ECLI:NL:GHARL:2022:6180

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.293.702
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over reiskostenvergoeding in arbeidsovereenkomst onder CAO Bouw&Infra en CAO Hoveniersbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen Aannemers- en Handelsbedrijf Bosch, Bosch & Bosch B.V. (hierna: BBB) over de reiskostenvergoeding die [verzoeker] meent te zijn verschuldigd. [verzoeker] was van 1 maart 2018 tot en met 28 oktober 2019 in dienst bij BBB, waarbij de CAO Bouw&Infra tot 1 januari 2019 en de CAO Hoveniersbedrijf vanaf 1 januari 2019 van toepassing waren. [verzoeker] stelt dat hij te weinig salaris heeft ontvangen en dat de CAO's niet correct zijn toegepast. In hoger beroep is enkel de vordering tot betaling van de reiskostenvergoeding aan de orde.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zijn vordering verder gespecificeerd en een nieuw bewijsaanbod gedaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering tot reisurenvergoeding niet voldoende is onderbouwd. [verzoeker] had een overzicht van zijn reisuren gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat dit overzicht niet betrouwbaar was en niet voldeed aan de eisen van de CAO's. Het hof heeft vastgesteld dat BBB niet de verplichting had om de reisuren schriftelijk vast te leggen, maar dat het aan [verzoeker] was om zijn vordering voldoende te onderbouwen.

Het hof heeft de vordering van [verzoeker] afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Tevens is [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van BBB. De uitspraak is gedaan op 19 juli 2022 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.293.702
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn: 8709088)
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij
hierna te noemen [verzoeker]
vertegenwoordigd door mr. A. Stoel
tegen:
Aannemers- en Handelsbedrijf Bosch, Bosch & Bosch B.V.
die is gevestigd in Lelystad
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna te noemen BBB
vertegenwoordigd door mr. S. Booij

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 21 december 2021 heeft op 15 maart 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (proces-verbaal). Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] een brief van 4 maart 2022 met een productie ingediend.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof [verzoeker] in de gelegenheid gesteld zijn vordering te specificeren. Hierna heeft [verzoeker] een akte na comparitie/eiswijziging ingediend. BBB heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.

2.De kern van de zaak

2.1
[verzoeker] is van 1 maart 2018 tot en met 28 oktober 2019 in dienst geweest bij BBB. Op zijn arbeidsovereenkomst was tot 1 januari 2019 de collectieve arbeidsovereenkomst Bouw&Infra van toepassing en vanaf 1 januari 2019 de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Hoveniersbedrijf. [verzoeker] vindt dat BBB hem te weinig salaris heeft betaald en de cao’s niet goed heeft toegepast.
2.2
[verzoeker] heeft bij de kantonrechter een aantal vorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft zijn vorderingen gedeeltelijk toegewezen. [verzoeker] is het met de gedeeltelijke afwijzing van twee van zijn vorderingen niet eens, te weten de vordering tot betaling van de niet genoten vakantiedagen en de reisurenvergoeding. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] het hoger beroep tegen de afwijzing van de eerste vordering ingetrokken. Het gaat nu dus nog alleen om de vordering tot betaling van de reisurenvergoeding.

3.Het oordeel van het hof

beslissingen over de procedure
3.1
BBB heeft enkele bezwaren aangevoerd die gaan over de procedure. Allereerst vindt BBB dat het hof de onder 1.1 genoemde brief van 4 maart 2022 van de zijde van [verzoeker] niet moet accepteren. In die brief is een bewijsaanbod gedaan en een eiswijziging geformuleerd. BBB heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat de brief haar advocaat niet binnen de tiendagen-termijn heeft bereikt. Het hof beslist dat de brief met productie wel als processtuk worden aanvaard, omdat het een kort en makkelijk te doorgronden stuk is.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een nieuw bezwaar (grief 3) geformuleerd tegen het vonnis van de kantonrechter. BBB is het daar niet mee eens, omdat die grief te laat was. Het hof oordeelt dat de grief inderdaad te laat door [verzoeker] is aangevoerd. Dat is in strijd met de regel dat de partij die hoger beroep instelt tegen een vonnis alle bezwaren daartegen direct naar voren moet brengen. Het hof zal grief 3 dus niet behandelen.
3.3
BBB heeft er tot slot bezwaar tegen gemaakt dat [verzoeker] na de mondelinge behandeling nog gelegenheid kreeg om zijn vordering te specificeren. Het hof verwerpt dat bezwaar. De vordering is door [verzoeker] in hoger beroep met een nieuw stuk onderbouwd. Dat is toegestaan, omdat het hoger beroep ook bedoeld is om omissies uit de procedure bij de kantonrechter te herstellen. Het hof oordeelt een nadere uitwerking daarvan noodzakelijk om goed over de zaak te kunnen oordelen.
de beslissing over de vordering
3.4
Het hof is het eens met het oordeel van de kantonrechter over de vordering tot vergoeding van de reisuren. De vordering van [verzoeker] om een hoger bedrag toe te kennen zal het hof dus afwijzen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
de vordering tot reisurenvergoeding is niet onderbouwd
3.5
De vordering valt uiteen in twee posten, te weten de uren over 2018 volgens de cao Bouw&Infra en de uren over 2019 volgens de cao Hoveniersbedrijf. [verzoeker] onderbouwt zijn vordering in hoger beroep met een overzicht “
Reiskosten [verzoeker]”. Daarin staat een overzicht per maand van de reisuren die [verzoeker] volgens hem heeft gemaakt. [verzoeker] heeft tijdens de zitting toegelicht dat Google Maps een ritgeschiedenis bijhoudt. Daaruit valt op te maken hoe laat je ergens vertrekt en hoe laat je ergens terugkomt. Hij heeft die gegevens uitgelezen en op basis daarvan het overzicht samengesteld: de reistijd en de gereden kilometers heeft hij per klus genoteerd, aldus [verzoeker] .
3.6
BBB vindt dat het stuk om diverse redenen niet kan dienen als bewijs van gemaakte reisuren. Daarnaast stelt BBB dat de berekening die [verzoeker] aan de hand van het stuk heeft gemaakt ondeugdelijk en niet controleerbaar is.
3.7
Het hof is het met dat laatste eens. Op zichzelf kan het door [verzoeker] achteraf opgestelde overzicht dienen ter onderbouwing van zijn vordering. De kantonrechter heeft over de reisuren 2018 overwogen dat het op grond van artikel 51 lid 6 cao Bouw&Infra op de weg van BBB als werkgever ligt om de verreden kilometers en reisurenvergoeding schriftelijk vast te leggen. Vaststaat dat BBB dat niet heeft gedaan. Er is daarom een schatting gemaakt en de kantonrechter heeft 185,72 uren toegewezen. Voor de reisuren 2019 geldt dat de kantonrechter heeft overwogen dat er in de cao Hoveniersbedrijf geen bijzondere verplichting is opgenomen ten aanzien van de urenregistratie en dat het op de weg van [verzoeker] ligt om voldoende gemotiveerd aan te tonen wat zijn reisuren zijn geweest. Tegen dat oordeel komt [verzoeker] in hoger beroep niet op, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
3.8
Door het door [verzoeker] aan de hand van zijn telefoon gemaakte overzicht zijn er nu meer gegevens beschikbaar. Volgens BBB is dit overzicht niet betrouwbaar, omdat Google Maps geen rittenregistratie kent. Google Maps heeft evenwel wel een locatiegeschiedenis, ook als de app niet in gebruik is. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij deze functie niet kende en dat hij daarop later door een vriend opmerkzaam is gemaakt. Dat verklaart waarom hij zijn vordering bij de kantonrechter niet met dat overzicht had onderbouwd en dat hij heeft gezegd dat hij niet had bijgehouden waar hij was geweest.
3.9
[verzoeker] heeft de berekening die hij heeft gemaakt aan de hand van het overzicht echter onvoldoende onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling is [verzoeker] voorgehouden dat in de memorie van grieven uitgewerkt had moeten worden hoe het overzicht, met toepassing van de cao-bepalingen, zich liet vertalen in het aantal gevorderde reisuren en het gevorderde bedrag. Op dat moment zaten er ook nog rekenfouten in het overzicht waarvoor [verzoeker] geen verklaring had. [verzoeker] heeft in zijn akte geen berekening opgenomen en daarin (voor de derde keer) zijn eis gewijzigd. Hij verwijst naar het overzicht, waaraan hij handgeschreven een kolom heeft toegevoegd waarin de normering van de cao zou zijn toegepast. Hiermee heeft [verzoeker] zijn vordering nog steeds onvoldoende onderbouwd. Ondanks het verweer van BBB bij memorie van antwoord bevat het overzicht geen adressen van klanten en geen tijdstippen waarop de reis is afgelegd. Daardoor is het overzicht niet voldoende controleerbaar. Niet verklaarbaar is daarnaast dat de reistijd van de heen- en terugreis op de minuut af steeds even lang is. Tot slot is er geen deugdelijke berekening opgesteld van uren en bedragen en is ook niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe (per dag) voor 2018 de staffel uit de cao is toegepast en voor 2019 een half uur in mindering is gebracht.
conclusie
3.1
Het hof wijst de vordering van [verzoeker] af, omdat hij deze niet voldoende heeft onderbouwd. Daardoor komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod dat [verzoeker] heeft gedaan. Het hoger beroep slaagt niet en het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.11
Omdat [verzoeker] in het ongelijk is gesteld zal het hof hem veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 20 januari 2021
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de volgende proceskosten van BBB:
-€ 772,- aan griffierecht
- € 2.785,- aan salaris van de advocaat (2 ½ procespunten x appeltarief II)
deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan BBB zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, C. Hoogland en G.H. Bunt en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.