ECLI:NL:GHARL:2022:5841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
21/00489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning en de gevolgen van geluidsoverlast van een nabijgelegen kinderdagcentrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op € 100.000, terwijl de heffingsambtenaar een waarde van € 267.000 bepleitte. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had deze waarde onderbouwd met een taxatierapport. Belanghebbende betwistte de waarde en voerde aan dat de ligging van zijn woning naast een kinderdagcentrum voor kinderen met een verstandelijke beperking leidde tot onaanvaardbare geluidsoverlast, wat de waarde van zijn woning negatief beïnvloedde.

Tijdens de zitting werd er uitgebreid ingegaan op de geluidshinder die belanghebbende ervaart door het nabijgelegen kinderdagcentrum. Er zijn verschillende rapporten ingediend, waaronder een rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) en een rapport van een adviesbureau dat de geluidsimpact heeft onderzocht. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd dat de waarde van de woning niet te hoog was en dat de geluidsoverlast niet voldoende was onderbouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde de waarde van de onroerende zaak vast op € 100.000, waarbij het Hof de geluidshinder en de specifieke omstandigheden van de woning in overweging nam.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de geluidshinder bij de waardering van onroerende zaken, vooral in situaties waar de nabijheid van een kinderdagcentrum of andere geluidsbronnen een significante impact kan hebben op de leefomgeving van bewoners. Het Hof veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van belanghebbende en legde een griffierecht op van € 541.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00489
uitspraakdatum: 5 juli 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 23 maart 2021, nummer Awb 20/517, ECLI:NL:RBOVE:2021:1235, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende]te
[woonplaats1](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 12 te [woonplaats1] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 284.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2019 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 431,96.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 267.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd tot € 406,10.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 100.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [naam1] en mr. H. Nijman als zijn gemachtigde, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een vrijstaande semibungalow.
2.2.
De onroerende zaak is gelegen naast de [naam4] , een kinderdagcentrum voor kinderen van 0 tot en met 18 jaar met een (meervoudige) verstandelijke beperking of een ontwikkelingsachterstand (hierna: het [naam4] ). Het [naam4] ontvangt deze kinderen gedurende zes dagen per week tussen 9.00 en 15.30 uur. Bij het [naam4] is plaats voor ten hoogste 75 kinderen per dag in tien groepen van zes tot acht kinderen. Aan de achterzijde van het [naam4] is een speelterrein aanwezig dat grenst aan de tuin van de onroerende zaak en waar de kinderen groepsgewijs gedurende de dag buitenspelen. Ten behoeve van belanghebbende is geluidsafscherming in de vorm van een kapschuur gerealiseerd over de lengte van het terrein van het [naam4] dat aan zijn perceel grenst.
2.3.
[naam5] adviseurs voor milieu, geluid, trillingen, brand en bouwfysica heeft met datum 31 mei 2016 in opdracht van de gemeente [gemeente] en in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan ‘ [gemeente] Noord, [de wijk] ’ (hierna: het bestemmingsplan) een rapport uitgebracht inzake de effecten van de onder 2.3 bedoelde geluidsafscherming (hierna: het [naam5-rapport] ). De bevindingen van het [naam5-rapport] zijn gebaseerd op foto’s, situatietekeningen, spectrale kengegevens van stemgeluiden bij scholen en kinderdagverblijven en op veronderstelde (worst case) geluidsisolatiegegevens van de geluidsafscherming. Hiermee is op basis van een rekenmodel het bij belanghebbende te constateren geluidsniveau bepaald en geconcludeerd dat de geluidsniveaus bij de onroerende zaak met afscherming lager zijn dan op 30 meter afstand van het [naam4] zonder afscherming. Belanghebbende heeft bij het geven van zijn zienswijze op de totstandkoming van het bestemmingsplan op dit rapport gereageerd.
2.4.
Adviesbureau [naam6] sound research heeft met datum 1 september 2020 in opdracht van de gemachtigde van belanghebbende een rapport uitgebracht inzake de impact van de stemgeluiden van het [naam4] (hierna: het [naam6-rapport] ). De bevindingen van het [naam6-rapport] zijn gebaseerd op berekeningen aan de hand van aannames met betrekking tot het geluidsniveau bij belanghebbende en op literatuuronderzoek en een gesprek met belanghebbende en zijn echtgenote. De bevindingen van het [naam6-rapport] luiden als volgt:
“Het geluid van spelende kinderen is in het algemeen een vrolijk geluid dat geen gevoel van zorg of onveiligheid oproept. Natuurlijk kan iemand die naast een schoolplein woont wel last hebben van zo'n geluid, maar dat is niet vanwege de betekenis maar omdat het geluid bij op die plek vaak en luid voorkomt. Daarentegen roept het geluid van ernstig mentaal gehandicapten een gevoel van nood, pijn en misschien onvermogen of frustratie op. De menselijke reactie is om daar wat mee te doen: vluchten of troosten. (…)
Geluid van bedrijvigheid is vrijwel altijd mechanisch of machinaal geluid en heeft daardoor een neutrale betekenis. Het is niet in de eerste plaats de aard van dit type geluid dat hinder veroorzaakt, maar het gegeven dat het geluid activiteiten of concentratie verstoort als het luid is. Bij het geluid van ernstig mentaal gehandicapten geldt iets heel anders: het is de betekenis van het geluid, de associaties die ons brein er onwillekeurig mee maakt, waardoor het aandacht trekt; het geluidsniveau is van minder belang. (…)
De biologische reactie is vergelijkbaar met een reflex: er is altijd een reactie. Door sensitisatie kan die reactie nog sterker worden en als het gedurende lange tijd herhaald optreedt, kan ook het voortdurend verdacht zijn op het geluid bijdragen aan een last die door de herhaling chronisch wordt. (…)
De kans op gezondheidsklachten is groot (bij vaak thuis zijn) doordat er weinig herstel is van de overlast: er is in en bij huis geen rust te vinden, behalve op zondagen. Daardoor blijft de stress voortdurend aanwezig. De steeds weer optredende arousal en de chronische stress kunnen leiden tot een hogere bloeddruk en hartritmestoornissen.”
2.5.
De heffingsambtenaar heeft de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde onderbouwd met een taxatierapport van 5 oktober 2020 waarin de waarde per 1 januari 2018 is bepaald door vergelijking met verkoopgegevens van drie andere vrijstaande semibungalows ( [adres2] 38, [adres3] 4 en [adres4] 72) en een onbebouwd perceel ( [adres1] 13). [adres2] 38 en [adres3] 4 zijn op ruim een kilometer afstand gelegen van de onroerende zaak. [adres4] 72 bevindt zich op ongeveer 100 meter van de onroerende zaak aan een naastgelegen straat en [adres1] 13 is gelegen tegenover de onroerende zaak aan dezelfde straat.
2.6.
Ter onderbouwing van de getaxeerde waarde zijn in het taxatierapport van de heffingsambtenaar onder meer de volgende gegevens vermeld. Daarbij zijn de voorzieningen (“V”), het onderhoud (“O”), de kwaliteit (“K”) en de ligging (“L”) van de objecten gewaardeerd op ondergemiddeld (2), gemiddeld (3) of bovengemiddeld (4).
Object
Bouw-jaar
Inhoud woning in m³
Waarde per m³
Kavel-
opp. in m²
Waarde per m²
Overige
V
O
K
L
Getaxeerde waarde / verkoopprijs
en datum verkoop
Onroerende zaak
1978
658
€ 326
1.552
€ 137
Aanbouw 132 m³ (€ 30.122),
Garage 108 m² (€ 23.436),
Tuinhuis 4 m² (€ 600),
Imagoschade (-/- € 46.900)
3
3
3
2
€ 434.000
[adres2] 38
1977
526
€ 488
718
€ 225
Overkapping 42 m² (€ 5.292),
Garage 24 m² (€ 10.080)
4
4
3
3
€ 416.614 (30-06-2017)
[adres3] 4
1988
450
€ 392
524
€ 257
Garage 32 m² (€ 11.904)
3
3
3
3
€ 337.500
(18-08-2018)
[adres4]
72
2004
678
€ 432
419
€ 322
Aanbouw 16 m³ (€ 4.838),
Overkapping 15 m² (€ 2.250)
3
3
3
3
€ 495.000 (29-10-2019)
[adres1]
13
-
-
-
730
€ 258
-
-
-
-
3
€ 197.190 (14-06-2018)
2.7.
In het kader van een hoger beroep van belanghebbende inzake het besluit van 7 oktober 2020 van de gemeenteraad van [gemeente] tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) met datum 25 januari 2022 en in opdracht van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een rapport uitgebracht (hierna: het StAB-rapport). Dit rapport betreft de feiten, de omstandigheden en de gevolgen van het bestemmingsplan, voor zover dit nodig is voor de behandeling van belanghebbendes beroepsgronden in die procedure die betrekking hebben op geluid. De bevindingen van het StAB-rapport zijn gebaseerd op bezoeken aan belanghebbende, het [naam4] en de gemeente [gemeente] . Bij het bezoek aan het [naam4] waren geen kinderen aanwezig. Het StAB-rapport is voorts gebaseerd op van betrokken partijen afkomstige stukken en beeld- en geluidopnames van het [naam4] . De StAB heeft op basis van deze gegevens ook eigen berekeningen gemaakt van de bij belanghebbende in aanmerking te nemen geluidsniveaus. Zowel belanghebbende als de gemeente [gemeente] hebben op een conceptversie van het StABrapport gereageerd. Het StAB-rapport bevat onder meer de volgende bevindingen:
“Ik acht het goed mogelijk dat door de dynamiek en lading van het stemgeluid van de kinderen bij de [naam4] bij appellanten sprake is van hinder, en heftige reactie kan oproepen, ook al wordt voldaan aan de geluidnormen. Bij appellanten wordt de geluidbelasting vrijwel volledig bepaald door het stemgeluid op het buitenterrein van de [naam4] . Naar mijn mening had het daarom in de rede gelegen dat verweerder, vanwege de specifieke klachten van appellanten, op basis van een nadere onderbouwing of onderzoek bij de ruimtelijke procedure een afweging van de aard en beleving van het stemgeluid had gemaakt. Voor die beoordeling zijn echter geen pasklare kaders beschikbaar. De belangrijkste vraag bij de beoordeling door verweerder acht ik echter of in dit geval sprake is van een wenselijke situatie. Het [naam4] , met een buitenterrein waar regelmatig stemgeluid te horen is, grenst direct aan het perceel met de woning en de tuin van [belanghebbende] , waarbij de woning op ongeveer 5 meter afstand van het terrein van het [naam4] staat. Een ander belangrijk aspect bij de beoordeling is naar mijn mening de gevoeligheid van de bewoners voor het stemgeluid. Verweerder stelt dat appellanten bijzonder gevoelig zijn voor het stemgeluid. Tijdens het gesprek met STAB heeft verweerder toegelicht dat andere bewoners op hetzelfde perceel zouden kunnen wonen, zonder dat sprake is van onaanvaardbare geluidoverlast. Hierover merk ik op dat verweerder deze stelling niet nader heeft onderbouwd of onderzocht. (…)
Een afweging van de hinderlijkheid van het stemgeluid ontbreekt. Uit een nadere onderbouwing of onderzoek door verweerder moet blijken hoe hieraan invulling kan worden gegeven. (…)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of in de plansituatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is de beoordeling niet per definitie beperkt tot de geluidbelasting op de begane grond van de woning, maar kan het nodig zijn dat ook de geluidbelasting op de verdieping wordt beoordeeld bijvoorbeeld in verband met slapende of studerende mensen. Verweerder heeft in dit kader wel een bepaalde mate van beoordelingsruimte. Uit de milieuaspectenstudie blijkt echter niet dat verweerder deze beoordeling heeft gemaakt. Tijdens het locatiebezoek heb ik geconstateerd dat de woonvertrekken in de woning op de begane grond zijn gesitueerd. Voor reguliere grondgebonden woningen, zoals die van Beermink, is een beoordelingshoogte van 1,5 meter in de dagperiode gebruikelijk. Op de verdieping heeft de kapschuur echter een geringere afschermende werking dan op de begane grond van de woning. Om die reden had verweerder de geluidbelasting op de verdieping dus wel inzichtelijk moeten maken, om zo te kunnen beoordelen of op de verdieping sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Locatie op de gevel
Het onderzoek [naam5] gaat uit van rekenpunten op de zuidoostelijke hoek van de woning (aan de zijkant als aan de achterkant van de serre) en op punten verder op de achtergevel (zuidgevel) van de woning, tot aan de garage.
Deze punten zijn naar mijn mening representatief voor het geluid van het speelterrein achter de [naam4] .
Bij de [naam4] zijn echter ook buitenruimten aan de voorzijde van het gebouw langs de [adres1] gelegen. Daarom had verweerder ook de geluidbelasting op de noord- en oostgevel aan de voorzijde van de woning moeten bepalen. (…)
Uit het gesprek met [belanghebbende] is mij gebleken dat de geluidhinder in de woning betrekking heeft op de aard van het geluid en de hoorbaarheid ervan (…). Het had daarom in de rede gelegen dat verweerder de geluidhinder in de woning bij de beoordeling had betrokken. (…)
Door [naam5] zijn geen berekeningen gemaakt van de maximale geluidniveaus. Verweerder heeft de totale geluidreductie die is afgeleid uit het rapport [naam5] ook gehanteerd voor de maximale geluidniveaus. Dit is niet juist, omdat in de berekeningen van [naam5] is uitgegaan van oppervlaktebronnen en voor het bepalen van piekgeluiden moet worden uitgegaan van piekbronnen. (…)
In de tuin is het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 49 dB(A) en is het maximale geluidniveau 70 dB(A). Op een hoogte van 5 meter, dat als representatief wordt aangehouden voor de verdieping van de woning, treden veel hogere geluidniveaus op. Verweerder heeft de geluidniveaus in de tuin en op de verdieping niet bij de besluitvorming betrokken.”

3.Geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat die waarde conform de uitspraak op bezwaar moet worden vastgesteld op € 267.000. Belanghebbende bepleit bevestiging van de door de Rechtbank vastgestelde waarde van € 100.000.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar verzuimd te onderbouwen waarom de onroerende zaak qua ligging voldoende vergelijkbaar zou zijn met de referentieobjecten, omdat die objecten niet grenzen aan het [naam4] . Bovendien ligt [adres4] 72 aan de geluidsluwe zijde van het [naam4] en is dit object meer dan een jaar na de waardepeildatum verkocht. De beperkte correctie die de heffingsambtenaar heeft toegepast voor de verschillen in ligging, is naar de mening van belanghebbende onvoldoende gelet op het verschil in geluidsoverlast dat wordt ondervonden bij de onroerende zaak in vergelijking met de vergelijkingsobjecten.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat hij, mede gelet op de conclusies van het [naam5-rapport] , voldoende rekening met de ligging naast het [naam4] heeft gehouden, onder meer door in het taxatierapport uit te gaan van een aftrek van € 46.900. Daar komt nog bij dat de waarde na deze aftrek volgens het taxatierapport € 434.000 zou moeten bedragen, terwijl de heffingsambtenaar een waarde van slechts € 267.000 bepleit. Ook is de door de geluidsoverlast ondervonden hinder volgens de heffingsambtenaar ten dele van persoonlijke aard. De door de Rechtbank in goede justitie bepaalde waarde van € 100.000 acht de heffingsambtenaar in ieder geval absurd.
4.4.
Nu belanghebbende de door de heffingsambtenaar bepleite waarde van de onroerende zaak gemotiveerd heeft betwist, rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar hierin niet is geslaagd. Het Hof zal dat oordeel hierna motiveren.
4.5.
Belanghebbende betwist niet dat de onroerende zaak meer dan € 267.000 waard zou zijn geweest indien deze zaak een normale ligging had gehad in een rustige woonwijk. In zoverre is niet in geschil dat het taxatierapport van de heffingsambtenaar kan dienen ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde.
4.6.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat hij met de onder 4.3 bedoelde kortingen voldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de onroerende zaak direct naast het [naam4] en de daardoor veroorzaakte geluidsoverlast. Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de door belanghebbende ingediende [naam6] - en StAB-rapporten, alsmede uit de door hem ter zitting afgespeelde, in zijn tuin gemaakte geluidsopnames, leidt het Hof af dat de geluidshinder die wordt veroorzaakt door het [naam4] voor iemand die daar zo dichtbij woont als belanghebbende extreem storend is, zelfs gelet op het feit dat deze geluiden niet altijd zijn te horen en ook indien moet worden aangenomen dat de intensiteit van deze geluiden niet altijd zo sterk is als op de opnames van belanghebbende is te horen. Het door de heffingsambtenaar hiertegenover ingebrachte [naam5-rapport] acht het Hof onvoldoende overtuigend voor een ander oordeel, reeds omdat de geluiden van het [naam4] van geheel andere orde zijn dan de overlast die wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld een spoorlijn, een school of een regulier kinderdagverblijf. Daar komt nog bij dat de StAB op verschillende gebreken in dit rapport heeft gewezen en de heffingsambtenaar daartegen onvoldoende heeft ingebracht. Dit alles klemt te meer nu de heffingsambtenaar nog geen begin van duidelijkheid heeft verschaft over de mate waarin geluidshinder van het [naam4] wordt ondervonden bij de vergelijkingsobjecten, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen gelet op het geschil inzake de vergelijkbaarheid in ligging. Daadwerkelijke geluidsmetingen bij de onroerende zaak en/of bij de referentieobjecten zijn niet verricht, althans niet ingebracht. Ook het effect van het pand van het [naam4] en bijvoorbeeld de op [adres4] 72 gelegen woning op de aldaar ondervonden geluidsoverlast heeft de heffingsambtenaar onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Naar belanghebbende ter zitting onbetwist heeft verklaard zitten of spelen de kinderen van het [naam4] sporadisch en in kleine getalen weliswaar ook wel in de voortuin van het [naam4] , die dichter bij [adres1] 13 en [adres4] 72 ligt, maar zijn de hieruit voortvloeiende geluiden onvergelijkbaar met de geluiden die op het speelterrein naast zijn tuin worden geproduceerd.
4.7.
Nu de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd en belanghebbende erin heeft berust dat hij de door hem voor de Rechtbank verdedigde waarde van nihil niet aannemelijk heeft gemaakt, moet in hoger beroep ervan worden uitgegaan dat beide partijen de door hen voorgestane waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk hebben gemaakt. [1] Het Hof zal daarom, alle feiten in ogenschouw nemend en gelet op de stukken van het onderhavige dossier, de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018, gelijk de Rechtbank, in goede justitie bepalen op € 100.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
De griffier van het Hof zal van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht heffen van € 541, omdat het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigt.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast, waarbij het uitgaat van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij dat besluit, [2] op € 1.518 (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 759).

6.Beslissing

Het Hof:
­ bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
­ veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518 en
­ bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
De griffier, De voorzitter,
(M.T.M. Hennevelt) (M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2021:4887.
2.Zie HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.