ECLI:NL:GHARL:2022:6031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.302.889
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag ouders, zorgregeling en toestemming vakantie. Uitzondering tweeconclusie regel.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind centraal. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft het hof verzocht het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen met het gezag te belasten. De vader, die in incidenteel hoger beroep is gekomen, verzoekt om een co-ouderschapsregeling en toestemming om met het kind op vakantie naar Mexico te gaan. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 september 2021 gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling aangepast. De vader is gerechtigd om met het kind op vakantie te gaan naar Mexico van 22 augustus 2022 tot en met 2 september 2022. Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, ondanks de moeizame communicatie tussen de ouders. De ouders zijn verplicht om te werken aan een constructieve communicatie en respectvol ouderschap. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, die het hof nu verder heeft geconcretiseerd. De vader heeft ook verzocht om een informatieregeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 14 juli 2022 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.889/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 363269)
beschikking van 14 juli 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.R. Wijnakker te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.O. Wattilete te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2020, 15 januari 2021 en 7 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 7 september 2021 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende verzoek tot schorsing, met producties, ingekomen op
19 november 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een schriftelijke reactie van de GI van 22 februari 2022;
- twee journaalberichten van mr. Wattilete van 17 mei 2022 met een begeleidende brief met een wijziging van het oorspronkelijke verzoek en producties;
- een journaalbericht van mr. Wattilete van 20 mei 2022 met een begeleidende brief en een productie;
- een brief van de GI van 20 mei 2022 met een productie;
- drie journaalberichten van mr. Wijnakker van 23 mei 2022 met een verweerschrift op de verzoeken van de vader in hoger beroep, tevens houdende een akte wijziging van verzoek en akte overlegging aanvullende stukken met producties;
- een journaalbericht van mr. Wattilete van 13 juni 2022 met een begeleidende brief en producties;
- een journaalbericht van mr. Wijnakker van 15 juni 2022 met een begeleidende brief en een productie;
- een journaalbericht van mr. Wattilete van 20 juni 2022 met een begeleidende brief en producties;
- een brief van de GI van 20 juni 2022 met producties.
2.2
Bij beschikking van 21 december 2021 heeft dit hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader, zijn advocaat en een tolk in de Spaanse taal;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad en zij zijn de ouders van [de minderjarige] , verder te noemen: [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats1]
(Spanje). De ouders oefenen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] gezamenlijk uit.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 6 mei 2019 onder toezicht van de GI. Deze maatregel loopt nog tot
6 mei 2023.
3.3
Bij beschikking van 3 juni 2019 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vastgesteld bij de moeder. Daarnaast heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de ouders vastgesteld en bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- op woensdag uit school tot donderdag naar school, waarbij de vader [de minderjarige] op woensdag uit school ophaalt en op donderdag naar school brengt;
- eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandag naar school, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag uit school ophaalt en op maandag naar school brengt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over [de minderjarige] en de zorg- en informatieregeling. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld en bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandag naar school,
  • de laatste twee weken van de zomervakantie,
  • tijdens de kerstvakantie van 28 december tot 2 januari;
- bepaald dat de moeder de vader dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en dat de vader per mail dient te
worden geraadpleegd;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof - na wijziging van haar verzoeken - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
I. het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] wordt beëindigd en dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan haar toekomt;
II. de vader omgang heeft met [de minderjarige] :
  • eens per twee weken van vrijdag 17.00 uur uit de BSO tot maandagochtend 8.30 uur op school, en
  • waarbij tijdens Pasen en Pinksteren de vrije maandag aan zal sluiten bij het weekend daarvoor, waarbij de wissel na een omgangsweekend verschuift van de maandagochtend naar de dinsdagochtend; en
  • waarbij het omgangsweekend één dag langer duurt als een vrije schooldag wegens een feestdag zoals Koningsdag of Bevrijdingsdag valt op vrijdag of maandag aansluitend op een omgangsweekend; en
  • waarbij [de minderjarige] tijdens de kerstvakantie om en om één week naar beide ouders gaat, waarbij de kerstvakantie begint op de laatste vrijdag voor de vakantie om 17.00 uur vanuit de BSO en eindigt op de laatste vrijdag in de vakantie, waarbij de overdracht op de vrijdagen in de vakantie zo mogelijk zal lopen via de vakantie-BSO; en anders om 12.00 uur via een derde;
  • waarbij [de minderjarige] tijdens de zomervakantie twee weken bij de vader verblijft, van vrijdag in de derde week tot vrijdag in de vijfde week, waarbij de wissels plaatsvinden op vrijdag via de vakantie-BSO;
III. het verzoek van de vader tot het vastleggen van een informatieregeling:
primair: wordt afgewezen; dan wel
subsidiair: wordt toegewezen met dien verstande dat zij de vader eens per drie maanden per email zal informeren over het welzijn van [de minderjarige] .
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Na indiening van het verweerschrift is de vader alsnog in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt het hof wegens gewijzigde feiten en omstandigheden om:
- een 50/50-verdeling van de zorg- en opvoedtaken (co-ouderschap) tussen beide ouders vast te stellen, waarbij [de minderjarige] de ene week van zaterdag 12.00 uur tot de daaropvolgende zaterdag 12.00 uur bij de vader zal verblijven en aansluitend, in de daaropvolgende week, bij de moeder zal verblijven van zaterdag 12.00 uur tot de daaropvolgende zaterdag 12.00 uur;
- te bepalen dat de vakantie- en feestdagen evenredig, dit wil zeggen bij helfte tussen partijen worden verdeeld, in die zin dat [de minderjarige] de eerste helft van de vakantie- en feestdagen bij de moeder zal verblijven en de tweede helft van de vakantie- en feestdagen bij de vader zal verblijven, en
- te bepalen dat voor komende zomervakantie, de vader toestemming wordt verleend om [de minderjarige] mee op vakantie te nemen naar Mexico van 22 augustus 2022 tot en met 2 september 2022.
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en vraagt het hof de vader in diens verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep
5.1
Na indiening van het verweerschrift heeft de vader bij brief van zijn advocaat van
17 mei 2022 incidenteel hoger beroep ingesteld zoals geformuleerd onder 4.3. De vader heeft zijn in eerste aanleg gedane verzoeken deels herhaald en deels vermeerderd. Het hof dient te beoordelen of de vader ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] kunnen in een zaak als de onderhavige, waarin de wijziging van een zorgregeling aan de orde is, indien de aard van het geschil dat meebrengt, ook na de indiening van het verzoek- of verweerschrift, nog wijzigingen of vermeerderingen van verzoek worden gedaan en moet de rechter in hoger beroep hiermee in beginsel rekening houden. Dit geldt naar het oordeel van het hof in beginsel ook voor zover die wijziging of vermeerdering ziet op een beslissing omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag die samenhangt met de wijziging van de zorg-/vakantieregeling, zoals in dit geval de door de vader verzochte vervangende toestemming om [de minderjarige] mee te nemen op vakantie naar Mexico.
De gedachte achter het toestaan van in een laat stadium ingestelde of gewijzigde verzoeken in zaken zoals hier aan de orde, is dat het gelet op de aard van de te nemen beslissing van belang is dat de uitspraak is gebaseerd op de omstandigheden zoals deze op het moment van die uitspraak zijn. Ter voorkoming van een nieuwe procedure op grond van - in dit geval - art. 1:377e in verbinding met artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt daarom een uitzondering op de zogenoemde twee conclusieregel aanvaard.
5.3
De vader heeft in zijn incidenteel hoger beroep, dat is ingekomen ruim na de verweertermijn, gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, namelijk dat hij door de positieve ontwikkeling en de groei van zijn onderneming in staat is om meer zorg te
dragen voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Bovendien blijkt uit de inhoud van het
observatieverslag van [naam1] dat is verschenen na het indienen van het verweerschrift op 22 februari 2022 dat hij daartoe in staat kan worden geacht. Wat betreft de geplande vakantie naar Mexico blijft de moeder op oneigenlijke gronden steeds haar toestemming weigeren. Inmiddels heeft hij om de onrust bij de moeder weg te kunnen nemen, uitvoerig zijn voorgenomen reis met [de minderjarige] naar Mexico in beeld gebracht bij moeder, aldus de vader.
5.4
Deze door de vader genoemde gewijzigde omstandigheden zijn redenen om een nieuwe procedure te starten op grond van art. 1:377e BW, zodat het hof gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad de vader ontvankelijk acht in het incidenteel hoger beroep. Het hof zal in zijn beoordeling dan ook rekening houden met de verzoeken van de vader in incidenteel hoger beroep. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat een verzoek van de vader om een uitgebreidere zorgregeling vast te stellen ook al in eerste aanleg aan de orde is geweest, evenals een verzoek van de vader om met [de minderjarige] een reis naar Mexico te maken. In zoverre zijn de verzoeken van de vader ook niet (geheel) nieuw voor de moeder. Omdat de moeder bovendien voldoende gelegenheid heeft gehad om - voorbereid - te reageren op de verzoeken van de vader is ook in die zin geen sprake van strijd met de goede procesorde.
Gezag
5.5
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders
en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Niet in geschil is dat er een wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van het gezag mogelijk maakt. Het hof gaat daar dan ook van uit.
5.7
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
5.8
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders in stand dient te blijven. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
5.9
Duidelijk is dat tussen de ouders sprake is van moeizame communicatie en dat het onderling wantrouwen groot is, maar het hof is van oordeel dat deze problemen nu niet kunnen leiden tot de conclusie dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag moet worden belast. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de ouders gaan werken aan het op een positieve wijze invulling geven aan het ouderschap en leren elkaars positie te respecteren, zodat beide ouders betrokken kunnen blijven bij belangrijke beslissingen in het leven van [de minderjarige] . Uit het plan van aanpak van de GI blijkt dat de ouders gemotiveerd zijn om een traject Parallel Solo Ouderschap bij [naam2] te gaan volgen, wat mogelijk is zodra dit hoger beroep is afgerond. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders bevestigd voormeld traject nog steeds te willen volgen. Het hof ziet, met de raad en de GI, mogelijkheden voor de ouders om door middel van het volgen van een traject Parallel Solo Ouderschap te komen tot een vorm van respectvol ouderschap. Tegen die achtergrond en het feit dat op de ouders een grote inspanningsplicht rust om tot een vorm van constructieve communicatie over hun zoon te komen, is het te vroeg om te concluderen dat de ouders niet in staat zullen zijn (op afzienbare termijn) in gezamenlijk overleg beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Ook anderszins acht het hof geen noodzaak aanwezig om in het belang van [de minderjarige] het verzoek van de moeder toe te wijzen.
Het hof zal het verzoek van de moeder in hoger beroep en aanzien van het gezag over [de minderjarige] daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Zorgregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet
zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
5.11
Niet in geschil is dat er een wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling mogelijk maakt. Het hof gaat daar dan ook van uit.
5.12
Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] de zorgregeling uit te breiden tot een co-ouderschapsregeling, zoals door de vader is verzocht. De moeizaam verlopende communicatie tussen de ouders en het onderlinge wantrouwen vormen een belemmering om de zorgregeling uit te breiden naar een co-ouderschapsregeling. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde weekendregeling op dit moment het maximaal haalbare is. Wel ziet het hof aanleiding, conform het verzoek van de vader, de vakanties tussen partijen bij helfte te verdelen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat zowel de GI als de raad geen bezwaren hebben tegen deze uitbreiding van de vakantieregeling en in het observatieverslag van [naam1] staat dat [de minderjarige] heeft gezegd graag meer tijd met zijn vader te willen doorbrengen. Het hof zal, zoals de moeder en de GI voorstellen, de zorgregeling meer concreet en in detail vaststellen om discussies tussen de ouders te voorkomen. Wel is het van belang dat de ouders zo spoedig mogelijk gaan starten met het traject Parallel Solo Ouderschap, zodat de ouders ook gezamenlijk tot een besluit kunnen komen indien een incidentele aanpassing van de zorgregeling nodig is, omdat het belang van [de minderjarige] dat vereist of indien een bepaalde situatie niet is geregeld. Zolang de GI bij [de minderjarige] en de ouders is betrokken kan de GI het overleg tussen de ouders op dit punt begeleiden en zo nodig aanwijzingen geven.
5.13
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en een zorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- eens per twee weken van vrijdag 17.00 uur uit de BSO tot maandagochtend 8.30 uur op school, en
  • waarbij tijdens Pasen en Pinksteren de vrije maandag aan zal sluiten bij het weekend daarvoor, waarbij de wissel na een omgangsweekend verschuift van de maandagochtend naar de dinsdagochtend; en
  • waarbij het omgangsweekend één dag langer duurt als een vrije schooldag wegens een feestdag zoals Koningsdag of Bevrijdingsdag valt op vrijdag of maandag aansluitend op een omgangsweekend; en
  • waarbij [de minderjarige] tijdens alle schoolvakanties in de oneven jaren de eerste helft en in de even jaren de tweede helft van de vakantie bij de vader verblijft, waarbij de vakanties beginnen op de laatste vrijdag voor de vakantie om 17.00 uur vanuit de BSO en eindigen op de (laatste) vrijdag in de vakantie, waarbij bij één vakantieweek de wisseldag dinsdag is en bij twee vakantieweken de vrijdag en de overdracht zal zo mogelijk lopen via de vakantie-BSO; en anders om 12.00 uur via een derde;
  • bij wijze van uitzondering op het vorenstaande geldt dat [de minderjarige] in de zomervakantie van 2022 de laatste twee weken van de zomervakantie bij de vader zal verblijven.
Vervangende toestemming vakantie
5.14
De vader heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht hem toestemming te verlenen om met [de minderjarige] op vakantie te gaan naar Mexico van 22 augustus 2022 tot en met 2 september 2022. Bij de beoordeling van dit verzoek dient het belang van de vader om met [de minderjarige] zijn familie in Mexico te bezoeken en te leren kennen, en het belang van de moeder - zoals door haar wordt gesteld - om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat [de minderjarige] last heeft van heimwee, het de eerste vakantie van [de minderjarige] samen met de vader betreft en de moeder onvoldoende vertrouwen heeft dat [de minderjarige] weer terug zal komen, te worden afgewogen, waarbij de belangen van [de minderjarige] een eerste overweging vormt.
5.15
Het hof ziet in het door de moeder aangevoerde onvoldoende aanleiding om het verzoek van de vader om met [de minderjarige] naar Mexico op vakantie en familiebezoek te mogen gaan, af te wijzen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.16
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de GI en de raad verklaard geen (grote) bezwaren te zien tegen een reis van de vader met [de minderjarige] naar Mexico. Hoewel garanties nooit kunnen worden gegeven heeft de GI toegelicht geen signalen over mogelijke onveiligheid of risico op ontvoering te hebben. De raad heeft zich daarbij aangesloten en toegevoegd dat het [de minderjarige] wordt gegund vakantie te hebben met beide ouders en dat het voor hem ook belangrijk is dat hij de familie in Mexico leert kennen. Weliswaar verloopt ook de communicatie tussen de ouders over de vakantie naar Mexico moeizaam en voelt de moeder zich hierbij door de vader onder druk gezet, het hof is echter van oordeel dat er geen redenen zijn om de vervangende toestemming voor deze vakantie aan de vader te onthouden. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] om met zijn vader naar Mexico op vakantie te gaan en daar zijn familieleden te ontmoeten en de omgeving te zien waar zijn vader is opgegroeid. Wat betreft de bezwaren van de moeder over de heimwee van [de minderjarige] en het feit dat het zijn eerste vakantie met de vader is, is het hof - met de raad - van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van beide ouders is om [de minderjarige] goed op deze reis voor te bereiden en wat de moeder betreft [de minderjarige] ook te laten merken dat zij hem toestemming geeft voor deze vakantie met de vader.
De angst van de moeder dat [de minderjarige] mogelijk niet zal terugkeren naar Nederland heeft de vader proberen weg te nemen door aan de moeder de gegevens over de heen- en terugreis kenbaar te maken en door stukken te overleggen waaruit blijkt dat hij in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer belang heeft om op tijd terug te zijn in Nederland. Verder heeft hij al meer dan twee jaar een partner met wie (en haar minderjarige zoon) hij inmiddels samenwoont en weet hij als geen ander dat het bestaan van [de minderjarige] en van hem in Nederland ligt, aldus de vader. Het hof heeft geen aanleiding om aan deze uitlatingen die in zoverre ook niet door de moeder zijn betwist te twijfelen.
5.17
Het hof zal op grond van het vorenstaande bepalen dat de vader gerechtigd is [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling in de periode van 22 augustus 2022 tot en met 2 september 2022 mee te nemen op vakantie naar Mexico.
De informatieregeling
5.18
De moeder komt in hoger beroep van de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling en verzoekt het hof geen informatieregeling vast te stellen. Zij probeert de vader naar behoren te informeren, maar hierop volgen doorgaans verwijten en dreigende taal van de vader. De vader voert verweer en volgens hem heeft hij de moeder in het verleden meerdere malen de tevergeefs verzocht om belangrijke informatie betreffende [de minderjarige] ter beschikking te stellen.
5.19
Nu de vader en de moeder gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag en de vader regelmatig contact heeft met [de minderjarige] , ziet het hof aanleiding om de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en alsnog het verzoek van de vader met betrekking tot de informatieregeling af te wijzen.
Proceskosten
5.2
De vader heeft het hof verzocht de moeder te veroordelen in de proceskosten in deze procedure. Het hof overweegt dat het de moeder vrij staat het door haar bestreden oordeel van de rechtbank aan het hof voor te leggen. Niet is gebleken dat de moeder daarbij misbruik heeft gemaakt van een haar toekomend recht. Gelet hierop en gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
7 september 2021, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] te beëindigen en om haar voortaan alleen met het gezag te belasten;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
7 september 2021, voor zover het betreft de zorgregeling en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vast dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- eens per twee weken van vrijdag 17.00 uur uit de BSO tot maandagochtend 8.30 uur op school, en
  • waarbij tijdens Pasen en Pinksteren de vrije maandag aan zal sluiten bij het weekend daarvoor, waarbij de wissel na een omgangsweekend verschuift van de maandagochtend naar de dinsdagochtend; en
  • waarbij het omgangsweekend één dag langer duurt als een vrije schooldag wegens een feestdag zoals Koningsdag of Bevrijdingsdag valt op vrijdag of maandag aansluitend op een omgangsweekend; en
  • waarbij [de minderjarige] tijdens alle schoolvakanties in de oneven jaren de eerste helft en in de even jaren de tweede helft van de vakantie bij de vader verblijft, waarbij de vakanties beginnen op de laatste vrijdag voor de vakantie om 17.00 uur vanuit de BSO en eindigt op de (laatste) vrijdag in de vakantie, waarbij bij één week vakantie de wisseldag dinsdag is en bij twee weken vakantie de vrijdag en de overdracht zal zo mogelijk lopen via de vakantie-BSO; en anders om 12.00 uur via een derde;
  • bij wijze van uitzondering op het vorenstaande geldt dat [de minderjarige] in de zomervakantie van 2022 de laatste twee weken van de zomervakantie bij de vader zal verblijven;
bepaalt dat, in het kader van de zorgregeling, de vader gerechtigd is met [de minderjarige] op vakantie te gaan naar Mexico vanaf 22 augustus 2022 tot en met 2 september 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, R. Feunekes en M.P. den Hollander en is op 14 juli 2022 uitgesproken door mr. R. Feunekes in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9226