ECLI:NL:GHARL:2022:6259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
21-004400-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van schilderijen uit musea en bezit van vuurwapen en MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor twee kunstroven, waarbij schilderijen van Vincent van Gogh en Frans Hals zijn gestolen uit respectievelijk het Singer Museum en het museum Hofje van Aerden. De veroordeling is gebaseerd op DNA-mengprofielen die op de plaats delict zijn aangetroffen, evenals schakelbewijs dat de wijze van inbraak en de modus operandi van de verdachte verbindt. De verdachte is ook veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen en een grote hoeveelheid MDMA. Het gerechtshof heeft de gevangenisstraf van acht jaar, zoals opgelegd door de rechtbank, bevestigd, maar deze omgezet in dagen, rekening houdend met een eerder opgelegde taakstraf. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de bewijsverweren van de verdediging verworpen en de veroordeling bevestigd. De schadevergoeding aan de benadeelde partij, het museum, is toegewezen, waarbij de waarde van de gestolen schilderijen is vastgesteld op meer dan acht miljoen euro. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de cultuurhistorische waarde van de gestolen kunstwerken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004400-21
Uitspraak d.d.: 20 juli 2022
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 september 2021 met het parketnummer 16-081453-21 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 6 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de rechtbank zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 4 aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
  • de in beslag genomen voorwerpen zal onttrekken aan het verkeer.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

De rechtbank heeft bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • de verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 4 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het Singer museum heeft weggenomen, een schilderij (te weten Lentetuin, de pastorietuin te Nuenen in het voorjaar van Vincent van Gogh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Singer museum en/of het Groningermuseum, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te [plaats 5] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het museum Hofje Van Aerden heeft weggenomen, een schilderij (te weten de 'Twee lachende jongens' van Frans Hals), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het museum Hofje van mevrouw [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 6 april 2021 te [plaats 4] , in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk HS, kaliber 9x19 mm in de vorm van een pistool, en/of munitie in de zin van 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten een of meer scherpe patro(o)n(en) van het merk Geco, kaliber
9 mm Luger voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 6 april 2021 te [plaats 4] , in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4321,7 gram (te weten 10404 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Daarnaast heeft het gerechtshof de tenlastelegging verbeterd gelezen, in die zin dat in de tekst van de feiten 1 en 2 in de tenlastelegging telkens aan het eind van de zin dient te worden gelezen: “door
middel vanbraak en/of verbreking en/of inklimming”. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsverweren van de verdediging met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de beide schilderijen. De raadsvrouw heeft vrijspraak van die beide feiten bepleit, op nader in de pleitnota weergegeven gronden.
Zakelijk weergegeven houdt het gevoerde bewijsverweer in dat:
  • de wijze waarop de beide feiten zijn begaan onvoldoende met elkaar overeenkomt op essentiële punten, hetgeen in de weg staat aan het gebruik van een schakelbewijsconstructie zoals de rechtbank die heeft gebruikt;
  • het DNA-spoor dat is aangetroffen op de - nabij de plaats van het delict achtergelaten - lijst van het schilderij van het Singer museum (feit 1) niet per definitie een daderspoor is;
  • de bewijswaarde van het op die lijst aangetroffen mengspoor matig is, aangezien het niet een honderd procent match met het DNA-profiel van de verdachte is, waardoor niet met zekerheid kan worden gesteld dat het mengspoor het DNA van de verdachte bevat. Ook is onbekend hoe en wanneer het DNA op de lijst terecht is gekomen, aangezien geen onderzoek op activiteitenniveau is uitgevoerd. Verder is het maar de vraag of het spoor tijdens de diefstal op de lijst terecht is gekomen en niet op een ander moment, via een indirecte overdracht die niets met de diefstal te maken heeft;
  • enkel op basis van de resultaten van de DNA rapportage gelet op het voorgaande niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte de pleger van deze diefstal is, mede nu er op grond van de camerabeelden aanwijzingen zijn dat hij niet de pleger is, aangezien hij niet in het signalement past van de persoon die de diefstal feitelijk heeft uitgevoerd;
  • niet vast staat dat de spanbanden die zijn aangetroffen bij het museum ’t Hofje van Aerden (feit 2) - op welke banden DNA-sporen zijn aangetroffen waarvan het DNA overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte - zijn gebruikt bij de diefstal;
  • onbekend is hoe en wanneer het DNA op de spanbanden terecht is gekomen, aangezien geen onderzoek op activiteitenniveau is uitgevoerd;
  • de verdachte heeft verklaard dat hij in zijn werk regelmatig met spanbanden werkt en dat deze spanbanden worden gedeeld met collega’s of worden uitgeleend aan een ander en ook wel eens zoek raken, alsmede dat een spanband een verplaatsbaar voorwerp is;
  • het DNA-spoor dat is aangetroffen op de spanbanden daarom niet per definitie een daderspoor is;
  • er diverse, nader in de pleitnota genoemde, aanwijzingen zijn, waaronder het buurtonderzoek en het onderzoek naar schoensporen, dat de verdachte niet de pleger van de diefstal van het schilderij van Frans Hals is.
Daarnaast heeft de verdediging, op nader in de pleitnota aangevoerde gronden, bewijsverweer gevoerd tegen de in de beide feiten ten laste gelegde deelnemingsvorm van medeplegen.

Het gerechtshof overweegt als volgt.

De bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstal hanteert het gerechtshof de volgende bewijsmiddelen:
1.
[aangever 1] heeft op 30 maart 2020 namens het Singer Museum en het Groninger Museum aangifte [2] gedaan bij de politie, waarbij is verklaard:
Op 30 maart 2020 omstreeks 03:25 uur werd ik gebeld door de alarmmaatschappij. Er
werd mij verteld dat er een alarm bij het Singer museum te [plaats 2] af zou gaan. Hierop ben ik meteen ter plaatse gegaan. Ik zag dat de voordeur geheel vernield was. Ook zag ik dat de tweede toegangsdeur vernield was. Deze twee deuren zijn van glas. Ik zag dat er nog een ruit van een andere deur vernield was. Ook zag ik dat er een ruit vernield was van een deur richting zaal 1. Ik zag dat uit zaal 1 een schilderij van Vincent van Gogh was weggenomen. Het schilderij dat is weggenomen is Lentetuin. Het schilderij is eigendom van het Groninger museum.
2.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 14 april 2020 verklaard dat cameraspecialist [naam specialist] camerabeelden heeft bekeken. Daarover is het volgende verklaard, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen [3] :
Singer museum [plaats 2] . Voorzijde - shop - zaal; 30-03-2020
03:14:47 uur: vanaf links in beeld komt er een man aangelopen.
03:14:51 uur: de man trekt een hamer/moker tevoorschijn en slaat tegen de buitenste ruit van de shop. Het glas barst. Na een tweede slag valt de rest van het glas naar beneden.
De man loopt naar binnen.
03:14:57 uur: de tweede deur probeert hij eerst kort met de hand te openen. Wanneer dit niet lukt, slaat hij wederom twee keer op het glas met de hamer/moker. Het glas breekt en hij rent naar binnen.
03:15:06 uur: ook de derde deur probeert hij eerst kort met de hand te openen. Wanneer dit niet lukt slaat hij met de hamer/moker 9 keer hard en snel tegen het glas van de derde deur. Het glas breekt, hij loopt verder.
03:15:53 uur: de man rent terug door de shop heen met het schilderij onder zijn rechterarm.
3.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 2 april 2020 het volgende verklaard in het proces-verbaal van forensisch onderzoek [4] :
Op 30 maart 2020 om 4:50 uur kwam ik aan op de locatie [adres 1] [plaats 2] voor forensisch onderzoek.
Ik zag dat rechts voor de ingang van het museum enkele delen van een lijst, kennelijk de lijst van het weggenomen schilderij, lagen.
4.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft op 7 april 2020 het volgende verklaard in het proces-verbaal vooronderzoek lab [5] :
In verband met een gekwalificeerde diefstal heb ik forensisch onderzoek verricht naar sporen aan onderstaande sporendrager:
Lijst aangetroffen op trottoir, rechts van ingang museum.
Ik heb de achterzijde en de zijkant van alle acht de stukken en de schuifsluitingen van stuk

1 t/m 4 bemonsterd op mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen (greep- en aanraaksporen). Ik heb de sporen veiliggesteld, gewaarmerkt met onder andere SIN AAN06647NL.

Plaats veiligstellen: achterkant stuk 1 inclusief ophangoog.
5.
Uit de deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek betreffende ‘aanvullend vergelijkend DNA-onderzoek’ van The Maastricht Forensic Institute van 14 oktober 2020 [6] blijkt het volgende:
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering van achterzijde stuk 1 en ophang oog AAN06647NL is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante personen.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijk wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Zeer veel waarschijnlijker 10.000 – 1.000.000
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal hanteert het gerechtshof de volgende bewijsmiddelen:
1.
[aangever 2] heeft op 26 augustus 2020 namens Museum Hofje van mevrouw [naam 1] aangifte [7] gedaan bij de politie, waarbij is verklaard:
Op 26 augustus 2020 omstreeks 04:50 uur werd ik gebeld door de alarmcentrale
dat het alarm in het museum Hofje van Aerden te [plaats 5] was afgegaan. Aangekomen bij het museum deed ik het hek open, dat nog steeds op slot zat, om via de achtertuin bij de achterdeur te komen. Ik zag ik dat de deur open stond. Ik zag dat de deur kapot was. Ik zag dat het hout en de spijkers aan de rechter zijkant van de deur vervormd waren. Op de eerste verdieping deed ik de deur open van een grote ruimte waar diverse schilderijen hangen. Ik zag dat het schilderij "De twee lachende jongens" van Frans Hals was weggenomen.
2.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben op 26 augustus 2020 het volgende verklaard in een proces-verbaal van bevindingen [8] :
Op 26 augustus 2020, omstreeks 03:38 uur, kregen wij verbalisanten de melding om te gaan naar de [adres 2] te [plaats 5] . Hier zou een inbraakalarm zijn afgegaan. Ter plaatse zagen wij een optisch alarm afgaan. Omdat wij verder geen bijzonderheden hebben waargenomen zijn wij met vervolg gegaan. Omstreeks 04:50 uur kregen opnieuw een melding om naar de [adres 2] te [plaats 5] te gaan. De sleutelhouder was inmiddels ter plaatse gekomen en heeft aan de achterzijde van het pand een opengebroken deur aangetroffen.
3.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft op 26 augustus 2020 het volgende verklaard in het proces-verbaal van bevindingen [9] :
Ik zag dat aangever het hek, dat eerst was afgesloten, had geopend. Ik zag dat naast het metalen hek twee muren van ongeveer twee meter hoog waren gesitueerd. Ik zag dat er vlak achter de rechter muur, gezien vanaf de straatzijde, in de tuin een plat getrapte courgetteplant stond. Ik vermoed dat de daders hier over de muur zijn geklommen om in de tuin te komen welke toegang geeft tot de deur die was opengebroken. Ik heb vervolgens met de hondengeleider een onderzoek op de plaats delict ingesteld.
Na dit onderzoek hoorde ik de hondengeleider verklaren dat zijn hond in de tuin opvallend aansloeg op de platgetrapte courgette plant. Dat hij in de tuin vanaf de geforceerde deur ook naar de achterzijde van de tuin naar de stadsmuur aan de straat de [straat] liep.
Ik verbalisant zag dat er op die locatie een lange oranje spanband aan een vlaggenmast op de stadsmuur hing. Ik zag dat deze band op de grond ongeveer 5 meter lager op de straat eindigde. Ik stelde vast dat het een platte kunststof spanband van ongeveer 3 cm breed was.
4.
Uit het rapport ‘onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in [plaats 5] op 26 augustus 2020’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 oktober 2020 [10] blijkt het volgende:
Het onderzoeksmateriaal betreft twee aan elkaar geknoopte transportbanden.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek.
Het DNA-profiel van [verdachte] RAAY5465NL (geboren op 31 juli 1962) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Dit DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-
onderzoek vanwege een overeenkomst in de DNA-databank.
AANO9483NL#17
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drieniet-verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is vanpersoon 1 uit de EDB (Eliminatie DNA-databank).
DNA-mengprofiel AANO9483NL# 17 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneerde bemonstering DNA bevat van persoon 1 uit de EDB, [verdachte] en een willekeurigeonbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van persoon 1 uit de EDBen twee willekeurige onbekende personen.
AANO9483NL#18Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van tweeniet-verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is vanpersoon 2 uit de EDB.
DNA-mengprofiel AANO9483NL#18 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneerde bemonstering DNA bevat van persoon 2 uit de EDB en [verdachte] , dan wanneer debemonstering DNA bevat van persoon 2 uit de EDB en een willekeurige onbekendepersoon.

Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het aangetroffen DNA

Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Van de na de inbraak in ’t Hofje van Aerden aangetroffen spanbanden (feit 2) zijn bemonsteringen genomen die DNA-mengprofielen hebben opgeleverd. Van twee van die mengprofielen is berekend dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat dit DNA bevat van verdachte dan dat dit niet het geval is. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon overeenkomt met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Van delen van de lijst die na de inbraak bij het Singer museum (feit 1) zijn aangetroffen zijn eveneens bemonsteringen genomen die DNA-mengprofielen hebben opgeleverd. Van één van die mengprofielen is berekend dat het ‘zeer veel waarschijnlijker’ (tussen de 10.000 en 1.000.000) is dat dit DNA bevat van verdachte dan dat dit niet het geval is.
Aan bevindingen van DNA-onderzoek komt op zichzelf een (zeer) grote bewijskracht toe.
Daarbij neemt het gerechtshof in aanmerking dat foutmarges die kunnen leiden tot vals-positieve uitslagen, zeker in vergelijking met andere bewijsmiddelen zoals getuigenverklaringen, naar algemene ervaringsregels zeer klein plegen te zijn.
Gelet op de rapportages van zowel het Nederland Forensisch Instituut als The Maastricht Forensic Institute, is boven redelijke twijfel verheven dat de aangetroffen sporen afkomstig zijn van de verdachte. De bij beide inbraken verrichte handelingen maken het aannemelijk dat daarbij sporen zijn achtergelaten door de dader, op de lijst van het schilderij uit het Singer museum, respectievelijk op de spanbanden over de stadsmuur in de achtertuin van 't Hofje van Aerden.
Op de camerabeelden van het Singer museum is te zien dat de dader terug rent terug door de shop heen, met het gestolen schilderij onder zijn rechterarm. Onder die omstandigheden is overdracht van sporen vanaf kleding (zoals jas of handschoenen) van de dader op de lijst van het schilderij een zeer reële mogelijkheid.
Gelet op de bevindingen van de hondengeleider na de inbraak bij 't Hofje van Aerden, zoals hierboven weergegeven in de bewijsmiddelen, is het gerechtshof van oordeel dat de aangetroffen spanbanden rechtstreeks in verband staan met de inbraak in het museum. Een andere verklaring voor de aanwezigheid van deze spanbanden, dan dat zij gebruikt zijn voor het transport van het gestolen schilderij over de muren rondom 't Hofje, komt immers niet uit het dossier naar voren en is overigens ook niet goed denkbaar.
Alternatieve scenario's met betrekking tot de wijze waarop het DNA van de verdachte op of nabij de plaatsen delict kunnen zijn terechtgekomen zijn onvoldoende concreet aangevoerd en/of niet aannemelijk geworden.
Dat het bij beide inbraken gaat om DNA-sporen op verplaatsbare voorwerpen (schilderijlijst en spanbanden) doet naar het oordeel van het gerechtshof niet af aan de vaststelling dat dit, gelet op de omstandigheden en de plaatsen waar deze voorwerpen zijn aangetroffen, in beginsel een zeer sterke aanwijzing is dat de verdachte zelf op die plaatsen delict aanwezig is geweest.
Met betrekking tot de lijst van het schilderij uit het Singer museum is in dit verband slechts aangevoerd dat het mogelijk is dat het DNA van de verdachte daar op een ander moment of op een indirecte wijze op terecht is gekomen. Met betrekking tot de spanbanden bij 't Hofje van Aerden is aangevoerd dat de verdachte regelmatig spanbanden gebruikt voor zijn werk en die spanbanden ook wel deelt met of uitleent aan collega’s en dat ze wel eens zoek raken.
Dergelijke algemene verweren zijn aan te merken als suggestie dan wel speculatie en zijn onvoldoende om de sterke aanwijzing dat de verdachte zelf fysiek aanwezig is geweest te weerleggen, en bieden ook overigens geen enkel concreet aanknopingspunt voor een eventueel nader onderzoek op activiteitenniveau, dan wel enig ander onderzoek.

Schakelbewijs

Het gerechtshof stelt ten aanzien van beide schilderijdiefstallen vast dat, behalve de aangiftes en bevindingen van de politie, in beide zaken tevens sprake is van DNA-materiaal, afkomstig van de verdachte en aangetroffen op/nabij de plaats delict. De vraag is vervolgens of daarmee ten aanzien van beide diefstallen in voldoende mate sprake is van wettig én overtuigend bewijs dat de verdachte deze diefstallen heeft begaan.
Het gerechtshof beantwoordt deze vraag bevestigend, met dien verstande dat het gerechtshof daarbij gebruik maakt van schakelbewijs. In dit verband overweegt het gerechtshof het volgende.
Uit de rechtspraak vloeit voort dat het gebruik van schakelbewijs toelaatbaar is, mits feiten soortgelijk zijn in die zin dat de gang van zaken bij het ten laste gelegde feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij een ander feit of andere feiten en voor zover het bewijs voor het ene feit redengevend is voor het bewijs voor het andere ten laste gelegde feit. Het dient dan te gaan om een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte en de omstandigheden van het geval.
In dat verband kan over de beide schilderijdiefstallen het volgende worden vastgesteld:
  • de beide schilderijdiefstallen hebben relatief kort na elkaar, binnen vijf maanden, plaatsgevonden;
  • bij beide schilderijdiefstallen is rond een tijdstip tussen drie en vier uur ’s nachts op een identieke wijze - het met geweld inslaan/ontwrichten van een toegangsdeur - toegang tot het museum verkregen;
  • beide keren ging het om een doelgerichte actie die binnen heel korte tijd plaatsvond en waarbij één bijzonder schilderij van een beroemde schilder, met een grote waarde, is weggenomen, bij relatief kleine musea met een relatief kleine collectie, waarvan het weggenomen schilderij het topstuk was;
  • beide keren zijn DNA-mengprofielen aangetroffen op voorwerpen op of heel dicht bij de plaats van het delict, die overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte.
Gelet op deze specifieke context waarbinnen de schilderijdiefstallen zijn begaan en het repeterende gedragspatroon van de dader acht het gerechtshof het - evenals de rechtbank en anders dan de verdediging heeft aangevoerd - geoorloofd om in deze zaken gebruik te maken van een zogeheten schakelbewijsconstructie: de aangiftes (met steunbewijs) van de beide schilderijdiefstallen zullen over en weer als redengevend voor elkaar worden aangemerkt. De opvatting dat schakelbewijs slechts kan worden toegepast, indien tenminste één feit zelfstandig bewezen kan worden, vindt geen steun in het recht (NJ 2007, 345).
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, concludeert het gerechtshof dan ook dat de betreffende DNA-sporen dadersporen zijn, achtergelaten door de verdachte. Naar het oordeel van het gerechtshof is daarmee het wettige en ook overtuigende bewijs geleverd dat de verdachte de beide schilderijen heeft gestolen.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de bewijsverweren van de verdediging.

Overweging met betrekking tot het medeplegen

Het gerechtshof acht geen redengevende feiten en/of omstandigheden aanwezig op grond waarvan kan worden vastgesteld wat de rol van een tweede, onbekend gebleven persoon bij de schilderijdiefstallen is geweest. Uit de beschikbare camerabeelden van de beide schilderijdiefstallen kan weliswaar worden opgemaakt dat een onbekende persoon met een tweewielig motorvoertuig (brommer of motor) mogelijk bij de diefstallen betrokken is geweest, maar of dat in de hoedanigheid van medepleger of medeplichtige is geweest kan op basis van de beelden of de overige inhoud van het dossier niet worden vastgesteld.
Ter zake van het bestanddeel medeplegen zal het gerechtshof de verdachte daarom partieel vrijspreken, in beide feiten.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit:

De verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend en ter zake van dit feit is geen vrijspraak bepleit. Het gerechtshof volstaat daarom met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het gerechtshof van 6 juli 2022.
2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2021, genummerd PL0900-2020093226-60, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, procesdossier bladzijde 1266.
3.
Een in te wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2021, genummerd PL0900-2020093226-61, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, procesdossier bladzijden 1267 en 1268.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:

De verdachte heeft het onder 4 ten laste gelegde feit bekend en ter zake van dit feit is geen vrijspraak bepleit. Het gerechtshof volstaat daarom met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het gerechtshof van 6 juli 2022.
2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van
8 april 2021, genummerd PL0900-2020093226-62, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, procesdossier bladzijden 1274 t/m 1276.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 maart 2020 te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het Singer museum heeft weggenomen een schilderij, te weten ‘Lentetuin, de pastorietuin te Nuenen in het voorjaar’, van Vincent van Gogh, toebehorende aan het Groninger museum, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij op 26 augustus 2020 te [plaats 5] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het museum Hofje Van Aerden heeft weggenomen een schilderij, te weten de 'Twee lachende jongens' van Frans Hals, toebehorende aan het museum Hofje van mevrouw [naam 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
3.
hij op 6 april 2021 te [plaats 4] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk HS, kaliber 9x19 mm in de vorm van een pistool, en munitie in de zin van 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten scherpe patronen van het merk Geco, kaliber 9 mm Luger, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 6 april 2021 te [plaats 4] opzettelijk aanwezig heeft gehad 4321,7 gram, te weten
10.404 pillen, bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

Het onder 1 bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het onder 3 bewezen verklaarde feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 4 bewezen verklaarde feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de diefstal van zeer waardevolle schilderijen, met een grote cultuurhistorische waarde, voor veel ophef zorgt, niet alleen in de kunstwereld, maar ook breder in de samenleving.
  • de omstandigheid dat de verdachte geen enkel respect voor het eigendom van anderen betoont en zijn eigen materiële belangen kennelijk moeiteloos boven die van anderen stelt;
  • de financiële, sociale en culturele waarde van de weggenomen schilderijen;
  • de omstandigheid dat de verdachte een grote hoeveelheid harddrugs in de vorm van MDMA aanwezig heeft gehad. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en het milieu en is belastend voor de samenleving.
Het gaat om zeer verslavende drugs. Met zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit en de delicten die daarmee gepaard gaan;
  • de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting ten aanzien van het aanwezig hebben van harddrugs. Ter zake van het aanwezig hebben van drieduizend tot vierduizend gram harddrugs kan in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit hiervan bergt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen in zich en versterkt daarnaast de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie versterkt immers de kans op het gebruik daarvan;
 de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting ten aanzien van het aanwezig hebben van een vuurwapen. Ter zake van het aanwezig hebben van een pisstool in een woning kan in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 juni 2022, waaruit onder meer blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit als de feiten 1 en 2 (diefstal kunstwerk) en dat die veroordeling onherroepelijk is.
Dit pleit bepaald niet in zijn voordeel, nu een eerdere bestraffing de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw schilderijdiefstallen te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsvrouw bepleite strafmodaliteit, een gevangenisstraf van de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en generale preventie, acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Gelet op het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht is dit de maximaal op te leggen straf voor de combinatie van de bewezenverklaarde feiten.
Rekening dient echter te worden gehouden met de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Dat leidt er in dit geval toe dat rekening dient te worden gehouden met de taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, aan de verdachte opgelegd ter zake van heling bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 maart 2021, teneinde te voorkomen dat het strafmaximum zal worden overschreden. Een en ander brengt het gerechtshof tot de slotsom dat van de op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 2.880 dagen de vervangende hechtenis van de opgelegde taakstraf, namelijk 50 dagen zal worden afgetrokken, zodat een gevangenisstraf van 2.830 dagen resteert, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel
6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

In beslag genomen voorwerpen

De volgende in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte onder 1 en 2 begane feiten aangetroffen:
- een zwartkleurig handvuurwapen met patroonhouder (goednummers 2803840 en 2803843);
- een doosje met vijftig stuks negen millimeter patronen (goednummer 2803843);
- vijf zakken met oranje/roze kleurige pillen (goednummer 2803852).
De onder 3 en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot die voorwerpen. Die voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij Stichting [naam stichting]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 8.739.516,54. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Met betrekking tot deze vordering heeft de verdediging inhoudelijke verweren gevoerd, zakelijk weergegeven inhoudende:
  • dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien uit de brief van de verzekeraar van 31 augustus 2021 blijkt dat, in het geval dat de benadeelde partij kiest voor afwikkeling, er sprake zal zijn van eigendomsoverdracht van de benadeelde partij aan de verzekeraar. Dat roept de vraag op of de benadeelde partij nog wel partij is in deze procedure;
  • dat de vordering dient te worden afgewezen, nu uit de brief van de verzekeraar van
31 augustus 2021 blijkt dat de taxatiewaarde van het schilderij € 7.260.483,46 bedraagt en dit bedrag kan worden uitgekeerd door de verzekeraar. De schade is volledig gedekt;
  • dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd, dan wel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De taxatie van een schilderij is niet eenvoudig en is het terrein van experts. De taxatierapporten van het museum en van de verzekeraar verschillen enorm van elkaar, hetgeen vragen oproept;
  • dat het schilderij in de toekomst mogelijk boven water zal komen, in welk geval de benadeelde partij volgens de akte van eigendomsoverdracht het recht van terugkoop heeft. Bij terugkoop kan het museum het schilderij terugkopen van het eerder door de verzekeraar uitgekeerde bedrag en is er geen schade voor de benadeelde partij.
Het gerechtshof overweegt als volgt.
Door de diefstal heeft de benadeelde partij een schade in haar vermogen geleden die in beginsel gelijk is aan de waarde van het gestolen schilderij. Op deze waarde komt de door de benadeelde partij ontvangen verzekeringsuitkering als een voordeel dat in causaal verband staat met de diefstel in mindering.
Omdat de benadeelde partij ten tijde van de diefstal eigenaar was van het schilderij en zij, zoals hierna zal blijken, door de diefstal schade heeft geleden, is zij wel degelijk ontvankelijk in haar vordering
.
Voor de waarde van het schilderij neemt het gerechtshof als uitgangspunt het taxatierapport d.d. 20 juli 2021 van de register taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2] naar aanleiding van hun taxatie van het gestolen schilderij. Dit taxatierapport is door de benadeelde partij bij de schriftelijke vordering ter onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding overgelegd. Van de zijde van de verdediging is in algemene zin verweer gevoerd tegen de bruikbaarheid van dit rapport, met name onder verwijzing naar de uitkering door de verzekering. Inhoudelijk zijn echter de diverse punten die in het taxatierapport worden genoemd en op basis waarvan de waarde van het schilderij - op de datum van de diefstal - is getaxeerd, niet betwist. Het gerechtshof ziet dan ook geen aanleiding om aan de inhoud van het taxatierapport te twijfelen en neemt de taxatiewaarde van zestien miljoen euro als uitgangspunt voor de begroting van de geleden schade.
Gebleken is voorts dat de verzekeraar op grond van de verzekeringspolis een bedrag van
€ 7.260.483,46 aan de benadeelde partij reeds heeft uitgekeerd.
Dan resteert een schade voor de benadeelde partij ter hoogte van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 8.739.516,54.
Met betrekking tot de kans dat het schilderij terugkomt bij de benadeelde partij overweegt het gerechtshof dat de verdediging in dit kader heeft aangevoerd dat het schilderij al twee keer eerder gestolen is en vervolgens weer is teruggekomen. Over de omstandigheden waaronder het betreffende schilderij de vorige keren is teruggekomen bij de eigenaar is echter niets bekend. Gelet op de ontkennende proceshouding van de verdachte en zijn zwijgen over het lot en de bestemming van het schilderij, begroot het gerechtshof de kans dat het schilderij terugkomt naar redelijkheid en billijkheid op nihil. Omdat alleen daadwerkelijk genoten voordelen of voordelen die naar redelijke verwachting daadwerkelijk zullen worden genoten voor verrekening in aanmerking komen (vgl. HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6627), houdt het gerechtshof dan ook geen rekening met dit
- hooguit theoretische - voordeel.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de verweren van de verdediging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door de benadeelde partij gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en
4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2.830 (tweeduizend achthonderddertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zwartkleurig handvuurwapen met patroonhouder (goednummers 2803840 en 2803843);
- een doosje met vijftig stuks negen millimeter patronen (goednummer 2803843);
- vijf zakken met oranje/roze kleurige pillen (goednummer 2803852).

Vordering van de benadeelde partij Stichting [naam stichting]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [naam stichting] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.739.516,54 (acht miljoen zevenhonderdnegenendertigduizend vijfhonderdzestien euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting [naam stichting] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.739.516,54 (achtmiljoen zevenhonderdnegenendertigduizend vijfhonderdzestien euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 360 (driehonderdzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2020.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020093226, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 1441. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 57 e.v.
3.Pagina 64 e.v.
4.Pagina 761 e.v.
5.Pagina 784 e.v.
6.Pagina 1150 e.v.
7.Pagina 1040 e.v.
8.Pagina 1070
9.Pagina 1049 e.v.
10.Pagina 1144 e.v.