Uitspraak
de man,
de vrouw,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De feiten
4 november 2020 is geen grief gericht en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden - voor zover hier van belang - als volgt.
Door het taxatierapport die als waardebepaling is gebruikt, kan [geïntimeerde] geen rechten en plichten meer ontlenen aan de hypotheek met nummer: [nummer4] . ”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- dat de woning aan de man dient te worden toegedeeld tegen de huidige waarde van de woning, die nog vastgesteld zal moeten worden;
De vordering en de beoordeling van de grieven
4 november 2020. De man vordert om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In conventie:
1 januari 2008, subsidiair sinds 2 februari 2016 in plaats van de vrouw betaalde alsook de tot aan de overname nog te betalen bedragen uit hoofde van de hypothecaire lasten, te weten € 873,80 per maand tot 1 november 2017 en € 626,30 per maand vanaf
1 november 2017, de premies van de verzekeringen, te weten € 161,37 per maand, nog te begroten tot de dag van de overname, alsook de overige eigenaarslasten ad in totaal een bedrag van € 1.799,25 als aandeel van de vrouw zullen worden verrekend met het aandeel van de vrouw in de overwaarde, met dien verstande dat de door de man privé gestorte bedragen in de hypotheek en de verzekeringen van in totaal € 28.815,40 buiten de verdeling zullen moeten blijven, ongeacht vanaf welke datum de verrekening plaats dient te hebben, waarbij het hof tevens zal bepalen dat het arrest in deze procedure in de plaats treedt van de instemming van de vrouw met en de handtekening van de vrouw onder de notariële akte tot levering van het aandeel van de vrouw in de woning, alsook de instemming met en de handtekening van de vrouw bij de eventueel door de bank te verlangen verklaring inzake afkoopwaarde van de aan de hypotheek verbonden spaargroeiverzekering en de meegroeiverzekering; waarbij het hof tevens een advocaat dan wel notaris benoemt als onzijdig persoon om de vrouw te vertegenwoordigen en waarbij tevens wordt bepaald dat de kosten die gepaard gaan met de toedeling van de woning aan de man wat betreft de kosten die gedaan moeten worden met betrekking tot de notariële levering van de woning aan de man gelijkelijk door partijen worden gedragen;
Subsidiair:
5.De motivering van de beslissingProcessueel* Afdoening zonder mondelinge behandeling
De woning
- en de motivering daarvan - na eigen onderzoek over en maakt dat tot de zijne.
De man heeft zijn stelling dat partijen ook afspraken hebben gemaakt over de financiële consequenties voor partijen van de toedeling van de woning aan hem, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw dat die afspraken zijn gemaakt, ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. De man beroept zich op de mailwisseling tussen partijen van 26 mei 2016 en zijn verklaring aan de woningbouwvereniging, maar uit beide documenten blijkt niet van welke waarde partijen zijn uitgegaan en evenmin blijkt hieruit van een afspraak over de verrekening van over- of onderwaarde. Dat partijen zijn uitgegaan van de getaxeerde waarde van de woning, zoals de man stelt, volgt noch uit de mailwisseling, noch uit de verklaring van de man aan de woningbouwvereniging. Ter zitting is bovendien gebleken dat de man de taxatie van de woning zonder overleg met de vrouw heeft laten verrichten. Ook de waarde van de spaarpolissen wordt in de mailwisseling tussen partijen en in de verklaring van de man aan de woningbouwvereniging niet genoemd. Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat de mailwisseling tussen partijen en de verklaring van de man aan de woningbouwvereniging onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te kunnen stellen dat partijen afspraken hebben gemaakt over de financiële gevolgen van de toedeling van de woning aan de man. Uit het dossier komen eerder aanknopingspunten naar voren die de conclusie rechtvaardigen dat daarover geen afspraken zijn gemaakt. Het hof wijst in dit verband op de stelling van de man in de procedure tussen partijen in kort geding. De man heeft in die procedure, zoals blijkt uit de pleitnotities van de man van 24 september 2018, gesteld dat partijen het niet eens zijn over de verdeling van - onder meer - de overwaarde van de woning en dat die kwestie thuishoort in een boedelscheidingsprocedure. Die stelling staat haaks op de stelling van de man in deze procedure dat partijen het in juni 2016 al eens zouden zijn geweest over alle financiële gevolgen van de toedeling van de woning aan hem. Als dat zo zou zijn geweest, had het in de rede gelegen dat de man dat naar voren zou hebben gebracht in de procedure in kort geding. Het hof wijst in dit verband verder op de e-mail van de man aan de vrouw van 6 november 2017 (productie 7 bij de conclusie van antwoord), in welke e-mail de man afspraken wil maken met de vrouw over de financiële afwikkeling. Ook die e-mail impliceert dat er nog geen afspraken hierover waren gemaakt.
De waarde van de woning
* De eisen van redelijkheid en billijkheid
Verdeling bij helfte?
De kapitaalverzekeringen/spaarpolissen
€ 13.000,- in de spaarpolissen is gestort. De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid brengt daarom volgens de man mee dat de afkoopwaarde van de polissen volledig en zonder verrekening aan hem toekomt.
€ 13.000,- als eerste hoge storting in polis 1. De man stelt dat hij beide bedragen vanuit eigen middelen heeft voldaan en dat hij dit in elk geval ten aanzien van het bedrag van € 13.000,- kan onderbouwen door middel van de overgelegde productie H12 (bij het journaalbericht van 6 mei 2022) en productie 4 bij de conclusie van antwoord. Uit die stukken volgt naar het oordeel van het hof echter niet dat het bedrag van € 13.000,- vanuit privégeld van de man is voldaan. Als het hof op basis van de kopie van de overgelegde bankpas al aanneemt dat de man een privérekening had met rekeningnummer [nummer8] , blijkt uit de overgelegde stukken niet dat van die rekening een storting in de spaarpolissen is gedaan. Er is enkel een financieel jaaroverzicht van die rekening overgelegd met het saldo op 31 december 2006 en het saldo op 31 december 2007. Welke overboekingen in dat jaar van die rekening zijn gedaan blijkt daaruit niet. Weliswaar staat op datzelfde jaaroverzicht onder het kopje ‘Verzekeringen’ een bijstorting van € 13.000,- vermeld, maar daaruit valt niet af te leiden dat deze is gedaan van de privérekening van de man. De vrouw heeft gesteld dat de stortingen ook kunnen zijn gedaan vanuit een gezamenlijk aandelenpakket van partijen. Daarvan zijn geen stukken meer beschikbaar. Ter zitting heeft de vrouw verder nog gezegd dat zij zich herinnert dat partijen op hun vorige woning in [plaats1] een spaarhypotheek hadden, die pas na de notariële overdracht is afgekocht en waarvan de afkoopwaarde in de nieuwe spaarpolis is gestort. Ook daarvan zijn geen stukken meer beschikbaar. Het hof constateert dat beide partijen hun stellingen omtrent de eigen inbreng van € 28.815,40 onvoldoende kunnen onderbouwen. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat de man vanuit eigen middelen een inbreng van € 28.815,40 heeft gedaan. Ook dat vormt daarom geen aanleiding voor een correctie op grond van de redelijkheid en billijkheid.
€ 200.000,-. De man stelt dat de vrouw vanaf 1 januari 2008 geen bijdragen heeft geleverd in de eigenaarslasten en dat deze volledig door hem zijn betaald. Er is daarom volgens de man sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw. Er is volgens de man bovendien sprake van strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen. Het gegeven dat de man sinds februari 2016 het uitsluitend genot van de woning heeft, rechtvaardigt in zijn optiek geen andere conclusie.
De vrouw vindt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan.
Terugverwijzing
6.De beslissing
4 november 2020, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;