ECLI:NL:GHARL:2022:6632

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
200.290.059/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgregeling na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 5 november 2020, waarin de kinderalimentatie en zorgregeling waren vastgesteld. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De hoofdverblijfplaats van het kind is bij de moeder. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de moeder verzoekt om een uitbreiding van deze regeling. De vader heeft verweer gevoerd en ook zijn eigen verzoeken ingediend in het incidenteel hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling en heeft de bestreden beschikking op dat punt vernietigd. Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de eerdere vaststelling van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en nieuwe bedragen vastgesteld, rekening houdend met de draagkracht van de vader en de behoeften van het kind. De vader is verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind te betalen, met een aanpassing van de bedragen op basis van de wettelijke indexering.

De beslissing van het hof houdt in dat de door partijen gesloten overeenkomst (ouderschapsplan) deel uitmaakt van de beschikking en dat de vader aan de moeder een maandelijkse bijdrage zal betalen, met een specifieke ingangsdatum en bedragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.059/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 492522)
beschikking van 19 juli 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Mangal te Lelystad,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 februari 2021;
- een brief namens de moeder van 15 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 18 februari 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 26 april 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tevens houdende zelfstandige verzoeken in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tegen de zelfstandige verzoeken met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 6 december 2021 met bijlag(n);
- een brief van de raad van 7 december 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2021 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Mr. Maste heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de financiële gegevens van 2020 die namens de moeder als bijlage bij het journaalbericht van 6 december 2021 zijn ingediend. Het hof heeft, na een korte schorsing, besloten geen acht te slaan op de financiële gegevens die als bijlage zijn meegestuurd.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft het hof in overleg met partijen de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van een door partijen in te zetten mediation-traject. Nadien zijn ingekomen een journaalbericht namens de moeder van 20 april 2022 met bijlage(n) en een journaalbericht namens de vader van 5 mei 2022.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang:
- een zorgregeling bepaald tussen de vader en [de minderjarige] inhoudende (1) dat [de minderjarige] de eerstkomende drie maanden om de zaterdag van 8.30 tot 17.30 uur bij de vader verblijft en in de week van het weekend dat zij niet bij de vader verblijft van woensdag 10.00 tot 17.30 uur bij de vader verblijft en (2) dat na drie maanden de regeling wordt uitgebreid zodat [de minderjarige] één weekend per veertien dagen van zaterdag 8.30 tot zondag 17.30 uur bij de vader verblijft en in de week van het weekend dat [de minderjarige] niet bij de vader verblijft van woensdag 10.00 tot 17.30 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de (school)vakanties en feestdagen, waarvan de kerstdagen verdeeld dienen te worden en Oud & Nieuw om het jaar (voor het eerst jaarwisseling 2020/2021);
- een informatieregeling bevolen inhoudende dat de moeder minimaal eenmaal per kwartaal (en wel op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder jaar) de vader zal informeren omtrent gewichtige aangelegenheden [de minderjarige] aangaande en tevens op de momenten dat zich
dringende situaties voordoen;
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: de kinderalimentatie) met ingang van 27 november 2019 tot 5 november 2020 bepaald op
€ 123,- per maand en met ingang van 5 november 2020 op € 74,- per maand.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de zorgregeling, de tweede op de informatieregeling en de derde op de kinderalimentatie. De moeder verzoekt, kosten rechtens, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog:
- een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] te bepalen inhoudende dat [de minderjarige] iedere zaterdag van 8:30 tot 18:00 bij de vader verblijft, waarbij de omgang zal worden uitgebreid naar één weekend in de veertien dagen van zaterdag 8:30 tot zondag 18:00 uur. In het weekend dat [de minderjarige] niet bij de vader verblijft, zal [de minderjarige] op zaterdag van 8:30 tot 18:30 uur bij de vader zijn. De zomervakantie en feestdagen zullen worden opgebouwd, waarbij [de minderjarige] uiteindelijk de helft van de vakantie- en feestdagen bij de vader zal verblijven. In 2021 zal [de minderjarige] de vakantie- en feestdagen die twee weken duren eerst drie dagen bij de vader verblijven, waarbij er ieder jaar twee dagen bij komen totdat er sprake is van een volledige week. In de zomervakantie van 2021 zal de zorgregeling doorlopen waarbij [de minderjarige] in een week maximaal drie dagen aaneensluitend bij de vader zal verblijven. In de zomervakantie van 2022 zal de zorgregeling doorlopen waarbij [de minderjarige] in een week maximaal vijf dagen aaneensluitend bij de vader zal verblijven. In de zomervakantie van 2023 loopt de zorgregeling door waarbij [de minderjarige] maximaal één week bij de vader zal
verblijven. In 2024 zal [de minderjarige] in de zomervakantie maximaal twee weken bij de vader verblijven verdeeld over tweemaal één week. In de zomervakantie van 2025 zal [de minderjarige] drie weken om en om bij de vader verblijven, te weten één week bij de vader en één week bij de moeder enz. Partijen zullen toewerken naar een omgang waarbij [de minderjarige] in de zomervakantie drie weken aaneensluitend bij de vader zal verblijven;
- het verzoek van de vader om een informatieregeling af te wijzen en subsidiair ook een informatieregeling ten behoeve van de moeder te bepalen;
- de kinderalimentatie opnieuw in goede justitie te bepalen.
4.3
De vader voert verweer en is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op de zorgregeling, de tweede op de informatieregeling. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en (aanvullend) te bepalen dat:
- [de minderjarige] in de even jaren de eerste helft van de (school)vakanties en feestdagen en in de oneven jaren de tweede helft aaneengesloten bij vader doorbrengt;
- [de minderjarige] in de even jaren op 18 januari bij de vader is en in de oneven jaren bij de moeder;
- de ouder waar [de minderjarige] het laatst verblijft haar weer naar de andere ouder brengt;
- de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij de vader niet informeert conform de door de rechtbank bepaalde informatieregeling.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt, kosten rechtens, in het incidenteel hoger beroep (aanvullend) te bepalen dat:
- [de minderjarige] haar verjaardag in de even jaren bij de moeder doorbrengt en in de oneven jaren van 9.00 tot 15.00 uur bij de ene ouder en van 15.00 tot 21.00 uur bij de andere ouder;
- [de minderjarige] in de oneven jaren eerste kerstdag, eerste paasdag en Oud en Nieuw bij de moeder en tweede kerstdag en tweede paasdag bij de vader doorbrengt en in de even jaren andersom;
- de vader [de minderjarige] om 8.30 uur bij de moeder ophaalt en de moeder [de minderjarige] om 18.00 uur na het werk weer bij de vader ophaalt;
- de ouders verplicht zijn om jaarlijks medewerking te verlenen dan wel het benodigde toestemmingsformulier voor reizen naar het buitenland met minderjarig kind te ondertekenen en tijdig te verstrekken aan elkaar, zodat er kan worden gereisd met [de minderjarige] .
4.5
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt de moeder primair in haar zelfstandige verzoeken in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair deze af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De zorgregeling
5.1
Blijkens de hiervoor onder 2.4 genoemde correspondentie hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling. Zij hebben de gemaakte afspraken vastgelegd in een door partijen op 7 april 2022 ondertekende overeenkomst. De moeder verzoekt het hof de overeenkomst te bekrachtigen en aan te hechten aan deze beschikking of de inhoud op te nemen in de beschikking. De vader refereert zich aan dit verzoek. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd.
5.2
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking wat betreft de zorgregeling vernietigen en beslissen zoals hierna vermeld onder 7. Het hof zal een fotokopie van de door de ouders ondertekende overeenkomst aan deze beschikking hechten.
De kinderalimentatie
5.3
De ouders hebben geen overeenstemming bereikt over de door de vader te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] . Zij hebben het hof gevraagd een beslissing te nemen op dit onderdeel aan de hand van de reeds overgelegde processtukken en gegevens, en de mondelinge behandeling.
5.4
In haar inleidend verzoek bij de rechtbank heeft de moeder verzocht een kinderalimentatie vast te stellen van € 300,- per maand met ingang van 12 november 2019 of 27 november 2019. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 123,- met ingang van 27 november 2019 tot 5 november 2020. Vanaf
5 november 2020 geldt een kinderalimentatie van € 74,- per maand.
De ingangsdatum
5.5
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie bepaald op 27 november 2019, zijnde de datum waarop de moeder haar inleidend verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Tegen deze datum is niet gegriefd, zodat het hof van deze ingangsdatum uit zal gaan.
De behoefte van [de minderjarige]
5.6
De rechtbank heeft de behoefte van [de minderjarige] bepaald op € 251,- per maand in 2019 en
€ 257,- per maand in 2020. Tegen de hoogte van deze bedragen is evenmin gegriefd, zodat het hof van deze bedragen uit zal gaan.
De draagkracht van de vader
5.7
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de vader bepaald op € 2.005,- per maand in 2019, uitgaande van een jaarinkomen van € 29.662,63 in 2019. De draagkracht van de vader bedraagt volgens de rechtbank € 317,- per maand.
De moeder heeft meerdere grieven tegen deze beslissing gericht. Nu de kinderalimentatie ziet op een ruime maand in 2019 en voor het overige op 2020 en verder en de rechtbank een onderscheid heeft gemaakt in twee periodes (van 27 november 2019 tot 5 november 2020, en vanaf 5 november 2020), had de rechtbank naast de gegevens over 2019 ook rekening moeten houden met de gegevens over 2020 voor het bepalen van de draagkracht van de vader. Zeker voor de tweede periode, na 5 november 2020, had de rechtbank rekening moeten houden met de gegevens over 2020. De moeder maakt voorts bezwaar tegen toepassing van de forfaitaire woonlasten aan de zijde van de vader, nu hij bij zijn ouders inwoont en geen woonlasten heeft. Ook heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met de kinderalimentatie die de vader voor [kind2] , zijn dochter uit een eerdere relatie, betaalt.
5.8
De vader wijst er op dat het niet nodig is om de kinderalimentatie per kalenderjaar vast te stellen, nu hiervoor de jaarlijkse indexering in de wet is opgenomen. Het zou daarnaast niet zorgvuldig zijn om alleen bij één ouder van een ander jaarinkomen uit te gaan. Ten aanzien van zijn woonlasten wijst de vader er op dat hij zijn ouders wel degelijk kostgeld betaalt. Hij is bovendien op zoek naar een eigen koopwoning. De Expertgroep alimentatie adviseert om uit te gaan van een forfaitaire woonlast als er geen sprake is van een tekort aan draagkracht. In dit geval is er geen tekort. Wat betreft de door de vader betaalde kinderalimentatie voor [kind2] heeft de vader betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij deze bijdrage wel degelijk voldoet.
5.9
Het hof ziet geen aanleiding om voor de periode 27 november 2019 tot 5 november 2020 rekening te houden met de inkomensgegevens van de vader in 2020. De ingangsdatum ligt immers in 2019. De vastgestelde bijdrage wordt op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) jaarlijkse geïndexeerd met ingang van 1 januari van het volgende jaar. Hierdoor wordt bereikt dat de eenmaal vastgestelde kinderalimentatie ondanks eventuele wijzigingen in de hoogte van de lonen en economische ontwikkelingen als inflatie blijft beantwoorden aan de wettelijke maatstaven. Zo wordt tevens voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde elk jaar aanpassing van de uitkering moet vragen.
Voor de periode na 5 november 2020 had de rechtbank rekening kunnen houden met de inkomens van beide partijen in 2020, maar de reden dat vanaf 5 november 2020 een nieuw bedrag werd vastgesteld lag uitsluitend in een veranderende zorgkorting en niet in de draagkracht van de vader. Omdat bovendien zowel de gegevens van de vader, als de gegevens van de moeder over 2020 in het dossier ontbraken, en nog steeds ontbreken, acht het hof het gerechtvaardigd om ook voor de tweede periode uit te gaan van de draagkracht die al in 2019 gold.
5.1
Wat betreft het al dan niet toepassen van de forfaitaire woonlast aan de zijde van de vader overweegt het hof dat de vader heeft aangetoond dat hij kostgeld betaalt en dat hij onbetwist heeft gesteld dat hij op zoek is naar een eigen (koop)woning. De inwoning bij zijn ouders is derhalve bedoeld als tijdelijke situatie. In dat geval, en nu er geen sprake is van een tekort in draagkracht om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de forfaitaire woonlast.
5.11
Wat betreft de kosten voor [kind2] stelt het hof vast dat de rechtbank bij de berekening van de voor [de minderjarige] beschikbare draagkracht van de vader geen rekening heeft gehouden met de kosten voor [kind2] . De rechtbank oordeelt immers dat de vader na voldoening van de becijferde bijdrage voor [de minderjarige] voldoende draagkracht heeft om ook de door de vader gestelde bijdrage voor [kind2] te voldoen. Dit laatste is feitelijk juist en in zoverre mist dit onderdeel van de grief van de moeder dan ook zelfstandige betekenis. Het hof constateert ook dat de vader gezien zijn draagkracht in staat is de door hem gestelde hogere bijdrage van € 75,- voor [kind2] te voldoen. De vader heeft in zijn verweer in hoger beroep verder nog aangevoerd dat ook rekening zou moeten worden gehouden met de zorgkosten die hij voor [kind2] maakt. Nu de vader echter niet aan de hand van een berekening heeft toegelicht waar dat toe zou moeten leiden en ook overigens geen consequenties aan deze stelling heeft verbonden zal het hof ook op dit punt de berekening van de rechtbank volgen.
Samenvattend slaagt de grief voor zover die ziet op de draagkracht van de vader niet.
De draagkracht van de moeder
5.12
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de moeder bepaald op € 1.912,- per maand in 2019, uitgaande van een gemiddelde winst uit onderneming van € 19.220,- in 2018 en 2019. Haar draagkracht is berekend op € 272,- per maand. De moeder meent dat ook aan haar zijde naar haar draagkracht in 2020 dient te worden gekeken, wat een lager gemiddeld inkomen oplevert.
5.13
Om dezelfde redenen als vermeld in 5.9 zal het hof ook ten aanzien van de draagkracht van de moeder uitgaan van de financiële gegevens over 2019 en aldus de rechtbank volgen.
De zorgkorting
5.14
De rechtbank is over de periode vanaf 27 november 2019 tot 5 november 2020 uitgegaan van een zorgkorting van 5% omdat er minimaal omgang plaatsvond. Gelet op de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week met ingang van 5 november 2020 is de rechtbank vanaf die datum uitgegaan van een zorgkorting van 25%.
5.15
De moeder maakt bezwaar tegen de toepassing van een zorgkorting van 25% met ingang van 5 november 2020, nu in de eerste drie maanden na 5 november 2020 een opbouw in de zorgregeling van toepassing was, waardoor [de minderjarige] nog niet gemiddeld twee dagen per week bij haar vader verbleef.
5.16
De vader heeft geen verweer gevoerd op dit onderdeel.
5.17
Het hof is met de moeder eens dat een zorgkorting van 25% niet aansluit bij de door de rechtbank vastgestelde opbouw van de zorgregeling gedurende de eerste drie maanden na 5 november 2020. Anders dan de moeder acht het hof een zorgkorting van 15% passend, nu [de minderjarige] in deze periode gemiddeld een dag per week bij haar vader verblijft. Dit onderdeel van de grief slaagt derhalve. Het hof zal daarom een tweede periode toepassen, waarin de zorgkorting gedurende de periode 5 november 2020 tot 5 februari 2021 15% bedraagt, oftewel (afgerond) € 39,-. Nu de overige bedragen uit de berekening van de rechtbank niet wijzigen, betekent dit dat de bijdrage die de vader in de periode van 5 november 2020 tot 5 februari 2021 dient te betalen, € 257,- x 317/589 (individuele draagkracht/totale draagkracht) = € 138,- bedraagt. Hiervan moet worden afgetrokken de zorgkorting van € 39,- zodat de vader aan kinderalimentatie in deze periode € 99,- per maand verschuldigd is. Voor de derde periode, vanaf 5 februari 2021, is niet in geschil dat de zorgkorting 25% bedraagt zodat vanaf die datum de berekening van de rechtbank die leidt tot een bijdrage van € 74,- kan worden gevolgd, zij het dat het hof deze bijdrage, gezien de gewijzigde ingangsdatum zal verhogen met het indexeringspercentage voor 2021, hetgeen leidt tot een bedrag van € 76,-.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden beschikking wat betreft de zorgregeling niet in stand kan blijven en wat betreft de kinderalimentatie gedeeltelijk vernietigd dient te worden. Het hof zal beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 5 november 2020 voor zover het de beslissingen over de zorgregeling en de bepaalde kinderalimentatie vanaf 5 november 2020 betreft, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de door partijen gesloten overeenkomst (ouderschapsplan) deel uitmaakt van deze beschikking en verplicht partijen over en weer tot nakoming van de in deze overeenkomst vastgelegde verplichtingen;
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 5 november 2020 tot 5 februari 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 99,- per maand zal betalen en vanaf 5 februari 2021 een bedrag van € 76,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
5 november 2020 voor het overige en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, I.A. Vermeulen en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 19 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.