In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen Aannemers- en Handelsbedrijf Bosch, Bosch & Bosch B.V. (hierna: BBB) over de reiskostenvergoeding die [verzoeker] meent te zijn verschuldigd. [verzoeker] was van 1 maart 2018 tot en met 28 oktober 2019 in dienst bij BBB, waarbij de CAO Bouw&Infra tot 1 januari 2019 en de CAO Hoveniersbedrijf vanaf 1 januari 2019 van toepassing waren. [verzoeker] stelt dat hij te weinig salaris heeft ontvangen en dat de CAO's niet correct zijn toegepast. In hoger beroep is enkel de vordering tot betaling van de reiskostenvergoeding aan de orde.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zijn vordering verder gespecificeerd en een nieuw bewijsaanbod gedaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering tot reisurenvergoeding niet voldoende is onderbouwd. [verzoeker] had een overzicht van zijn reisuren gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat dit overzicht niet betrouwbaar was en niet voldeed aan de eisen van de CAO's. Het hof heeft vastgesteld dat BBB niet de verplichting had om de reisuren schriftelijk vast te leggen, maar dat het aan [verzoeker] was om zijn vordering voldoende te onderbouwen.
Het hof heeft de vordering van [verzoeker] afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Tevens is [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van BBB. De uitspraak is gedaan op 19 juli 2022 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.