ECLI:NL:GHARL:2022:6880

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
21-005215-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij in vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De Hoge Raad had eerder de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij op grond van affectieschade vernietigd. Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De benadeelde partij had zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens affectieschade, maar het hof oordeelt dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat de eisen voor toewijzing van affectieschade niet zijn voldaan. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de standpunten van de raadsvrouw van de verdachte en de advocaat van de benadeelde partij. Het hof concludeert dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen en dat zij de mogelijkheid behoudt om deze vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005215-21
Uitspraak d.d.: 3 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 november 2021 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 december 2019 met parketnummer 08-142038-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. E.M. Keulen en namens de benadeelde partij door haar advocaat, mr. Camps, naar voren is gebracht.

Procesgang

Verdachte is door de rechtbank ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen en de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Dit hof heeft de verdachte bij arrest van 24 juli 2020 ten aanzien van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Het hof heeft zowel de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] als de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen.
Bij arrest van 30 november 2021 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van die [benadeelde 2] .
Daartoe heeft de Hoge Raad onder andere het volgende overwogen:
“Het hof heeft geen vaststellingen gedaan over de mate van de blijvende functiestoornis bij [benadeelde 1] noch over de invloed van het letsel van [benadeelde 1] op het leven van [benadeelde 2] . Het oordeel van het hof dat niettemin sprake is van ernstig en blijvend letsel is, in het licht van de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen, het door de raadsvrouw van de verdachte tegen de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] gevoerde verweer en de inhoud van het rapport van psychiater [specialist] , niet zonder meer begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan over de (al dan niet blijvende) aard en ernst van de geconstateerde geheugenproblemen, vermoeidheid en prikkelbaarheid bij [benadeelde 1] .”

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover dat thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, vernietigen en zal op voornoemde punten opnieuw recht doen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich ter zitting in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De advocaat van de benadeelde partij heeft op die zitting toegelicht dat de benadeelde partij wegens affectieschade een bedrag vordert van
€ 17.500,-. Het voegingsformulier is ter zitting overgelegd.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering is ter zitting van 20 juli 2022 nader toegelicht door haar advocaat.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat [benadeelde 2] in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde 2] dient te worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de eisen voor het toewijzen van affectieschade. Subsidiair dient de benadeelde in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Standpunt advocaat [benadeelde 2]
’s advocaat heeft ter zitting een verzoek gedaan tot aanhouding en verwijzing van de zaak naar het kabinet van de raadsheer-commissaris in dit hof. Deze zou opdracht moeten geven tot het opmaken van een deskundigenbericht over [benadeelde 2] ’s psychische gesteldheid. Daarnaast heeft mr. Camps het hof in overweging gegeven om te onderzoeken of de vordering van [benadeelde 2] ook kan worden gezien als een vordering ter zake van shockschade in plaats van affectieschade.
Beoordeling hof
Het aanhoudingsverzoek namens [benadeelde 2]
De reikwijdte van het namens [benadeelde 2] verlangde onderzoek heeft betrekking op het (nader) onderbouwen van haar civiele vordering.
Het verzoek om verwijzing van deze zaak naar het kabinet van de rechter-commissaris met het doel de civiele vordering van nadere onderbouwing te voorzien door middel van het uitbrengen van een psychologische en/of psychiatrische rapportage, past naar het oordeel van het hof niet binnen het raamwerk van de aan het strafproces accessoire civiele vordering. De nadere onderbouwing van de civiele vordering is een taak die in beginsel rust op de indiener. Voorts is sprake is van complicerende factoren zoals een taal- en een afstandsbarrière ( [benadeelde 2] woont in [land] ) en meerdere bronnen van stress, spanning en verdriet in het leven van [benadeelde 2] waardoor aannemelijk is dat een nadere onderbouwing en behandeling van de vordering tot een onevenredige belasting van het strafproces zullen leiden. Het hof ziet ook om die reden aanleiding het verzoek af te wijzen.
Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
De vordering
[benadeelde 2] vordert affectieschade vanwege het leed en letsel dat verdachte aan haar levensgezel heeft toegebracht en de impact die dat op haar leven heeft (gehad).
Het staat naar het oordeel van het hof buiten kijf dat het bewezen geachte strafbare feit grote gevolgen voor [benadeelde 1] heeft gehad en diepe indruk op [benadeelde 2] heeft gemaakt en gevolgen heeft gehad voor haar normale leven.
De lat voor het toekennen van affectieschade ligt echter hoog.
Gelet op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Hoge Raad gelden strenge eisen voor het toewijzen van een vordering ter zake van affectieschade aan een naaste, zowel waar het de ernst en aard van het letsel van het primaire slachtoffer betreft als waar het gaat om de impact op het leven van een naaste.
Het hof vindt in de aanvullende stukken zoals overlegd door [benadeelde 2] ’s advocaat onvoldoende grondslag om te komen tot gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering.
Allereerst is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van ernstig en blijvend letsel bij [benadeelde 1] .
Het hof heeft uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting begrepen dat [benadeelde 1] , ondanks het hem door verdachte toegebrachte ernstige letsel, weer aan het werk is en zelfstandig woont. Dit roept de vraag op of toch sprake is geweest van herstel en verbetering ten opzichte van de bevindingen van psychiater [specialist] zoals neergelegd in haar rapport van 15 november 2019.
Uit de hiervoor geciteerde overweging uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat het voor enigerlei toewijzing van de vordering van [benadeelde 2] tevens noodzakelijk is om nadere vaststellingen te doen omtrent het (huidige) toestandsbeeld van [benadeelde 1] .
Dat is op basis van de zich thans in het dossier bevindende gegevens niet mogelijk.
Het hof acht het niet opportuun om de zaak aan te houden met het doel om, via een verwijzing naar het kabinet van de raadsheer-commissaris, nader (deskundigen)onderzoek te laten doen naar de huidige toestand van [benadeelde 1] , alleen al niet omdat hij zich hierover zelf niet heeft kunnen uitlaten en omdat dat een onevenredige belasting van het strafproces zou meebrengen.
Voorts is namens [benadeelde 2] onvoldoende onderbouwd in hoeverre haar psychische klachten het gevolg zijn van het strafbare feit en/of tevens van andere omstandigheden.
Evenmin is deugdelijk onderbouwd op welke wijze het leven van [benadeelde 2] is gewijzigd door, na, en ten gevolge van het strafbare feit.
Dat klemt temeer nu het hof uit de door mr. Camps voorafgaand aan de zitting toegezonden stukken en uit het verhandelde ter zitting heeft begrepen dat [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet meer samenwonen en daarnaast de zorg voor haar gehandicapte kind voor [benadeelde 2] een bron van zorg en spanning is.
Als gevolg van deze omstandigheden is de vordering ter zake van affectieschade niet toewijsbaar.
[benadeelde 2] ’s advocaat heeft ter zitting ten slotte nog naar voren gebracht dat het hof zou kunnen onderzoeken of [benadeelde 2] ’s vordering kan worden gezien als een vordering ter zake van shockschade.
Het hof stelt voorop dat het de taak is van een benadeelde en diens advocaat om de grondslag van de vordering te bepalen. Die grondslag is in deze zaak van meet af aan affectieschade geweest.
Het tijdstip waarop deze potentiële grondslagwijziging is aangevoerd, laat slechts beperkte mogelijkheid voor de verdediging om daarop te reageren. Daarnaast geldt ook ten aanzien van eventuele shockschade dat de vordering onvoldoende is onderbouwd met medische gegevens.
Samenvattend en concluderend is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
De benadeelde partij behoudt daarmee de mogelijkheid om deze vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 51f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 3 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.