ECLI:NL:GHARL:2022:6822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
21-004841-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorrijden na aanrijding op parkeerterrein met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval dat plaatsvond op 23 mei 2018 op een parkeerterrein in Kerkdriel, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. De verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij het ongeval. Het hof heeft het bewijs onderzocht, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, en komt tot de conclusie dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval, wat getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. De straf is mede gebaseerd op de eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersdelicten. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en doet opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004841-21
Uitspraak d.d.: 3 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2021 met parketnummer 05-192730-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.M. Oerlemans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Kerkdriel op het parkeerterrein gelegen aan de Maasbandijk 1 A, op of omstreeks 23 mei 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht en/of [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten, terwijl aan hem bij dat ongeval letsel was toegebracht.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel als bestuurder van
een voertuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmee rijdende op de weg, het
parkeerterrein gelegen aan de Maasbandijk 1 A,
- terwijl hij voornemens was en/of bezig was een bijzondere manoeuvre uit te
voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 en/of
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig achteruit is gereden en/of (daarbij) niet
of in onvoldoende mate naar achteren heeft gekeken en/of niet of in onvoldoende
mate in zijn spiegels gekeken en/of is blijven kijken en/of
- een op het voornoemde parkeerterrein lopende voetganger welke zich (dicht)
achter het door hem bestuurde motorrijtuig bevond niet (tijdig) heeft waargenomen
en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met die voetganger,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel als bestuurder van
een bedrijfsauto (bestelauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het
parkeerterrein gelegen aan de Maasbandijk 1 A, achteruit is gereden zonder een
voetganger voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan
goederen is toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft steeds ontkend dat hij degene is geweest die die avond het slachtoffer heeft aangereden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken. Er is onvoldoende bewijs om verdachte als veroorzaker van het ongeval aan te merken.
De advocaat-generaal is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te komen. Door de advocaat-generaal is een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen. Gelet op het hierna weer te geven oordeel van het hof behoeft dit verzoek geen verdere bespreking.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Aangever [slachtoffer] is op 23 mei 2018 aangereden op het parkeerterrein aan de Maasbandijk 1a. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de aanrijding een bestelauto met een lichte, witte of zilvergrijze kleur zag die met hoge snelheid achteruit reed in zijn richting. [slachtoffer] werd door deze auto aangereden, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen. De bestuurder van deze auto is weggereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken.
Getuige [getuige] hoorde omstreeks 23.00 uur een harde gil waarvan het leek dat het uit de richting van het café kwam. Vervolgens zag zij een witte of grijze bestelauto met verhoogde snelheid de parkeerplaats verlaten.
Op het terrein hangen camera’s die gericht zijn op de in- en uitrit van de camping en op de eerste kruising na de in- en uitgang. De parkeerplaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, is alleen te bereiken door op de eerste kruising na de slagboom van de ingang, rechtsaf te slaan. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een tweede in- en uitgang en de enkele stelling van verdachte ter terechtzitting dat dat wel het geval zou zijn, is niet deugdelijk onderbouwd.
Op de camerabeelden zijn rond het tijdstip van de aanrijding twee voertuigen te zien. Een van deze voertuigen is een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] . Door de eigenaresse van de camping, mevrouw [getuige] , zijn verdachte en zijn vrouw herkend als bestuurders van deze voertuigen. Verdachte was de bestuurder van de Volkswagen Caddy.
Verder is op de camerabeelden te zien dat om 23.00 uur een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] vanaf de slagboom bij de uitrit van de camping erg hard achteruit de parkeerplaats van het café op rijdt. Om 23.01 uur rijdt dezelfde Volkswagen Caddy erg hard vanaf de parkeerplaats van het café, rechtsaf (verder) de camping op.
Hoewel de aanrijding zelf niet op beeld is te zien, heeft het hof de overtuiging dat aangever [slachtoffer] is aangereden door de Volkswagen Caddy die door verdachte werd bestuurd. Op de beelden is immers geen andere Volkswagen Caddy of bestelbus te zien bij de in- en uitrit van de parkeerplaats rondom het moment van de aanrijding, dan de Volkswagen Caddy die door verdachte werd bestuurd. Dat geen technisch onderzoek aan het voertuig verricht kon worden omdat deze ongeveer twee weken na de aanrijding door de dochter van verdachte is verkocht en vervolgens is uitgevoerd uit Nederland, doet aan voorgaande niet af.
Het hof is van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat door de aanrijding letsel aan een persoon was toegebracht. Het hof leidt dit af uit het feit dat de getuige [getuige] op het moment van de aanrijding een gil heeft gehoord, getuige [getuige] een klap heeft gehoord en getuige [getuige] het slachtoffer hard naar achter zag vliegen.
Hoewel niet tenlastegelegd, verdient bij dit alles nog vermelding dat verdachte ten tijde van het plegen van dit feit niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot het oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, zodat verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als degene door wiens gedraging
(al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig
)een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Kerkdriel op het parkeerterrein gelegen aan de Maasbandijk 1 A, op
of omstreeks23 mei 2018 de
(voornoemde
)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, een ander
(te weten [slachtoffer]
)letsel was toegebracht
en/of [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten, terwijl aan hem bij dat ongeval letsel was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een ongeval, waarbij aan het slachtoffer letsel is toegebracht. Hierdoor heeft verdachte een bepaling overtreden die beoogt veilig te stellen dat betrokkenen bij een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker van dit ongeval aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Bovendien getuigt een dergelijke handelwijze van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als bestuurder en van onverschilligheid ten aanzien van het lot van anderen. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juni 2022 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor verkeersdelicten. Het hof weegt dit mee.
Het hof overweegt dat in eerste aanleg geen sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn. Oorspronkelijk werd deze zaak geseponeerd. Via een beklagprocedure bij dit hof is het alsnog tot een vervolging gekomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij pas toen hij de inleidende dagvaarding ontving op de hoogte kwam van het feit dat hij werd vervolgd. Verdachte heeft dan ook niet lang geleefd onder de onzekerheid van vervolging.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 3 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.