In deze zaak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 12 oktober 2021 uitspraak deed over de verhoging van de beslagvrije voet. De deurwaarder had op verzoek van Gelre Ziekenhuizen beslag gelegd op de AOW-uitkering van [verzoekster]. De deurwaarder stelde de beslagvrije voet vast op € 681,-, maar [verzoekster] verzocht om verhoging van deze voet met € 352,- per maand, vanwege hoge woonlasten en medische kosten. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, maar heeft wel de beslagvrije voet per 1 januari 2021 vastgesteld met inachtneming van een bedrag voor recreatieruimte.
In hoger beroep heeft [verzoekster] opnieuw verzocht om verhoging van de beslagvrije voet, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van kennelijk onevenredige hardheid, zoals bedoeld in artikel 475fa Rv. Het hof benadrukte dat de hardheidsclausule alleen van toepassing is in zeer uitzonderlijke situaties en dat de door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd. De woonlasten en medische kosten werden niet als uitzonderlijk beschouwd, en het hof concludeerde dat het handhaven van de huidige beslagvrije voet niet leidde tot een noodtoestand voor [verzoekster].
Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en vond plaats op 19 juli 2022.