ECLI:NL:GHARL:2022:6359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
200.307.172/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen en de rol van ouders in een verstoord gezinssysteem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter had op 23 december 2021 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord, vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de thuissituatie bij de moeder. De vader, die in hoger beroep ging, was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De moeder en de raad voor de kinderbescherming steunden de beslissing van de kinderrechter.

Tijdens de zitting heeft het hof gesprekken gevoerd met de kinderen, die aangaven geen behoefte te hebben aan contact met hun moeder. De kinderen verblijven sinds februari 2021 volledig bij de vader en hebben sindsdien geen fysiek contact meer met de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat er een verziekt gezinssysteem is, waarin beide ouders een rol spelen in de negatieve ontwikkeling van de kinderen. De vader en moeder hebben beiden onvoldoende inzicht in hun eigen gedrag en de impact daarvan op de kinderen.

Het hof concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling en emotionele veiligheid van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling is niet alleen gericht op het herstel van contact met de moeder, maar ook op het verbeteren van de situatie voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en benadrukt de noodzaak van professionele hulpverlening voor beide ouders om de communicatie en de onderlinge verhoudingen te verbeteren. De ouders moeten leren wat de kinderen nodig hebben en hoe zij een gezonder gezinssysteem kunnen creëren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.172/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 137522)
beschikking van 21 juli 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Jans te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Assen,

2.[de moeder] (de moeder),wonende te [woonplaats1] ,

advocaat: mr. M. Arnold te Leek.

1.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft in zijn beschikking van 23 december 2021, [de minderjarige1] , geboren [in] 2007, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, onder toezicht gesteld van de GI tot 23 december 2022. Daarbij is aan de GI verzocht om de kinderrechter en de ouders uiterlijk op 1 september 2022 te berichten over het verloop van de ondertoezichtstelling en de behaalde doelen. Dat is de bestreden beslissing waar het in deze zaak om gaat.

2.De rechtszaak bij het hof

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met bijlage(n) binnengekomen op 18 februari 2022;
- een brief van de raad van 9 maart 2022;
- een formulier namens de vader van 11 maart 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 25 maart 2022;
- een formulier namens de moeder van 17 juni 2022 met bijlagen(n).
2.2
Op 21 juni 2022 heeft de voorzitter met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gesproken, apart van elkaar en zonder (één van) de ouders. De voorzitter heeft op de zitting een samenvatting van het gesprek gegeven.
2.3
De zitting bij het hof was op 22 juni 2022. Aanwezig waren:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] voor de raad; en
- [naam3] voor de GI.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.Belangrijke informatie

3.1
De vader en de moeder hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds februari 2021 volledig bij de vader en hebben sindsdien geen (fysiek) contact meer met de moeder. Hiervoor was er sprake van een
co-ouderschap en verbleven de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder.
3.3
De rechtbank heeft in een aparte beschikking van 23 december 2021 (onder andere) de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader bepaald, de beslissing ten aanzien van de zorgregeling aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling en de terugkoppeling daarvan door de GI uiterlijk 1 september 2022. Ook is bepaald (kort gezegd) dat de vader de moeder eens per maand schriftelijk dient te informeren over de kinderen inclusief een foto of filmpje.

4.Wat wordt er verzocht

4.1
De vader is het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van
23 december 2021, waarbij de kinderen onder toezicht van de GI zijn gesteld. Hij verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof:) het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de gehele periode af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De raad en de moeder zijn het eens met de beslissing van de kinderrechter.

5.Wat vinden de kinderen

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben tijdens de kindgesprekken aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan contact met de moeder. Het is fijn en rustig bij de vader thuis en ook op school gaat het goed. De sfeer bij de moeder (en haar partner) thuis was volgens de kinderen constant gespannen, er zijn verschillende incidenten geweest en zij voelden zich daar niet veilig. De moeder heeft de afgelopen tijd vaak geprobeerd om contact te leggen via WhatsApp en het sturen van kaarten/snoep, maar dat hoeft niet van de kinderen.
Hoewel [de minderjarige1] wel begrijpt dat de moeder contact zoekt, moet zij zich volgens hem eerst eens realiseren dat deze situatie door haar is ontstaan en dat het niet altijd aan een ander ligt. Het is de eigen keuze van de kinderen om het contact met de moeder te verbreken en er is geen sprake van invloed van de vader. Dit heeft alles te maken met de rare acties van de moeder en haar agressieve, kleinerende en onvoorspelbare gedrag (schreeuwen, boos wegrijden, stroom uitdoen, met spullen gooien, fysiek geweld, de badkamerdeur ongevraagd openmaken). Ook maakte zij de vader altijd zwart en sprak zij negatief over hem. Volgens [de minderjarige1] is dit gedrag van de moeder blijvend, want zij is er meerdere keren tevergeefs door de kinderen of door de vader (per brief) op gewezen. Dit gedrag van de moeder werd versterkt op het moment dat zij een nieuwe partner kreeg. Toen [de minderjarige1] ouder werd vielen hem steeds meer dingen en patronen op, die hij niet herkende bij de moeders van zijn vrienden. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] willen geen gesprekken meer met de gezinsvoogd(en), want zij voelen op dit moment geen ruimte voor contact en een ondertoezichtstelling gaat daarin geen verandering brengen. Zij willen met rust gelaten worden en dat er niet meer aan hen wordt getrokken. [de minderjarige1] benadrukt dat hij het gevoel heeft dat niemand naar hem en zijn zusje luistert terwijl het wel om hen gaat. Volgens [de minderjarige2] is het wel bespreekbaar met de vader als zij en [de minderjarige1] weer contact met de moeder zouden willen hebben. [de minderjarige1] heeft gezegd dat de vader dit ook eerder wel heeft gestimuleerd, maar dat dit op een gegeven moment ophoudt wanneer hij en [de minderjarige2] blijven aangeven niet te willen.

6.Wat vindt het hof

6.1
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met die beslissing.
6.2
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. In dat geval moet het ook zo zijn dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders door de ondertoezichtstelling in staat zijn om de verzorging en opvoeding na een tijdje weer zelf te kunnen gaan doen en er dan geen grote zorgen meer zijn over de ontwikkeling van het kind. (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek).
6.3
Uit het dossier en de gesprekken met de kinderen blijkt dat zij zich lange tijd niet op hun gemak voelden bij de moeder en haar partner thuis. Vanwege de spanningen en voorvallen bij de moeder thuis zijn de kinderen meerdere keren uit huis ‘gevlucht’ en naar de vader toe gegaan. De vader heeft benadrukt dat hij de moeder (veelal per brief) meermaals heeft laten weten dat de kinderen problemen en onrust ervaren in de thuissituatie bij de moeder. Ook de kinderen hebben de moeder in december 2020 een brief geschreven, waarin zij onder andere hebben aangegeven dat zij geen week-op-week-af regeling meer willen, maar vaker bij de vader willen zijn. Hierna heeft een gesprek tussen de kinderen en de moeder plaatsgevonden, waarin zij beterschap zou hebben beloofd. De moeder heeft zich vervolgens volgens de kinderen onvoldoende aan de gemaakte afspraken gehouden, waarna [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in februari 2021 een brief hebben geschreven aan de rechtbank met het verzoek om de zorgregeling te wijzigen naar een weekendregeling. Het is de ouders toen niet gelukt om (op informele wijze) met elkaar te praten en tot (nieuwe) afspraken te komen, waarop de moeder in april 2021 een kortgedingprocedure is gestart om nakoming van de overeengekomen zorgregeling te bewerkstelligen. In deze korte periode is er sprake geweest van een omslag bij de kinderen, in die zin dat zij eerder nog wel openstonden voor contact met de moeder, weliswaar verminderd, naar een situatie waarin zij zich volledig hebben afgekeerd van de moeder.
Ook de vader heeft zich in deze periode niet meewerkend opgesteld en weigerde bijvoorbeeld deelname aan een zorgoverleg. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] hebben inmiddels bijna anderhalf jaar geen (fysiek) contact met de moeder.
6.4
De GI heeft ter zitting toegelicht waar zij de afgelopen maanden in het kader van de ondertoezichtstelling mee bezig is geweest. Er zijn vier gesprekken geweest met de ouders (en hun partners) en de kinderen (apart van elkaar). Hoewel er na een moeizame start wel sprake is van een goede samenwerking met beide ouders, heeft dit tot weinig vooruitgang geleid. De kinderen zijn consistent in hun weerstand tegen (contact met) de moeder. Beide ouders willen de kinderen beschermen maar blijven vooral hangen in hun frustraties richting de andere ouder en het onvoldoende (h)erkennen van hun eigen rol in het geheel. De GI heeft samen met de vader gekeken naar zijn opstelling richting de kinderen en of deze ondersteunend is ten aanzien van mogelijk contactherstel. Hierin zijn wel kleine stappen gezet. Ook met de moeder is gesproken over onder andere haar controlerende houding en het effect hiervan op anderen. Daarnaast is contact gelegd met school en is een plan van aanpak opgesteld en met de ouders en de kinderen besproken. Gezien wordt dat de kinderen zich op dat moment weer terugtrekken en dat het onderwerp contactherstel voor veel onrust bij hen zorgt.
6.5
Het hof overweegt op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken dat de zorgen over de ontwikkeling en (emotionele) veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hun opvoedingsomgeving nog steeds aanwezig zijn. Sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen is er ten opzichte van de doelen (zie 5.5 van de bestreden beschikking) niets wezenlijks in positieve zin veranderd waardoor er minder zorgen zouden kunnen zijn. Dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heel stellig zijn in hun wens dat zij geen contact meer willen met hun moeder maakt dat niet anders, integendeel. Hierbij is belangrijk, mede gelet op wat de GI ter zitting naar voren heeft gebracht, dat de ondertoezichtstelling niet als (enig) doel heeft dat er nu weer contact komt tussen de kinderen en de moeder. De onderlinge verhouding tussen de ouders is steeds meer verhard, de kinderen spreken erg negatief over de moeder en ook de ouders spreken negatief over elkaar. Duidelijk is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich in de thuissituatie bij de moeder niet altijd prettig voelden en dat er dingen zijn gebeurd die zij als onveilig en grensoverschrijdend hebben ervaren. Hier dient zeker aandacht voor te zijn. Het hof overweegt echter dat er (overkoepelend) meer speelt en dat de belemmeringen bij de kinderen en de extreme afkeer tegen hun moeder de uitkomst lijkt te zijn van een proces waarin beide ouders, ieder op hun eigen manier, een aandeel hebben. Er is sprake van een verziekt gezinssysteem. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn al jarenlang dusdanig in de greep van dit systeem dat dit een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor hen vormt. Het hof heeft grote zorgen over het beeld dat de kinderen hebben ontwikkeld van de verschillende deelnemers (vader/moeder/partners) in het systeem. Met name [de minderjarige1] is opvallend stellig in zijn standpunt, wat ook maakt dat het hof in het bijzonder zorgen heeft over de jongere [de minderjarige2] , een (sociaal-emotioneel) kwetsbaar en timide meisje, en de vraag in hoeverre zij zichzelf kan zijn en de ruimte voelt om haar behoeften te uiten in de gezinssituatie bij haar vader en broer.
6.6
De vader neemt het de moeder kwalijk dat zij niets met de gevoelens van de kinderen en de brieven heeft gedaan en hij vindt het opmerkelijk dat de betrokken instanties doen alsof de problematiek en de oplossing bij de ouders ligt. De kinderen hebben immers zelf de keuze gemaakt om de moeder niet meer te zien. Het hof benadrukt in dit verband dat uit onderzoek blijkt dat het proces van ouderonthechting en loyaliteitsproblemen bij kinderen van gescheiden ouders sterk samenhangt met ernstige ouderlijke conflicten.
Het hof volgt de vader niet in zijn zienswijze dat geen sprake kan zijn van strijd tussen de ouders, omdat zij elkaar niet (meer) spreken. De onderlinge spanning, afkeuring en het diepgewortelde wantrouwen tussen de ouders werkt hoe dan ook door op de kinderen. Zij hebben in dit verband aangegeven dat (in elk geval) de moeder vaak negatief over de vader sprak en dat er altijd ruzies tussen de ouders ontstonden bij de overdrachten. Uit zelfbescherming en vanuit hun afhankelijke positie hebben de kinderen er inmiddels voor gekozen om helemaal uit het contact met de moeder te gaan. Weliswaar hebben de kinderen een leeftijd bereikt waarin zij zelf keuzes kunnen maken en waarbij hun mening van belang is, maar tegelijkertijd dient hierbij te worden afgewogen in hoeverre dit uit eigen beweging is, wat is ingegeven door de omgeving en gevoed door loyaliteit, en in hoeverre die mate van zelfstandigheid kan worden neergelegd bij kinderen van veertien/vijftien jaar oud. Hoewel de vader vanuit zijn perspectief het beste voor heeft met de kinderen en het op dit moment ogenschijnlijk goed met ze gaat bij de vader thuis en op school, dient te worden voorkomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] doordat zij (in deze cruciale fase van puberteit) opgroeien zonder de moeder en met een negatief beeld van de moeder schade oplopen in hun identiteitsontwikkeling (scheefgroei) en hechting en er andere problemen ontstaan met bijvoorbeeld het zelfbeeld, zelfvertrouwen en het aangaan van relaties. Voor een evenwichtige ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders en zich met hen kunnen identificeren.
De vader betwist dat hij de moeder bewust uit het leven van de kinderen houdt, zoals de moeder stelt. Het hof heeft echter de indruk dat de vader zich in elk geval niet (meer) faciliterend en stimulerend opstelt ten aanzien van het herstel van contact, omdat hij vast zit in zijn eigen zienswijze dat alleen de moeder de oorzaak is van de ontstane situatie. Hij stelt zich niet constructief op richting de hulpverlening en ook het hof heeft ter zitting zijn afhoudende en starre houding ervaren. Tegelijkertijd zijn er (vanuit de GI, de raad en het hof) grote zorgen over de dwingende opstelling van de moeder, waarbij het haar lijkt te ontbreken aan reflecterend vermogen. Zij is bijna obsessief in haar pogingen om nader tot de kinderen te komen door het frequent sturen van kaarten, berichten, snoep, het stoppen van briefjes in lunchpakketten en het structureel voeren van gesprekken met de coaches van de kinderen op school, terwijl de kinderen hebben aangegeven dit niet fijn te vinden.
6.7
In het kader van de ondertoezichtstelling is het nog niet gelukt om de juiste hulpverlening in te zetten en de ouders te begeleiden en te stimuleren om te werken aan hun verstandhouding en onderlinge wantrouwen. Het hof is van oordeel dat de inzet en regie van de GI de aankomende periode nog nodig is om te kijken naar de mogelijkheden om het systeem in beweging te krijgen en de verder noodzakelijke hulpverlening in te zetten. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders dit zelf zullen oppakken, omdat zij onvoldoende de problematiek en hun eigen beperkingen lijken te (h)erkennen. De vader wijt alles aan de moeder en andersom is dat ook zo. De focus dient op ouderniveau (bij de bron) te liggen en niet bij de kinderen en het (op korte termijn) tot stand brengen van contact. Deze druk werkt averechts en roept extra spanning bij de kinderen op. Zij zitten klem en hebben tijd en ruimte nodig. Daarnaast hebben zij begrip en erkenning van de moeder nodig ten aanzien van hun emoties, behoeften en ervaringen. Beide ouders dienen via (individuele) professionele hulpverlening zicht te krijgen in en te werken aan de onderliggende problematiek en complexe dynamiek tussen hen beiden. Zij moeten leren wat zij van elkaar nodig hebben om het systeem gezonder te maken, de communicatie te verbeteren (niet via
e-mailberichten en brieven) en uiteindelijk het tot stand brengen van een constructief, veilig contact tussen de kinderen en de andere ouder.
Daarnaast adviseert het hof de ouders om zich door middel van psycho-educatie te laten voorlichten over de effecten van een relatiebreuk tussen ouders op een kind, hoe het is om op te groeien zonder één van je biologische ouders (de helft van je DNA) en met een negatief beeld van een ouder, wat de gevolgen hiervan zijn voor de ontwikkeling van een kind en wat het effect is van hun eigen houding en gedrag in dit verband. Ook de (rol van de) partners van de ouders dienen te worden betrokken bij de in te zetten hulpverlening, onder meer gelet op de verklaringen van de kinderen. Verder dient er zicht te komen op wat de kinderen nodig hebben (van hun ouders), hoe hun beeldvorming stapsgewijs kan worden bijgesteld en wat de voorwaarden zijn voor contactherstel. Het hof verzoekt de GI om samen met de ouders een hulpvraag op te stellen en - in het belang van hun kinderen - aan de slag te gaan met voornoemde aandachtspunten, waarbij het niet acceptabel is als de ouders weigeren te bewegen.
6.8
Het hof concludeert dat een neutrale instantie dient te monitoren of de hulpverlening voor de ouders ook daadwerkelijk en op adequate wijze wordt ingezet zodat er uiteindelijk ruimte gecreëerd wordt om met elkaar in gesprek te gaan, de mogelijkheden voor contactherstel (op welke manier dan ook) te onderzoeken en om zicht te houden op de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in dit complexe en verstoorde gezinssysteem. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 december 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
S. Rezel, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.