ECLI:NL:GHARL:2022:6131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.293.869/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en zelf afgedaan van een koop-aanneemovereenkomst met betrekking tot de installatie van kachels en de gevolgen van een fatale termijn in een schadestaatprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] betreffende een koop-aanneemovereenkomst voor de levering en installatie van kachels. [appellante] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zij in reconventie was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat er enkel sprake was van een koopovereenkomst en niet van een aanneemovereenkomst, waardoor [geïntimeerde] niet verplicht was om de installatie van de kachels uit te voeren. Het hof heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk een aanneemovereenkomst was ontstaan, waardoor [geïntimeerde] ook verantwoordelijk was voor de installatie van de kachels. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen, omdat hij de kachels niet voor de fatale termijn van 1 januari 2020 heeft geïnstalleerd. Hierdoor heeft [appellante] schade geleden, en het hof heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure om de exacte schade te bepalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en verklaard dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, wat [appellante] het recht gaf om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.869/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 171981)
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[appellante] , m.h.o.d.n. [naam1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante] , m.h.o.d.n. [naam1],
advocaat: mr. E. van Meulen, die kantoor houdt te Naarden
tegen
[geïntimeerde] , m.h.o.d.n. [naam2],
wonende te Jistrum,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Dijkema, die kantoor houdt te Hilversum.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 januari 2021. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 april 2021,
- de memorie van grieven (met producties) van [appellante] ,
- de memorie van antwoord (met eisvermeerdering) van [geïntimeerde] ,
- het proces-verbaal van de zitting van 22 april en de aangehechte spreekaantekeningen van mr. Dijkema,
- de akte uitlating van [geïntimeerde] van 7 juni 2022, waarbij de eisvermeerdering is ingetrokken.

2.Waar gaat deze zaak over?

[appellante] heeft van [geïntimeerde] twee kachels gekocht. [geïntimeerde] heeft voor [appellante] bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een subsidie aangevraagd voor de kachels en de installatie daarvan. De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden, is of [geïntimeerde] — zoals [appellante] meent — ook voor de installatie van de kachels zou zorgen.

3.De procedure bij de rechtbank en bij het hof

3.1
[geïntimeerde] heeft het standpunt ingenomen dat alleen sprake is van een koopovereenkomst en bij de rechtbank gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 28.285,83 met wettelijke rente en de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 28.125,79 te betalen met wettelijke rente en de proceskosten van [geïntimeerde] van € 2.417,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
In dezelfde procedure heeft [appellante] (in reconventie) als uitgangspunt genomen dat er een koop-aanneemovereenkomst bestond en het volgende gevorderd:
(1)
primair: een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst met [appellante] , met als gevolg dat [geïntimeerde] jegens [appellante] schadeplichtig is en (2) nakoming van de installatieovereenkomst en schadevergoeding wegens de gemiste subsidie van € 39.100,-;
(3)
subsidiair: een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst met [appellante] en ontbinding van de overeenkomst met schadevergoeding; (4) schadevergoeding ter hoogte van de daadwerkelijke schade die [appellante] heeft geleden, nog op te maken bij staat, dan wel ter hoogte van € 39.100,00 vanwege de gemiste subsidie;
(5)
meer subsidiair: een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst met [appellante] , dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is en dat [geïntimeerde] jegens [appellante] schadeplichtig is; (6) ongedaanmaking van de reeds uitgevoerde prestaties;
(7)
in alle gevallen: veroordeling van [geïntimeerde] in de door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten.
3.4
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen, [appellante] veroordeeld in de proceskosten en het vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
[appellante] vordert in het hoger beroep vernietiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 januari 2021 in reconventie. Zij vordert bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, toewijzing van haar eigen vorderingen in reconventie:
(1) een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [appellante] uit hoofde van de koop-aanneemovereenkomst en dat [appellante] om die reden gerechtigd was om de overeenkomst voornoemd gedeeltelijk te ontbinden voor zover deze betrekking had op de installatie van de kachels;
(2) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
(3) veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
3.6
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd. Het hof begrijpt dat hij, na intrekking van een aanvankelijke eisvermeerdering in hoger beroep, wil dat het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigt en [appellante] veroordeelt in de kosten van het hoger beroep.

4.De vaststaande feiten

4.1
In november 2018 is [geïntimeerde] met installateur [naam3] samen bij [appellante] geweest om te adviseren over de mogelijkheden van de aanschaf en installatie van twee kachels. Op
15 november 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] een offerte gestuurd voor de levering van twee kachels. Voor deze twee kachels kon een subsidie van de RVO worden aangevraagd. Voor het doen van de subsidieaanvraag bij de RVO rekende [geïntimeerde] een bedrag van € 66,12. Daarmee kwam het totaalbedrag voor de twee kachels en de subsidieaanvraag op een bedrag van € 27.079,99 (inclusief btw).
4.2
Op 3 december 2018 heeft [appellante] [geïntimeerde] per app geschreven: ‘Ben even benieuwd of je al meer weet over de installatie kosten?’.
4.3
[geïntimeerde] heeft de subsidieaanvraag bij de RVO gedaan en [appellante] meegedeeld dat de RVO een subsidie van € 39.100,- zou verlenen, onder de voorwaarde dat de kachels binnen 12 maanden – uiterlijk op 1 januari 2020 - in gebruik zouden worden genomen.
4.4
Op 8 december 2018 vroeg [appellante] [geïntimeerde] wederom naar de prijs van de installateur, waarna [geïntimeerde] heeft geantwoord ‘Heb hem net bericht gestuurd. Anders ga ik andere vragen’. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 9 december 2018 aan [appellante] een offerte van installateur [naam3] gestuurd voor een bedrag van € 15.004,- (inclusief btw) voor de installatie en daarvoor vereiste onderdelen.
4.5
[appellante] heeft op de offerte van [geïntimeerde] en die van [naam3] in één mail aan [geïntimeerde] op 2 april 2019 akkoord gegeven.
4.6
Op 4 november 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] geschreven: ‘ik zit te wachten tot de ketels klaar zijn hoop over week of 2 te kunnen beginnen. (...)’
4.7
Op 16 november 2019 heeft [geïntimeerde] een factuur gezonden voor de levering van de twee kachels en de subsidieaanvraag voor een totaalbedrag van € 27.080,00 (inclusief BTW). Op de factuur is vermeld ‘Facturen graag voldoen voor levering.’ [appellante] heeft de factuur voor de kachels niet voldaan.
4.8
Op 6 december 2019 heeft [geïntimeerde] geantwoord: ‘(...) we willen volgende week de andere brengen, en zsm beginnen.’ Op 10 december 2019 schreef [geïntimeerde] : ‘Voor kerst wordt moeilijk, het is zeer druk op moment, einde van het jaar. Kom morgen de andere brengen en de buffervaten. Dan gaan we zien hoe ver we komen voor kerst.’ En op
16 december 2019: ‘(...) Wij kunnen niet het project zelf voor gaan financieren, en kunnen pas de Instalatie materialen bestellen als de proforma factuur 313 is voldaan. Als deze is voldaan gaan wij materialen bestellen en kunnen wij beginnen met het installeren.’
4.9
Op 17 december 2019 heeft [appellante] de betaling van de kachels opgeschort, omdat zij vreesde dat [geïntimeerde] de kachels niet voor de door de RVO gestelde fatale termijn van
1 januari 2020 zou hebben geïnstalleerd. Ook heeft zij [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de kosten en schade die uit de situatie zouden voortkomen.
4.1
[appellante] heeft van het RVO uitstel verzocht en gekregen voor de installatie van de kachels, om nog aanspraak te kunnen maken op de subsidie. Vervolgens heeft zij de installatie zelf met een installateur ter hand genomen om de subsidie veilig te stellen.

5.Het oordeel van het hof

5.1
Het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen naast een koopovereenkomst een aanneemovereenkomst is ontstaan, zodat [geïntimeerde] ook verplicht was om de kachels te installeren. Doordat dat hij dat niet heeft gedaan, is hij in de nakoming van de overeenkomst tekortgeschoten. [appellante] heeft aannemelijk gemaakt dat zij daardoor schade heeft geleden. Omdat de kachels tijdens de procedure in hoger beroep nog niet op de voorziene manier waren geïnstalleerd en onduidelijk is wat de omvang van haar schade is, verwijst het hof de zaak naar de schadestaatprocedure, zoals [appellante] heeft gevorderd. Het hof zal hierna motiveren hoe het tot deze beslissingen is gekomen.
De omvang van het hoger beroep
5.2
[appellante] heeft meerdere bezwaren geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank. De grieven (1 tot en met 4) richten zich allereerst tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet tot installatie verplicht was. Verder richten de grieven (4 tot en met 6) zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] niet bevoegd was haar betaling op te schorten en dat schade daarom aan haar toerekenbaar is.
5.3
Omdat niet door de grieven ter discussie wordt gesteld of de koopovereenkomst bestond, zal dat gedeelte van het vonnis van de rechtbank (de vordering van [geïntimeerde] in conventie) niet opnieuw worden behandeld.
Verklaring voor recht: [geïntimeerde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
5.4
Het hof oordeelt dat tussen partijen niet alleen een koopovereenkomst maar een koop-aanneemovereenkomst tot stand is gekomen. Daarover overweegt het hof het volgende.
5.5
In eerste instantie is [geïntimeerde] samen met een installateur ( [naam3] ) bij [appellante] geweest om in kaart te brengen welke kachels [appellante] nodig had. Kort nadat [geïntimeerde] aan [appellante] een offerte had gestuurd voor de levering van de twee benodigde kachels, heeft zij geschreven per app: ‘Ben even benieuwd of je al meer weet over de installatie kosten?’. Twee dagen later vroeg zij wederom aan [geïntimeerde] wanneer hij de prijs van de installatiekosten verwachtte, waarna [geïntimeerde] heeft geantwoord: ‘Heb hem net bericht gestuurd. Anders ga ik andere vragen’. Vervolgens heeft [geïntimeerde] aan [appellante] de offerte van [naam3] gestuurd met daarop de voor installatie vereiste onderdelen - waaronder twee buffervaten - en de montage van het geheel. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben partijen het dus over de koop én de installatie van de kachels gehad. Voordat de installatiekosten duidelijk waren, heeft [appellante] de offerte voor de aanschaf van de kachels niet geaccepteerd. [appellante] heeft pas in april 2019, toen de kosten van de aanschaf van de kachels en de installatie vaststonden, de beide offertes in een bericht aan [geïntimeerde] geaccepteerd. Deze feitelijke gang van zaken heeft [appellante] onderbouwd met de overgelegde correspondentie en is door [geïntimeerde] erkend.
5.6
Verder heeft [appellante] uitgelegd dat zij ervan uitging dat [geïntimeerde] voor de installatie zorg zou dragen, omdat [geïntimeerde] degene was die met installateur [naam3] – en toen deze niet meer kon: [naam4] – naar het bedrijf van [appellante] kwam en het woord voerde. Tussen [naam3] of [naam4] en [appellante] is het niet tot een gesprek of e-mailwisseling over de offerte of installatie gekomen. Het contact, het aanbod (de offerte) en de aanvaarding van de installatiewerkzaamheden verliepen alle via [geïntimeerde] . Deze feitelijke gang van zaken is door [geïntimeerde] niet bestreden. [geïntimeerde] heeft pas in december 2019 (toen partijen al discussie hadden gekregen over de vraag of [appellante] eerst de kachels moest betalen of [geïntimeerde] eerst de installatie moest afmaken) het standpunt ingenomen dat hij alleen de offerte doorgaf, maar dat [appellante] er niet vanuit mocht gaan dat de installateur als een soort onderaannemer voor [geïntimeerde] werkte. Het hof volgt hem daar niet in. Als [geïntimeerde] alleen tussen een installateur en [appellante] het contact had willen leggen, had het namelijk voor de hand gelegen dat [appellante] over de offerte met [naam3] – en later [naam4] – had gecommuniceerd en dat [geïntimeerde] niet de offerte en de aanvaarding daarvan via hem had laten verlopen. [appellante] heeft gesteld dat [naam4] heeft laten weten dat hij niet meer kwam voor de installatie omdat [geïntimeerde] hem heeft laten weten dat hij niet moest gaan, gelet op het feit dat [appellante] de kachels nog niet had betaald. [geïntimeerde] heeft deze gang van zaken op de zitting erkend. Ook daaruit volgt dat [naam4] handelde na aanwijzing van [geïntimeerde] .
5.7
Het standpunt van [geïntimeerde] dat alleen een koopovereenkomst bestond, past ook niet bij andere gedragingen en verklaringen van [geïntimeerde] . Op 4 november 2019 heeft hij nog aan [appellante] geschreven: ‘ik zit te wachten tot de ketels klaar zijn hoop over week of 2 te kunnen beginnen. (... )’ Op 6 december 2019 heeft [geïntimeerde] geschreven: ‘(...) we willen volgende week de andere brengen, en zsm beginnen .’ Op 10 december 2019 heeft [geïntimeerde] geschreven: ‘Voor kerst wordt moeilijk, het is zeer druk op moment, einde van het jaar. Kom morgen de andere brengen en de buffervaten. Dan gaan we zien hoe ver we komen voor kerst.’ Uiteindelijk schreef [geïntimeerde] op 16 december 2019: ‘( ...) als de factuur van de 2 ketels betaald is, kan ik de rest van de spullen bestellen. Ik kan niet alles voor schieten. Daar heb ik de financiële middelen niet voor.’ Hieruit heeft [appellante] kunnen afleiden dat ook [geïntimeerde] de installatie tot zijn eigen verantwoordelijkheid rekende. Verder heeft [geïntimeerde] met de uitvoering van de installatiewerkzaamheden ook daadwerkelijk een begin gemaakt door twee buffervaten te leveren die voor de installatie noodzakelijk waren. Ook deze gang van zaken heeft [geïntimeerde] niet betwist.
5.8
Naar het oordeel van het hof staat dus vast dat tussen partijen niet alleen een koopovereenkomst, maar ook een aanneemovereenkomst is gesloten. Op [geïntimeerde] rustte op grond van die overeenkomst de verbintenis om de kachels te installeren. Omdat hij met [appellante] ook is overeengekomen de subsidie bij RVO voor haar aan te vragen, en omdat die subsidie aan de voorwaarde gebonden was dat de kachels voor 1 januari 2020 in bedrijf moesten zijn, verplichtte de aanneemovereenkomst [geïntimeerde] om de installatie te realiseren vóór het verstrijken van deze termijn. Die is te zien als een fatale termijn in de zin van art. 6:83 BW. Omdat vast is komen te staan dat [geïntimeerde] de verbintenis om voor de fatale termijn te zorgen voor de installatie van de kachels niet is nagekomen, is sprake van een tekortkoming door [geïntimeerde] in de nakoming.
heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat [appellante] het aan zichzelf te wijten heeft dat [geïntimeerde] niet meer is gekomen, omdat zij degene was die eerder de geleverde kachels had moeten betalen, maar dat verweer volgt het hof niet. Allereerst past dit standpunt niet bij wat partijen waren overeengekomen. Verder waren de kachels en voor installatie benodigde onderdelen nog niet geleverd op het moment dat [geïntimeerde] de factuur stuurde en betaling daarvan vroeg. [geïntimeerde] heeft tot slot niet onderbouwd dat de door hem gestuurde factuur van 16 december 2019 opeisbaar was. Uit niets blijkt dat (deel)betaling voorafgaand aan de levering en installatie was overeengekomen.
Het installatiegedeelte van de overeenkomst wordt ontbonden
5.9
De verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis tot installatie (uit de aanneemovereenkomst) vormt voor [appellante] de opmaat naar de gedeeltelijke ontbinding van overeenkomst, namelijk voor zover deze betrekking had op de installatie van de kachels. Het hof zal deze gedeeltelijke ontbinding toewijzen en motiveert dit als volgt.
5.1
Een schuldeiser heeft volgens artikel 6:265 BW de bevoegdheid om een overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden als een schuldenaar tekortschiet in de nakoming van een van zijn verbintenissen. Het is vast komen te staan dat [geïntimeerde] – als schuldenaar - niet meer is gekomen na aflevering van de kachels om de installatiehandelingen te verrichten die hij zelf nog moest verrichten (daarbij ging het om afmonteren en installatieklaar maken) en die hij met de installateur moest verrichten. Ook is vast komen te staan dat [geïntimeerde] tegen [naam4] heeft gezegd dat hij niet moest gaan installeren bij [appellante] omdat [appellante] de kachels nog niet had betaald en dat de kachels op de overeengekomen fatale termijn van
1 januari 2020 niet waren geïnstalleerd. Vanwege [geïntimeerde] ’s tekortkoming in de nakoming van de verbintenis de installatie te verzorgen heeft [appellante] het recht om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden [1] . [geïntimeerde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn, gelet op de aard of de geringe betekenis van de tekortkoming en het hof ziet die ook niet.
5.11
De ontbinding van het installatiegedeelte van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de verbintenissen daaruit niet meer hoeven te worden nagekomen (artikel 6:271 BW). Dat betekent dat [appellante] niet (meer) tot betaling van de installatiekosten kan worden aangesproken door [geïntimeerde] .
Verwijzing naar de schadestaatprocedure
5.12
[appellante] heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Het hof zal die vordering toewijzen en motiveert dit als volgt.
5.13
Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure zoals geregeld in artikel 612 Rv
gelden drie vereisten waaraan is voldaan: 1) de grondslag voor de aansprakelijkheid moet vaststaan; 2) de mogelijkheid van schade moet aannemelijk zijn, en 3) de rechter is niet in staat de schade aanstonds te begroten.
5.14
Ten eerste ligt de grondslag voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] in de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de installatieverbintenis, die al is vast komen te staan.
Ten tweede is de mogelijkheid van schade aannemelijk geworden. [appellante] heeft een alternatief verwarmingssysteem aangelegd en met een rapport van [naam5] aangetoond dat zij een derde heeft ingeschakeld om de installatie op zich te nemen. Daaruit blijkt dat zij kosten heeft moeten maken voor de aanschaf van onderdelen die ontbraken of defect waren om de voorlopige installatie te voltooien. Daarmee heeft [appellante] voldoende feiten gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij schade heeft geleden.
Ten derde zijn de kachels op het moment van het hoger beroep nog niet geïnstalleerd zoals bedoeld was. Het bestaan van schade is voldoende met feitelijke stellingen onderbouwd, maar de ondersteunende stukken die door [appellante] zijn overgelegd laten de exacte omvang van de schade niet voldoende zien. Het hof kan daarom niet al tot toewijzing van een concreet schadebedrag overgaan.
De conclusie
5.17
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis voor wat betreft de vordering van [appellante] in de oorspronkelijke reconventie moet worden vernietigd. Het deel van het vonnis dat beslist over de vordering van [geïntimeerde] in conventie (dat ziet voornamelijk op de betaling van de kachels door [appellante] ) zal worden bekrachtigd, omdat de grieven van [appellante] niet op vernietiging van dat deel van het vonnis zijn gericht.
5.18
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 87,61 aan explootkosten, € 772, - aan griffierecht en € 2.884,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief III à € 1.442).
5.19
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
-bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
27 januari 2021 voor zover het de vordering van [geïntimeerde] in de oorspronkelijke conventie betreft;
- vernietigt dat vonnis voor zover het de vordering van [appellante] in de oorspronkelijke reconventie betreft, en doet in zoverre opnieuw recht;
- verklaart voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis jegens [appellante] uit hoofde van de overeenkomst en dat [appellante] om die reden gerechtigd is om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden voor zover deze betrekking heeft op de installatie van de kachels;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 859,61 voor verschotten en op € 2.884,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
-verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J. Smit en R. Koolhoven en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.