ECLI:NL:GHARL:2022:5942

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.291.634
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in civiele aansprakelijkheidszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 5 juli 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door twee besloten vennootschappen, verzoeksters, tegen de raadsheren D.M.I. de Waele, M.B. Beekhoven van den Boezem en G.R. den Dekker. Het wrakingsverzoek volgde op een mondelinge behandeling die op 18 mei 2022 had plaatsgevonden in een civiele procedure over een aansprakelijkheidskwestie. Verzoeksters voerden aan dat de raadsheren niet onpartijdig waren, omdat zij tijdens de mondelinge behandeling een voorlopig oordeel hadden gegeven dat verzoeksters aansprakelijk waren, zonder dit voldoende te motiveren. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeksters ontvankelijk waren in hun verzoek, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De wrakingskamer stelde vast dat het geven van een voorlopig oordeel gebruikelijk is in civiele zaken en dat dit niet automatisch duidt op vooringenomenheid. Bovendien werd opgemerkt dat de samenstelling van de raadsheren in een eerdere zaak tussen verzoeksters en een derde partij geen aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer W200.291.634/02
beslissing van de wrakingskamer van 5 juli 2022
inzake het verzoek tot wraking, gedaan door
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
- [verzoekster1] B.Vgevestigd te [vestigingsplaats1] ,
- [verzoekster2] B.Vgevestigd te [vestigingsplaats2]
verzoeksters,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg.

1.De procedure

1.1
Bij dit hof is onder zaaknummer 200.291.634/02 een procedure aanhangig tussen verzoeksters enerzijds en de heer [naam1] , handelend onder de naam [naam2] , (hierna: [naam1] ) anderzijds betreffende kort gezegd een aansprakelijkstelling naar aanleiding van een verzekeringskwestie. [naam1] wordt in die procedure bijgestaan door mr. H. den Besten.
1.2
Op 18 mei 2022 heeft in die procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheren mrs. D.M.I. de Waele (voorzitter), M.B. Beekhoven van den Boezem en G.R. den Dekker. Van die mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat op 2 juni 2022 is toegezonden aan mr. Zwijnenberg en mr. Den Besten.
1.3
Op 25 mei 2022 is van de zijde van verzoeksters bij de wrakingskamer een wrakingsverzoek ingekomen betreffende de drie hiervoor genoemde raadsheren. De wrakingsgronden zijn opgenomen in het schriftelijke wrakingsverzoek. Op de mondelinge behandeling van dit verzoek is daar namens verzoeksters nog een grond aan toegevoegd.
1.4
De drie raadsheren hebben niet in de wraking berust. In een gezamenlijke schriftelijke reactie, bij de wrakingskamer ingekomen op 1 juni 2022, hebben zij gereageerd op het wrakingsverzoek. Mr. Den Besten heeft ook afzonderlijk gereageerd.
1.5
Van de zijde van [naam1] is op 26 mei 2022 per email een reactie op het wrakingsverzoek ingekomen.
1.6
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 21 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de mrs. Zwijnenberg en D.G. Rosenquist namens verzoeksters. Namens verzoeksters was ook aanwezig mevrouw [naam3] . Verder was aanwezig mr. Den Besten. Door mr. Zwijnenberg is het wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van een overgelegde spreeknotitie.

2.De beoordeling van het verzoek

de ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van de zitting kan het verzoek ook mondeling worden gedaan. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen (artikel 36 en 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
2.2
Verzoeksters zijn ontvankelijk in hun wrakingsverzoek. Het verzoek is schriftelijk gedaan en is gemotiveerd. Weliswaar is het wrakingsverzoek een week na de mondelinge behandeling ingediend, maar - zoals de wrakingskamer eerder heeft geoordeeld - moet een verzoeker enige tijd worden gegund om zijn voornemen tot wraking met zijn advocaat te bespreken. Een periode van zeven dagen is naar het oordeel van de wrakingskamer nog een redelijke termijn voor dat overleg. Het wrakingsverzoek is dus tijdig gedaan.
de gronden van het verzoek
2.3
In het wrakingsverzoek staat, kort samengevat, het volgende ten aanzien van de gronden voor wraking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof een voorlopig oordeel gegeven en geoordeeld dat verzoeksters aansprakelijk zijn. De advocaat van verzoeksters heeft het hof gevraagd waar de tekortkoming uit bestaat, maar die vraag heeft het hof niet beantwoord. Daaruit concluderen verzoeksters dat sprake is van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid. Daarbij gaat het verzoeksters niet om het voorlopig oordeel zelf, maar om het gebrek aan onderbouwing daarvan. Kennelijk was het hof van oordeel dat verzoeksters aansprakelijk waren en ook dat uit die aansprakelijkstelling een aanzienlijke vergoeding voortvloeide, maar was het nog niet duidelijk hoe het hof tot dat oordeel was gekomen. Er is sprake van een doelredenering en dat getuigt niet van rechterlijke onpartijdigheid.
De onpartijdigheid is verder in het gedrang omdat dezelfde samenstelling van raadsheren in het geding van verzoeksters en Van de Heuvel, ook heeft beslist in een geschil tussen [naam1] en [naam4] . In de beoordeling van het geschil tussen verzoeksters en [naam1] is de procedure tussen [naam4] en [naam1] van belang. Het hof bevindt zich hiermee in een positie waarin dezelfde samenstelling arrest moet wijzen over een aspect waarover in een andere verhouding al is geoordeeld.
Verzoeksters worden ook gesterkt in hun overtuiging dat sprake is van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid omdat het hof meermaals gerefereerd heeft aan het feit dat verzoeksters over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens verzoeksters een aanvullende grond voor wraking aangevoerd, naar aanleiding van de schriftelijke reactie van de raadsheren. Volgens verzoeksters getuigt die reactie ervan dat de samenstelling er niet voor terugdeinst om een onjuiste/onvolledige voorstelling van zaken te geven en stellingen betrekt die aantoonbaar bezijden de waarheid zijn.
Alles overziend menen verzoeksters dat er voldoende vrees bestaat voor vooringenomenheid van de combinatie.
de beoordeling van de gronden
2.4
De wrakingskamer overweegt als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit vermoeden lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.5
Het is - zoals namens verzoeksters ook is aangevoerd - niet ongebruikelijk dat een rechter in een civiele zaak een voorlopig oordeel geeft als partijen daar prijs op stellen. Doorgaans wordt een voorlopig oordeel gegeven met het oog op het beproeven van een schikking. Ook in deze zaak is daar sprake van, zoals blijkt uit het procesverbaal van de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 en de schriftelijke reactie van de raadsheren. In die reactie staat: ‘De combinatie heeft op de zitting in grove lijnen en met de nodige slagen om de arm naar voren gebracht hoe zij op dat moment over de zaak dacht, opdat partijen dat zouden kunnen meewegen in hun beslissing om (al dan niet) met elkaar te spreken over een minnelijke regeling’. Het hof heeft in het voorlopig oordeel - wat overigens niet is opgenomen in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal - aangegeven dat verzoeksters waarschijnlijk aansprakelijk zijn. Verzoeksters hebben echter moeite met het ontbreken van een motivering bij dat oordeel, temeer omdat daar door de advocaat van verzoeksters om werd gevraagd.
Uit de reactie van de raadsheren alsook uit de schriftelijk reactie van mr. Den Besten komt echter naar voren dat door het hof wel een motivering is gegeven. De raadsheren schrijven hierover: ‘De combinatie heeft aangegeven dat het op basis van de voorafgaande raadkamer voorlopig van oordeel was dat aansprakelijkheid van verzoekster zou worden aangenomen en heeft daarbij benoemd van welke normschending naar haar voorlopig oordeel sprake was (verzuim van verzoekster om in de gegeven omstandigheden voor adequate verzekeringsdekking van haar cliënt te zorgen). De combinatie heeft aangeven dat op het onderdeel eigen schuld nog geen voorlopig oordeel kon worden gegeven en dat een ander eigen schuld-verweer naar haar voorlopig oordeel niet zou slagen’. Mr. Den Besten schrijft: ‘Het hof deelde kort mede: 1. [verzoekster1] c.s. heeft niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam tussenpersoon verwacht mocht worden en dit werd door het Hof gemotiveerd (..)’. De wrakingskamer kan gelet op die verklaringen niet concluderen dat de combinatie geen motivering heeft gegeven bij het voorlopig oordeel, terwijl daar door de advocaat van verzoeksters wel om was gevraagd. Bedacht moet verder worden dat een voorlopig oordeel nog (lang) geen beslissing is, maar een eerste oordeel op basis van informatie die tot dan toe bekend is. Voor een eindoordeel (dat anders kan luiden dan het voorlopig oordeel) zal nog nadere bestudering van alle overgelegde stukken, hetgeen ter zitting is besproken, en nader overleg met collega’s nodig zijn. Voor zover al sprake zou zijn van het ontbreken van een dragende motivering voor een voorlopig oordeel, brengt dit niet met zich dat dit een aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de samenstelling jegens verzoeksters een vooringenomenheid zou koesteren. De bij verzoeksters dienaangaande vrees wordt ook niet objectief gerechtvaardigd.
2.6
In het feit dat dezelfde samenstelling heeft geoordeeld in het geschil tussen [naam1] en [naam4] , ziet het hof ook geen aanwijzing dat deze samenstelling jegens verzoeksters een vooringenomenheid koestert. De omstandigheid dat een zetel al eerder zich een oordeel over een rechtsvraag heeft gevormd, is geen grond om een vooringenomenheid jegens verzoeksters aan te nemen en evenmin een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Overigens ging het in het geschil [naam1] / [naam4] om andere procespartijen en was de voorliggende rechtsvraag niet volledig gelijk. Waar het in die zaak ging om het ontbreken van dekking onder de inboedelverzekering, gaat het in de zaak tussen verzoeksters en [naam1] om een aansprakelijkheidskwestie wegens tekortschieten in de advisering. Waarbij verzoeksters hebben gesteld dat [naam1] in de procedure met [naam4] een verweer niet of onvoldoende heeft gevoerd, wat om een andere beoordeling vraagt dan de beoordeling door het hof van het debat tussen [naam4] en [naam1] .
2.7
In het feit dat de combinatie heeft gevraagd of verzoeksters beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering ziet de wrakingskamer ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid.
2.8
Eerst op de zitting is namens verzoeksters nog een extra wrakingsgrond toegevoegd. Dat is naar het oordeel van de wrakingskamer te laat en daarmee in strijd met een goede procesorde. Bovendien kan de wrakingskamer op basis van het proces-verbaal van de zitting op 18 mei 2022 niet beoordelen of hetgeen de raadsheren in hun reactie hebben geschreven een onvolledige of onjuiste voorstelling van zaken is, zoals namens verzoeksters is aangevoerd.
2.9
De wrakingskamer zal, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, het verzoek tot wraking afwijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof, beslissende op het verzoek tot wraking:
wijst het verzoek tot wraking van mrs. D.M.I. de Waele, M.B. Beekhoven van den Boezem en G.R. den Dekker af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter, R.F.C. Spek en N.C. Lookeren Campagne, en is in tegenwoordigheid van de griffier door mr. R. PrakkeNieuwenhuizen in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.