ECLI:NL:GHARL:2022:5907

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/00772
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directeur van GBTwente, de heffingsambtenaar, tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang, vastgesteld op € 700.000, na een eerdere vaststelling door de heffingsambtenaar van € 703.000. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk had gemaakt, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere beschikking en aanslag. In hoger beroep heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden de waarde opnieuw beoordeeld, waarbij het Hof de heffingsambtenaar in het gelijk stelde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de door belanghebbende voorgestane lagere restwaardes niet voldoende onderbouwd waren. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00772
uitspraakdatum: 12 juli 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
directeurvan
GBTwente(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 mei 2021, nummer Awb 20/2140, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 14 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 703.000. Tegelijk met die beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker niet-woning (OZBG) ten name van belanghebbende vastgesteld van € 1.702,66.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag OZBG gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de WOZ-waarde verminderd tot € 700.000 en de aanslag OZBG dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. van den Dool als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] (taxateur).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak [adres1] 14 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is in 1994 gebouwd, heeft een vloeroppervlakte van 674 m2 en is gelegen op een perceel van 3.812 m2. In de onroerende zaak zijn een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang gevestigd.
2.2.
Tot het dossier behoort een door de eigenaar van de onroerende zaak ingevuld en op 22 oktober 2020 getekend ‘Inlichtingenformulier incourante objecten’ met betrekking tot de onroerende zaak. In dit formulier is onder meer een opsomming gegeven van het verwachte onderhoud voor de komende vijf jaren bestaande uit schilderwerk buiten € 10.000 (2022), vervangen hekwerk € 5.000 (2023) en vervangen mechanische ventilatie € 3.500 (2024). Verder is aangegeven dat het gebruik binnen vijf tot tien jaar niet zal worden beëindigd, dat in 2018 buitenschilderwerk is uitgevoerd en CV-ketels zijn vervangen en dat er geen sprake is van bovengemiddelde gebruikskosten.
2.3.
De Rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op € 700.000, omdat de heffingsambtenaar noch belanghebbende de door hen voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak. De heffingsambtenaar stelt dat de vastgestelde waarde van € 703.000 niet te hoog is en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende neemt het tegengestelde standpunt in en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.2.
Ter zitting heeft gemachtigde desgevraagd verklaard enkel verweer te voeren en niet bedoeld heeft incidenteel hoger beroep in te stellen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof ziet geen reden af te wijken van het gezamenlijke standpunt van belanghebbende en de heffingsambtenaar dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde (hierna: GVW) als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ.
4.2.
Belanghebbende heeft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist, zodat op de heffingsambtenaar de last rust te bewijzen dat hij die waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft de GVW van de onroerende zaak gesteld op € 703.000. Ter onderbouwing van deze waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport van 12 april 2021 overgelegd waarin de waarde van de onroerende zaak is bepaald op € 859.000. In dat taxatierapport is onder meer gebruik gemaakt van de voor de waardepeildatum geldende taxatiewijzer en kengetallen deel 1 Onderwijs. Bij de waardering van de onroerende zaak is gekozen voor archetype O185PL12 met omschrijving Kinderdagverblijf plat dak, gemiddelde afwerking 1986-2000. Voor de bepaling van de vrijstaande berging is uitgegaan van archetype B5101300 Taxatiewijzer 2019 deel 26 Algemene kengetallen. Voor de infrastructuur is uitgegaan van archetype I3001130 met omschrijving Betontegels Taxatiewijzer 2019 deel 26 Algemene kengetallen. Bij het bepalen van de levensduur en restwaarde is de heffingsambtenaar uitgegaan van de gemiddelden van de in Taxatiewijzer opgenomen gegevens, waarbij de heffingsambtenaar de levensduur van de afbouw en installaties (mede) op basis van de door de eigenaar verstrekte gegevens met vijf jaar heeft verlengd. Samengevat weergegeven en enkele afrondingsverschillen daargelaten is waarde in het taxatierapport als volgt opgebouwd:
Aan-deel
Prijs per m²
Opp. in m²
Bovervangings-waarde ex. btw
Levens-duur
Rest-waarde
Technische correctie
Functionele correctie
GVW ex. btw
GVW inc. Btw
Grond
-
€ 130
1.737
€ 225.810
-
-
-
-
€ 225.810
€ 273.230
Extra grond
-
€ 26
2.075
€ 53.950
-
-
-
-
€ 53.950
€ 65.280
Dagverblijf
Ruwbouw
50%
€ 648
674
€ 436.752
47
27%
38,8%
0%
€ 267.161
€ 323.265
Afbouw
30%
€ 389
674
€ 262.051
30
22%
65%
0%
€ 91.718
€ 110.979
Installaties
20%
€ 259
674
€ 174.700
30
17%
69,2%
0%
€ 53.860
€ 65.107
Opslag
Ruwbouw
54%
€ 510
20
€ 10.195
45
25%
41,7%
0%
€ 5.947
€ 7.195
Afbouw
27%
€ 255
20
€ 5.098
30
20%
66,7%
0%
€ 1.698
€ 2.054
Installaties
19%
€ 180
20
€ 3.587
30
10%
75%
0%
€ 897
€ 1.085
Verharding grond
€ 51
350
€ 17.966
50
0%
50%
0%
€ 8.983
€ 10.869
Totaal
€ 859.000
4.4.
De vraag die partijen in hoger beroep enkel nog verdeeld houdt, is of de heffingsambtenaar is uitgegaan van de juiste restwaardes. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de restwaardes van de ruwbouw, afbouw en installaties veeleer geschat zouden moeten worden op 5% (dagverblijf) en 0% (opslag). Daarnaast zijn volgens belanghebbende de door de heffingsambtenaar aangedragen transacties niet bruikbaar voor het onderbouwen van de restwaarde, onder meer omdat die transacties niet hebben plaatsgevonden aan het eind van de levensduur van de vergelijkingsobjecten en omdat deze objecten niet vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak.
4.5.
Voor de vaststelling van de waarde nemen beide partijen de richtsnoeren van de Taxatiewijzer tot uitgangspunt. De partij die daarvan wil afwijken, draagt daarvan de bewijslast (vgl. HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1671, r.o. 2.4.2 en 2.4.3). Voor deze zaak betekent dit dat de heffingsambtenaar mag uitgaan van de (naar beneden afgeronde) gemiddelden van de restwaardes zoals opgenomen in de Taxatiewijzer. Belanghebbende heeft de door haar bepleite restwaardes in het geheel niet onderbouwd zodat zij niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan om aannemelijk te maken dat aanleiding bestaat af te wijken van die richtsnoeren, zodat haar stelling daarom faalt. Het Hof merkt ten overvloede nog op dat, zelfs indien het Hof veronderstellenderwijs zou uitgaan van de door belanghebbende bepleite restwaardes van 5% voor het dagverblijf en 0% voor de opslag, de GVW van de onroerende zaak nog ruim € 728.000 zou bedragen, zodat belanghebbendes stelling haar ook daarom niet kan baten. De vraag of de door de heffingsambtenaar overgelegde marktgegevens kunnen dienen ter onderbouwing van de gehanteerde restwaarde kan daarmee onbeantwoord blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(J.W.J. de Kort) (T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 juli 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.