In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een monumentaal bedrijfsgebouw, dat door belanghebbende wordt verhuurd als parkeergelegenheid. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.417.000, maar belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was vastgesteld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 6 juli 2022 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld, mede omdat het pand als gemeentelijk monument is aangemerkt, wat beperkingen met zich meebrengt voor de gebruiksmogelijkheden. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde door te stellen dat het pand ook voor andere bedrijfsdoeleinden kan worden gebruikt.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de door hem verdedigde waarde en dat de door belanghebbende gestelde beperkingen niet voldoende waren ontkracht. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 800.000, en verklaarde het hoger beroep gegrond. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.