden op zichzelf positief zijn. [appellant] heeft ingezien dat hij hulp nodig heeft om zijn leven weer op het juiste spoor te krijgen. Die hulp heeft hij vervolgens zelf gezocht en geaccepteerd.
Naast de voor hem sprekende verklaringen van 7 augustus 2021 en 14 januari 2022 van zijn reclasseringswerker, geven de wijkcoach en de consulent budgetzorg van de Stadsbank in hun emailbericht van 17 januari 2022 in eigen woorden aan dat [appellant] de gemaakte afspraken goed nakomt en zich daarin proactief opstelt en dat hij met veel inzet en motivatie werkt aan progressie op de belangrijke terreinen van zijn leven.
Naar het oordeel van het hof zijn deze ontwikkelingen, met name gelet op de relatief [appellant] duur van die ontwikkelingen (zijn proeftijd met reclasseringstoezicht loopt nog), echter onvoldoende om te kunnen spreken van een door de wetgever bedoelde bestendige gedragsverandering. Of van een daadwerkelijk bestendige gedragsverandering sprake is, is op dit moment nog lastig te beoordelen, omdat de precieze voorgeschiedenis en achtergrond van die omstandigheden niet goed zijn te duiden. Het hof ziet, mede gelet op de aard, duur en ernst van de hiervoor besproken als niet te goeder trouw te beschouwen schulden, op dit moment dan ook geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule en daarmee voorbij te gaan aan de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 20 december 2021 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 december 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, R.A. Boon en B.J. Engberts, en is op
31 januari 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.