ECLI:NL:GHARL:2022:6353

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
200.310.019/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de kinderrechter inzake machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter had op 20 januari 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit en heeft sinds 18 oktober 2018 onder mentorschap en bewindvoering gestaan. De vader, afkomstig uit Tunesië, heeft sinds 14 april 2022 een verblijfsvergunning en woont zelfstandig. Het hof oordeelt dat de kinderrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd heeft beslist door een ruimere machtiging te verlenen dan verzocht. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij instemt met de plaatsing van de minderjarige bij de vader, wat het hof als noodzakelijk voor de verzorging en opvoeding van het kind beschouwt. De beschikking is op 19 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.019/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 210033)
beschikking van 19 juli 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. C.C. Sneper in Baarn.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1)
Raad voor de Kinderbescherming(de raad),
Regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
in Groningen,
(2)
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI),
in Amsterdam.
Als informant is aangemerkt
:
[de vader](de vader),
vertegenwoordigd door mr. M. Schlepers in Groningen.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2021.

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . Dat betekent dat de moeder de belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kan nemen.
2.2
De ouders hebben een knipperlichtrelatie gehad, die inmiddels is verbroken. De vader is afkomstig uit Tunesië en is sinds een paar jaar in Nederland. Hij had in Nederland geen verblijfsstatus en heeft opnieuw een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning. Ter zitting heeft de advocaat van de vader laten weten dat de vader vanaf 14 april 2022 een verblijfsvergunning heeft gekregen.
2.3
De moeder staat sinds 18 oktober 2018 onder mentorschap en bewindvoering van [naam1] , omdat zij als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.
2.4
De moeder heeft tot 16 september 2021 met [de minderjarige] op een ouder-kind behandelgroep (OKB) gewoond van [naam2] in [plaats1] . Sinds 16 september 2021 verblijft de vader met [de minderjarige] op het OKB van [naam2] in [plaats1] . De moeder woont sinds oktober 2021 zelfstandig met ambulante begeleiding in [woonplaats1] en ziet [de minderjarige] twee uren onder begeleiding van een medewerker van het OKB op woensdag en zaterdag.
2.5
Sinds de beslissing van de kinderrechter van 20 januari 2022 is [de minderjarige] geplaatst bij de vader in [naam2] .
2.6
De GI heeft een wijzigingsverzoek ingediend bij de kinderrechter in verband met de plaatsing van [de minderjarige] , omdat de vader sinds 14 april 2022 over een verblijfsvergunning beschikt en zelfstandig gaat wonen. De behandeling van dit verzoek heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022.

3.De beslissing van de kinderrechter en het hoger beroep

3.1
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op
20 januari 2022 op verzoek van de raad een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 20 juli 2022 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] in een voorziening voor jeugdzorg, gezinshuis, of pleegzorginstelling met ingang van 20 januari 2022 tot 20 juli 2022.
3.2
De moeder was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vond dat het hof het verzoek van de raad alsnog moest afwijzen. Haar advocaat heeft op de zitting het verzoek mondeling gewijzigd en verzocht de beschikking van de kinderrechter van 20 januari 2022 te vernietigen en opnieuw beschikkende [de minderjarige] in het kader van een machtiging uithuisplaatsing alsnog bij de vader te plaatsen.
3.3
De raad heeft mondeling verweer gevoerd en vindt dat de verleende machtiging uithuisplaatsing in stand moet blijven, maar dan als plaatsing bij de vader.

4.De rechtszaak bij het hof

4.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 20 april 2022 met bijlage(n).
4.2
De zitting bij het hof was op 8 juni 2022.
Aanwezig waren:
  • de moeder (tot de eerste schorsing) die telefonisch is gehoord, waarbij zij werd bijgestaan door mr. A.A. Tahavol, die aanwezig was als waarnemer voor mr. Sneper;
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam3] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam4] en [naam5] , en
  • mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen, namens de vader.

5.De redenen voor de beslissing

Wat de wet zegt
5.1
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
5.2
De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit (artikel 24 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dit betekent dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek is gebonden aan wat door partijen wordt verzocht.
Wat het hof vindt
5.3
Hoewel de moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij het graag anders zou zien, stemt ze in met plaatsing van [de minderjarige] bij de vader omdat ze beseft dat ze gezien haar problematiek [de minderjarige] op dit moment niet kan bieden wat hij nodig heeft. Zij vindt het belangrijk dat de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader is gewaarborgd door middel van een machtiging uithuisplaatsing. Daarmee heeft de moeder op de mondelinge behandeling de grieven 1 en 2 ingetrokken, zodat het hof daarover niet meer hoeft te oordelen. Dat betekent dat het hof zijn oordeel in hoger beroept beperkt tot de derde grief van de moeder en de vraag moet beantwoorden of de kinderrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd heeft beslist door een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor jeugdzorg, gezinshuishuis of pleegzorginstelling.
5.4
Het hof maakt uit het raadsrapport van 2 december 2021 op dat het de bedoeling was een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken van [de minderjarige] bij de vader in een 24-uursvoorziening van [naam2] . Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben zowel de moeder, de raad, als de GI bevestigd dat de raad bij de kinderrechter heeft verzocht om een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader in [naam2] . Hoewel de keuze van de kinderrechter voor de door hem verleende machtiging begrijpelijk is gezien de onduidelijkheden destijds rond de omstandigheden van de vader (hij beschikte niet over woonruimte of een verblijfsvergunning), is het hof van oordeel dat de kinderrechter door in plaats van de verzochte machtiging, een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor jeugdzorg, gezinshuishuis of pleegzorginstelling in strijd met artikel 24 Rv heeft beslist. Blijkens zijn overweging op pagina 6 van de bestreden beschikking heeft de kinderrechter geprobeerd aansluiting te zoeken bij het uitgangspunt dat de rechter de ruimte heeft om het mindere van hetgeen verzocht is toe te wijzen. De kinderrechter heeft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing weliswaar beperkt ten opzichte van de ruimte die de wet biedt, maar de verleende machtiging is niet op te vatten als een beperking van de verzochte machtiging, omdat de machtiging van de kinderrechter meer plaatsingsmogelijkheden biedt dan de machtiging waarom was verzocht. Hieruit volgt dat grief 3 van de moeder slaagt. Daarom zal het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigen en alsnog het verzoek van de raad toewijzen tot 8 juni 2022. Het hof zal hieronder uitleggen waarom.
5.5
Op de zitting bij het hof hebben zowel de raad, de GI als de advocaat van de vader bevestigd dat de vader inmiddels beschikt over een verblijfsvergunning en eigen woonruimte. De moeder heeft op de zitting verzocht [de minderjarige] bij de vader te plaatsen en zowel de GI als de raad steunen dit verzoek. Inmiddels is hiertoe ook al een verzoek bij de kinderrechter ingediend dat op 28 juni 2022 zou worden behandeld.
Onder deze omstandigheden vindt het hof de ter zitting door de moeder verzochte uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader noodzakelijk voor zijn verzorging en opvoeding. Daarom zal het hof een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verlenen vanaf 8 juni 2022 (de datum van de mondelinge behandeling) tot 20 juli 2022, het einde van de looptijd van de door het hof te beoordelen machtiging tot uithuisplaatsing.
5.6
Ten slotte merkt het hof op dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat er regelmatig contact is tussen hem en de moeder. De moeder heeft aangegeven, dat zij hulp nodig heeft bij de uitvoering van de omgang met [de minderjarige] en met name op het gebied van reizen, gelet op haar angststoornis, die haar daarin beperkt. Hoewel het hof het belang van goed contact tussen de moeder en [de minderjarige] ziet, zijn er grenzen aan wat moeder op dit gebied (het hof doelt dan op het faciliteren van het reizen van de moeder) van de GI kan verlangen. Het hof hoopt wel dat de moeder in goed overleg met de GI en haar huidige hulpverlening zal blijven investeren in een goed contact tussen haar en [de minderjarige] .

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 januari 2022, voor zover dit de verleende machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft in een in een voorziening voor jeugdzorg, gezinshuis of pleegzorginstelling en opnieuw beschikkende:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2021:
  • bij zijn vader in [naam2] van 20 januari 2022 tot 8 juni 2022 en
  • vanaf 8 juni 2022 bij de vader tot 20 juli 2022.
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Keuning, I.A. Vermeulen en F.V. Marquenie, in samenwerking met mr. J.M.G. van Wijk, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.