In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2022 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van een civiele procedure. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. T.J.A. Zuijderland, hebben een verzoek ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil over de aanwezigheid van houtrot in de woning die door de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J. Velten, aan hen is geleverd. De appellanten stellen dat de geïntimeerden op de hoogte waren van het houtrot en dat dit niet is medegedeeld tijdens de verkoop. De rechtbank Gelderland had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is, omdat het verzoek voldoet aan de eisen van artikel 186 Rv. Het hof oordeelt dat het voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is om te bepalen of de geïntimeerden kennis hadden van het houtrot. De appellanten willen verschillende getuigen horen, waaronder omwonenden en een schilder, om hun standpunten te onderbouwen. Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dat er misbruik van bevoegdheid wordt gemaakt.
De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen. Het hof heeft de procedure verder uitgewerkt, inclusief de verplichtingen van de partijen met betrekking tot het verhoor van de getuigen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters.