ECLI:NL:GHARL:2022:6133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.293.888/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over levering en plaatsing van dakkapel met afwijkende uitval

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en meerdere geïntimeerden over de levering en plaatsing van een dakkapel. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J. Vroegindeweij, had een dakkapel besteld met een uitval van 60 centimeter, maar de geleverde dakkapel had slechts een uitval van 28 centimeter. De appellant heeft de overeenkomst met de geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde1], [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] Dakkapellen B.V., buitengerechtelijk ontbonden en vorderde schadevergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst inderdaad betrekking had op een dakkapel met een uitval van 60 centimeter. De grieven van de appellant zijn gegrond bevonden, en het hof heeft de vorderingen van de appellant toegewezen, inclusief de terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding voor de gemaakte kosten. De geïntimeerden zijn veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het arrest is gewezen op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.888/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7977073)
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij, die kantoor houdt in Katwijk,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
3. [geïntimeerde3] Dakkapellen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde3] Dakkapellen,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J. de Ruiter, die kantoor houdt in Kampen.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 december 2021 [1] hier over.
1.2
Ter uitvoering van dat tussenarrest zijn, blijkens daarvan opgemaakt proces-verbaal, op 28 maart 2022 (in enquête) twee getuigen gehoord. [geïntimeerden] hebben afgezien van contra-enquête. Beide partijen hebben een memorie na enquête genomen en arrest gevraagd. Arrest is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1
In het tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat tussen partijen is overeengekomen de levering en plaatsing van een dakkapel van Bas [naam3] , althans een dakkapel die in ieder geval 60 cm uit het dakvlak gaat.
2.2
[appellant] heeft twee getuigen voorgebracht, namelijk zichzelf en de heer [naam2] . Voor zijn eigen verklaring geldt dat deze geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. [appellant] is immers partijgetuige (artikel 164 lid 2 Rv). Voor de verklaring van [naam2] geldt die beperking niet. Hij is en was, zoals hij onweersproken heeft verklaard, destijds adviseur op freelancebasis van [geïntimeerden] , maar dus geen partij.
De bewijsbeoordeling
2.3
[appellant] heeft, voor zover hier van belang, verklaard:

Wij(hof: [appellant] en [naam2] )
hebben daarna de afspraak gemaakt om bij de opdrachtgever ter plaatse de zaak op te nemen. Dat is ook gebeurd. Aanwezig waren [naam2] en ik. (…) [naam2] wist daar precies te vertellen over een baskapel met een uitval van 60 centimeter, die vergunningsvrij geplaatst kon worden. Dat was ook precies wat mijn opdrachtgever wilde. Het woord "serredakkapel" is niet gevallen. Wij zijn uit elkaar gegaan met de afspraak dat [naam2] offerte zou doen.”
2.4
[naam2] heeft, voor zover hier van belang, verklaard:

Op enig moment daarna ben ik inderdaad in [woonplaats1] geweest in het huis van de familie [naam3] . Ik was daar samen met de heer [appellant] . (…) Vervolgens zijn we naar de zolder gegaan. Er moest daar wat ruimte geschapen worden omdat de familie [naam3] er een slaapkamer wilde maken. Het moest mogelijk zijn om daar een bed en een bureautje neer te zetten. De beloopbare ruimte op zolder moest dus wat vergroot worden. Zoals gezegd heb ik toen geadviseerd om een serredakkapel van Velux te plaatsen. Ik heb dat woord Velux uitdrukkelijk gebruikt. Zo'n serredakkapel heeft een uitval van 60 centimeter. Dat heb ik ter plaatse ook benoemd. [appellant] heeft mij vervolgens gevraagd om een offerte te doen.”
2.5
Uit deze verklaringen blijkt dat [appellant] en [naam2] uitdrukkelijk gesproken hebben over een dakkapel met een uitval van 60 centimeter om aldus de ‘
beloopbare ruimte op zolder’ te kunnen vergroten en dat [naam2] offerte zou uitbrengen voor een dergelijke dakkapel, derhalve een dakkapel met een uitval van 60 centimeter.
2.6
Vervolgens is op 1 augustus 2018 offerte uitgebracht.
[naam2] verklaart daarover:

Ik heb die nieuwe offerte vervolgens uitgebracht. Mij wordt getoond het stuk waarvan u zegt dat het als productie 1 aan de dagvaarding is gehecht. Dat is een offerte van 1 augustus 2018. Die offerte heb ik toen inderdaad uitgebracht. Onderwerp was een Bas dakkapel. Dat is een tweede soort dakkapel van Velux, maar goedkoper dan de serredakkapel van Velux. De kosten van deze dakkapel waren ongeveer 5.500 euro, inclusief alles. U vraagt mij waarom in deze offerte het woord "Velux" niet voorkomt. Voor ons is de gebruikelijke term Bas dakkapel. En dat is nu eenmaal een Bas dakkapel. Dat is de afkorting van basis dakkapel. Wij werken alleen met het merk Velux.
[appellant] heeft mij gebeld naar aanleiding van deze offerte. Hij was daarmee akkoord. Ik heb hem toen gezegd dat wij dit in opdracht nemen. Ik heb ook een schriftelijke bevestiging gestuurd. Mij wordt getoond een e-mail van 1 oktober 2018, 9:23:52 PM (productie 2 bij dagvaarding). Die e-mail heb ik inderdaad aan [appellant] gestuurd. Zoals onderaan in de e-mail te zien valt was als bijlage gevoegd een opdrachtbevestiging. Die opdrachtbevestiging was gedateerd 1 oktober 2018 en die wordt mij nu getoond (productie 2 bij dagvaarding). In die opdrachtbevestiging wordt bevestigd de opdracht voor het leveren van 1 Bas dakkapel TRIO
met drie tuimelramen wit afgelakt.”
[appellant] heeft op dit onderdeel verklaard:

De eerste offerte die ik heb ontvangen is de offerte die als productie 1 bij dagvaarding is overgelegd. Daarin gaat het over een Bas dakkapel voor een bedrag van, opgeteld, ongeveer 5.500 euro uitgaande van 1 Bas dakkapel TRIO met tuimelramen.
Na ontvangst van de offerte van 1 augustus 2018 heb ik aan [naam2] laten weten dat die offerte akkoord was en dat mijn opdrachtgever wilde hebben 1 Bas dakkapel TRIO met
drie tuimelramen. (…)
Vervolgens ontving ik een opdrachtbevestiging. Mij wordt getoond de e-mail van [naam2] aan mij van 1 oktober 2018, 9:23:52 PM (productie 2b ij dagvaarding). Die mail heb ik inderdaad ontvangen. Als bijlage zat daarbij een opdrachtbevestiging. Dat is de opdrachtbevestiging die aansluitend aan deze e-mail in het procesdossier is opgenomen. Die wordt mij getoond. Het is de opdrachtbevestiging van 1 oktober 2018, waarin bevestigd wordt "het mogen leveren en plaatsen van 1 baskapel". De prijs bedroeg 5.505 euro inclusief
alles. Met deze opdrachtbevestiging was ik akkoord.”
2.6
De offerte, waarnaar beide getuigen verwijzen (productie 1 bij dagvaarding), bevat vier opties. Een daarvan is een “Bas dakkapel TRIO met tuimelramen” voor € 3.210,- exclusief bijkomende kosten. Inclusief die kosten (plaatsen, kraan, 3 verduisterende rolgordijnen en montage daarvan) gaat het om € 5.505,-. De opdrachtbevestiging van
1 oktober 2018 stemt hiermee overeen.
2.7
Omdat het voor [appellant] én [naam2] tijdens de bespreking ter plaatse duidelijk was dat de offerte moest zien op een dakkapel met een uitval van 60 centimeter mocht [appellant] er vanuit gaan dat de uitgebrachte offerte betrekking had op een dakkapel met een dergelijke uitval. Dat zou anders liggen indien [geïntimeerden] kenbaar zouden hebben gemaakt dat daarvan geen sprake was dan wel dit anderszins duidelijk moest zijn voor [appellant] .
2.8
De offerte noch de opdrachtbevestiging bevat andersluidende informatie. Daaruit kon [appellant] dus niet opmaken dat de dakkapel die geoffreerd was en die in de opdrachtbevestiging was vermeld een dakkapel was met een uitval van slechts 28 centimeter. Was het dan anderszins duidelijk? Volgens [naam2] wel. Hij verklaart immers ook dat voorafgaand aan de offerte van 1 augustus 2018 het volgende is gebeurd:
“ Ik heb vervolgens een offerte uitgebracht. Dat betrof een serredakkapel van Velux. Het offertebedrag was ongeveer 10.000 euro, inclusief alles. Ik heb die offerte schriftelijk uitgebracht aan [appellant] . Ik hoor u aan de beide advocaten de vraag stellen of dit stuk zich in het procesdossier bevindt. Ik hoor hen antwoorden dat zij een dergelijk stuk daarin niet hebben aangetroffen. Ik hoor ook u zeggen dat u dit stuk niet in het procesdossier hebt zien zitten. Vervolgens heeft de heer [appellant] mij op enig moment gebeld. Hij zei mij toen dat de offerte te duur was. Weer een tijdje later belde hij mij met het verzoek of ik een offerte kon doen voor een Baskapel.
(…)
Nadat de eerste offerte te duur was bevonden kreeg ik, zoals gezegd, van [appellant] het verzoek een offerte te doen voor levering van een Bas dakkapel. Hij gebruikte dus dat woord. Op basis daarvan is de tweede offerte uitgebracht, die dus goedkoper was. Wij hebben toen niet meer gesproken over een maximale uitval van die, in de tweede offerte genoemde, Bas dakkapel. Een dergelijke Bas dakkapel van Velux heeft een maximale uitval van 28 centimeter. Ik herinner mij nog wel dat ik even telefonisch contact heb gehad met [appellant] en dat ik hem gezegd heb dat zijn klant met de Bas dakkapel zoals opgenomen in de tweede offerte niet helemaal kreeg wat hij wilde bereiken. [appellant] reageerde met de mededeling dat de klant nu eenmaal een Bas dakkapel wilde hebben. Ik van mijn kant heb niet uitdrukkelijk genoemd dat die Bas dakkapel slechts een maximale uitval van 28 centimeter kent. [appellant]
heeft van zijn kant ook niet gevraagd naar de maximale uitval van die Bas dakkapel.”
2.9
Op dit onderdeel staat de verklaring van [naam2] alleen. [appellant] weerspreekt dat voorafgaand aan 1 augustus 2018 een offerte is uitgebracht voor een serredakkapel ter waarde van ongeveer € 10.000,- en dat hem door [naam2] is meegedeeld dat de op
1 augustus 2018 geoffreerde dakkapel een uitval kende van slechts 28 centimeter. Een eerdere offerte ter hoogte van ongeveer € 10.000,- is door [geïntimeerden] niet in het geding gebracht, hoewel zij daartoe in staat moeten worden geacht omdat die offerte vanuit hun bedrijfsadministratie, al dan niet via [naam2] , zal zijn verzonden. Zoals hiervoor al gememoreerd, de wel uitgebrachte offerte van 1 augustus 2018 en de opdrachtbevestiging van 1 oktober 2018 vermelden niets over een beperkte uitval van 28 centimeter. Ook andere stukken waaruit van het bestaan van die eerdere offerte en/of het gedaan zijn van de mededeling over 28 centimeter zou kunnen blijken, zijn niet overgelegd. Al met al is de verklaring van [naam2] daarom onvoldoende basis om te kunnen vaststellen dat voor [appellant] duidelijk geweest moet zijn dat de geoffreerde dakkapel geen uitval van 60 centimeter kende.
2.1
De conclusie moet dan ook zijn dat bewezen is dat dat tussen partijen is overeengekomen de levering en plaatsing van een dakkapel die in ieder geval 60 cm uit het dakvlak gaat. De grieven 2 en 3, die zien op de inhoud van de overeenkomst, slagen daarom.
De schade, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente
2.11
Vast staat dat door [geïntimeerde1] de verkeerde dakkapel (geen uitval van 60 centimeter) is geleverd en geplaatst. [appellant] heeft gesteld dat die dakkapel is verwijderd en vervangen door de juiste (wel 60 centimeter uitval) en dat hij daardoor schade heeft geleden. Die schade is als volgt door hem gespecificeerd:
a. € 6.100,-, bestaande uit
- het bedrag dat door [appellant] aan [geïntimeerden] is betaald voor koop en plaatsing van de dakkapel, zijnde € 5.229,75;
- kosten van demonteren van de door [geïntimeerden] geplaatste dakkapel, zijnde € 250,-;
- kosten van opslag van de gedemonteerde dakkapel, zijnde € 620,25.
b. € 90,- aan kosten van [appellant] zelf in verband met begeleiding bij de herstelwerkzaamheden.
2.12
[appellant] heeft de overeenkomst met [geïntimeerden] op 18 juni 2019 buitengerechtelijk ontbonden (productie 5 bij dagvaarding). Die ontbinding was, zo blijkt uit het voorgaande, terecht. Het bedrag van € 5.229,75 is door [geïntimeerden] niet weersproken en is daarom ten titel van ongedaanmakingsverbintenis toewijsbaar. De overige bedragen zijn evenmin weersproken en daarom ten titel van schadevergoeding als gevolg van het verzuim van [geïntimeerden] toewijsbaar.
2.13
[appellant] heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd ter hoogte van € 684,50. Dat bedrag is evenmin weersproken. Voldoende onderbouwd is dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De berekening spoort met de staffel in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ook dit onderdeel van de vordering is daarom toewijsbaar.
2.14
Wettelijke rente is gevorderd met ingang van 13 juni 2019. Verschuldigdheid en ingangsdatum zijn door [geïntimeerden] , voor het geval de vordering van [appellant] toewijsbaar is, niet weersproken en daarom toewijsbaar.

3.De slotsom

3.1
De grieven 2 en 3 zijn gegrond. Het eindvonnis van de rechtbank wordt daarom vernietigd en de vorderingen van [appellant] worden alsnog toegewezen.
3.2
Als in het ongelijk gestelde partij worden [geïntimeerden] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, daaronder begrepen de, door [appellant] voorgeschoten, kosten van het in eerste aanleg uitgebrachte deskundigenbericht. De kosten worden als volgt berekend:
In eerste aanleg:
Griffierecht € 231,-
Dagvaardingskosten € 99,37
Deskundigenrapport € 2.134,44
Salaris advocaat € 933,-
In hoger beroep:
Griffierecht € 338,-
Dagvaardingskosten € 109,71
Salaris advocaat € 2.574,50 (3,5 punten à € 787,- per punt).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 februari 2021 en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [geïntimeerden] aan [appellant] te voldoen het bedrag van € 6.874,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 juni 2019 tot de dag van de betaling;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van de procedure en begoot die kosten op:
in eerste aanleg: € 2.464,81 aan verschotten en € 933,- aan salaris advocaat;
in hoger beroep: € 447,71 aan verschotten en € 2.574,50 aan salaris advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, H. de Hek en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2022.