ECLI:NL:GHARL:2022:6916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
200.302.146/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling in familiezaken met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee kinderen, geboren in 2013. De vader had in eerste aanleg het gezamenlijk ouderlijk gezag met de moeder, maar de rechtbank Noord-Nederland had dit gezag beëindigd en de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag. De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing en voerde aan dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom het gezamenlijk gezag niet meer mogelijk was. Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, gezien de slechte communicatie en de weigering van de vader om samen te werken met de gecertificeerde instelling (GI). Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank over het ouderlijk gezag.

Daarnaast was er een geschil over de omgangsregeling. De vader verzocht om een omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat de omgangsregeling zoals die was vastgesteld niet uitvoerbaar was, omdat de vader weigerde samen te werken met de GI. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank over de omgang en wees het verzoek van de moeder tot het treffen van een begeleide omgangsregeling af. Het hof benadrukte dat de kinderen wel contact willen met hun vader, maar dat er geen uitvoerbare regeling kon worden vastgesteld zolang de vader niet bereid was om samen te werken met de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.146/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 175140)
beschikking van 4 augustus 2022
in het hoger beroep van
[verzoeker](de vader),
woonplaats: [woonplaats1] ,
verzoeker
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
tegen
[verweerster](de moeder),
woonplaats: geheim,
verweerster,
advocaat: mr. M. Ferwerda te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI).
vestigingsplaats: Utrecht.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.De procedure in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 14 september 2021 (en 23 januari 2018, 2 oktober 2018 en 18 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), binnengekomen op 28 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 17 november 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2022 plaatsgevonden. Beide ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn [naam1] en [naam2] via een beeldbelverbinding aanwezig geweest.
2.3.
De moeder heeft gebruik gemaakt van de diensten van [naam3] , tolk in de Turkse taal (tolkennummer [nummer] ).
2.4.
De GI heeft, zoals afgesproken op de mondelinge behandeling, op 8 juli 2022 de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
28 november 2018 naar het hof en de advocaten gezonden.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , allebei geboren [in] 2013.
3.2.
Het huwelijk van de ouders is in 2018 door echtscheiding ontbonden.
3.3.
De ouders hadden tot de bestreden beschikking van 14 september 2021 samen het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.4.
De kinderen staan sinds 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer voor drie maanden, tot 27 september 2022.
3.5.
Bij (tussen)beschikking van 2 oktober 2018 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en – voor zover hier van belang – een voorlopige (begeleide) omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld van één keer in de veertien dagen, te organiseren en te begeleiden door de gezinsvoogd.
3.6.
Bij beschikking van 28 november 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (op verzoek van de GI) de beschikking van
2 oktober 2018 gewijzigd en – voor zover hier van belang – als voorlopige omgangsregeling bepaald dat er eenmaal in de vier weken begeleide omgang plaatsvindt tussen de vader en de kinderen gedurende anderhalf uur.
3.7.
De GI heeft op 7 januari 2021 in een schriftelijke aanwijzing vastgelegd dat de omgang feitelijk ingevuld van één keer in de twee weken een weekend stopt en dat, tot er nieuwe samenwerkings- en omgangsafspraken gemaakt zijn, de omgang volgens de in de beschikking van 28 november 2018 vastgestelde omgang van maandelijks begeleide omgang van 1,5 uur bij SAVE zal zijn. De schriftelijke aanwijzing is bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht op 26 maart 2021 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 september 2021 het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen belast is met het ouderlijk gezag over de kinderen. Ook is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij er één keer in de veertien dagen 1,5 uur (begeleide) omgang plaatsvindt tussen de vader en de kinderen, waarbij de omgang plaatsvindt op een door de GI te bepalen plaats en tijd en waarbij de GI de regie voert over de vraag of en in hoeverre er ruimte bestaat om de omgangsregeling uit te breiden.
4.2.
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De eerste twee grieven zien op het gezag over de kinderen en de derde grief op de vastgestelde omgangsregeling. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen.
4.3.
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De vader en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Turkse nationaliteit. Deze zaak heeft daarom een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
5.2.
Op grond van artikel 8 Brussel II-bis (Verordening (EG) nr. 2201/2003) is de Nederlands rechter bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid als het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft op het tijdstip waarop de zaak bij de rechter aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waar zij overigens nog altijd wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Omdat geen grieven zijn gericht tegen de toepassing van Nederlands recht door de rechtbank, zal ook het hof uitgaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
Ouderlijk gezag
5.4.
Volgens artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.
De vader stelt dat de rechtbank niet motiveert welk onaanvaardbaar risico de kinderen lopen of hebben gelopen door de gezamenlijke gezagsuitoefening. De vader bestrijdt dit met klem. Hij stelt daarnaast dat de beschikking in strijd is met de vaste jurisprudentie en haalt daarvoor verschillende uitspraken aan. De vader vindt dat, als de moeder zich niet onder druk voelt gezet door familie en/of de GI, zij samen in staat zijn het ouderlijk gezag uit te oefenen.
5.6.
De moeder wil absoluut niet samen het ouderlijk gezag met de vader uitoefenen, omdat zij als ouders niet met elkaar kunnen praten, laat staan overleggen. De vader doet telkens moeilijk als zij toestemming nodig heeft om bijvoorbeeld een paspoort aan te vragen, op vakantie wil, of iets op school wil regelen.
5.7.
De GI voert aan dat er niet langer gronden zijn voor de ondertoezichtstelling van de kinderen, maar dat die nog wel verlengd is, in afwachting van deze procedure in hoger beroep. De GI stelt dat wanneer het gezamenlijk gezag in stand blijft de ondertoezichtstelling langer nodig zal zijn.
5.8.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders indien sprake is van gezamenlijk gezag. Evenals de rechtbank stelt het hof, na eigen onderzoek, in dat verband vast dat de communicatie tussen de ouders volledig ontbreekt en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Dit is immers zelfs in het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet gelukt, omdat de vader op geen enkele manier meer met de GI dan wel een andere hulpverlenende instantie in gesprek wil. De verhalen van de ouders lopen nog steeds zeer uiteen. Wat er ook zij van het standpunt van de vader dat verdere hulpverlening niet nodig is omdat de ouders prima samen het gezag kunnen uitoefenen, zoals zij ook deden toen zij nog een relatie hadden, feit is dat de moeder dat bestrijdt en de ouders inmiddels lange tijd geen enkele vorm van contact met elkaar hebben. Constructief overleg over de kinderen is er daardoor al geruime tijd niet en elk zicht op verandering daarvan ontbreekt. Het klopt dat op de ouders in deze een grote inspanningsplicht rust. Echter in dit geval is het de vader zelf die het hier laat afweten door te weigeren de samenwerking met de GI aan te gaan. De redenen die hij daarvoor geeft, overtuigen het hof niet en geven geen aanleiding om anders te beslissen. Het hof vindt dat de wijze waarop de vader omgaat met een krenking die kennelijk heeft plaatsgevonden, getuigt van weinig vergevingsgezindheid. Zijn toon en houding richting de GI zijn niet constructief en in strijd met de belangen van zijn kinderen. Nu de vader ook ter zitting volhardt in zijn weigering de samenwerking met de GI aan te gaan, ziet het hof gelet op deze omstandigheden geen ruimte anders te beslissen.
5.9.
Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft het ouderlijk gezag bekrachtigen
Omgangsregeling
5.10.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.11.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.12.
De vader vindt dat hij door de GI buitenspel wordt gezet en wordt afgeschilderd als boeman. Volgens hem zijn hij en de moeder prima in staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen en een omgangsregeling af te spreken. Het probleem is volgens de vader dat de moeder zich snel onder druk laat zetten door haar familie of de GI. Op zo'n moment wil de moeder niet meewerken aan het contact tussen hem en de kinderen.
5.13.
De moeder denkt dat de vader gekrenkt is door een voormalige jeugdbeschermer van de GI en daarom niet wil dat de omgang begeleid wordt. Wanneer hij hier overheen kan stappen kan er wat de moeder betreft weer omgang zijn. De moeder heeft wel onbegeleide omgang geprobeerd, maar de vader hield zich daarbij niet aan de afspraken. Hij vloekte naar de kinderen of bracht ze niet op tijd terug. Volgens de moeder willen de kinderen wel graag hun vader zien. De moeder staat achter contactherstel tussen de vader en de kinderen, maar dan moet dit eerst worden opgebouwd en onder begeleiding plaatsvinden.
5.14.
De GI geeft aan dat de kinderen graag omgang willen met de vader. Er is gekeken naar de vorm, waarin dit opgestart kan worden. De GI wilde de vader hierin betrekken, maar het is niet gelukt om daarover met hem in contact te komen. De GI zou graag zien dat de vader zijn houding in het belang van de kinderen verandert, zodat aan de wens van kinderen om hun vader weer te zien kan worden tegemoet gekomen.
5.15.
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken is het voor het hof duidelijk geworden dat de vader absoluut niets te maken wil hebben met de GI. De vader wijst alle handreikingen van de GI af. Hij heeft hierover expliciet gezegd dat hij niets met de GI en/of andere hulpverlenende instantie te maken wil hebben en dat wanneer er begeleide omgang wordt opgelegd, hij geen contact meer zal hebben met de kinderen. Hierdoor is er in de afgelopen anderhalf jaar op geen enkele manier uitvoering gegeven aan de (begeleide) omgangsregeling. Ook niet na excuses van de voormalige jeugdbeschermer of nadat er andere jeugdbeschermers van de GI in beeld kwamen. Het hof kan niet anders dan tot de slotsom komen, dat de omgangsregeling, zoals die bij de nu bestreden beschikking is vastgelegd, niet uitvoerbaar is. Dit leidt ertoe dat de derde grief van de vader in zoverre slaagt en dat het hof de beschikking van 14 september 2021 in lijn met het verzoek van de vader in hoger beroep zal vernietigen. De vader heeft in zijn petitum naast vernietiging van de beschikking slechts verzocht om het inleidend verzoek van de moeder -naar het hof begrijpt- tot het vaststellen van een begeleide omgangsregeling af te wijzen en heeft in hoger beroep zelf geen nieuwe verzoeken ten aanzien van de omgang geformuleerd. Daarom zal het hof dan ook geen andere omgangsregeling vastleggen.
5.16.
Ten overvloede en om misverstanden te voorkomen, merkt het hof op dat het inleidend verzoek een nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure betrof en er dus ook geen eerdere regeling is die herleeft.
5.17.
Tijdens de mondeling behandeling is naar voren gekomen dat de kinderen graag contact willen met de vader. Het hof vindt het in dat verband positief dat er veelvuldig belcontact tussen de vader en de kinderen kan zijn en dat de moeder – zoals de GI aangeeft – eerder stimulerend dan afhoudend is voor wat betreft dit contact tussen de kinderen en de vader.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep,
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
14 september 2021 voor zover het de beslissing over de omgang tussen de vader en de kinderen betreft en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de moeder tot het treffen van een (begeleide) omgangsregeling alsnog af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en
A.P. de Jong-de Goede, in samenwerking met Y. Eisma als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022.