In het kader van een hoger beroep van belanghebbende inzake het besluit van 7 oktober 2020 van de gemeenteraad van [gemeente] tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) met datum 25 januari 2022 en in opdracht van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een rapport uitgebracht (hierna: het StAB-rapport). Dit rapport betreft de feiten, de omstandigheden en de gevolgen van het bestemmingsplan, voor zover dit nodig is voor de behandeling van belanghebbendes beroepsgronden in die procedure die betrekking hebben op geluid. De bevindingen van het StAB-rapport zijn gebaseerd op bezoeken aan belanghebbende, het [naam4] en de gemeente [gemeente] . Bij het bezoek aan het [naam4] waren geen kinderen aanwezig. Het StAB-rapport is voorts gebaseerd op van betrokken partijen afkomstige stukken en beeld- en geluidopnames van het [naam4] . De StAB heeft op basis van deze gegevens ook eigen berekeningen gemaakt van de bij belanghebbende in aanmerking te nemen geluidsniveaus. Zowel belanghebbende als de gemeente [gemeente] hebben op een conceptversie van het StABrapport gereageerd. Het StAB-rapport bevat onder meer de volgende bevindingen:
“Ik acht het goed mogelijk dat door de dynamiek en lading van het stemgeluid van de kinderen bij de [naam4] bij appellanten sprake is van hinder, en heftige reactie kan oproepen, ook al wordt voldaan aan de geluidnormen. Bij appellanten wordt de geluidbelasting vrijwel volledig bepaald door het stemgeluid op het buitenterrein van de [naam4] . Naar mijn mening had het daarom in de rede gelegen dat verweerder, vanwege de specifieke klachten van appellanten, op basis van een nadere onderbouwing of onderzoek bij de ruimtelijke procedure een afweging van de aard en beleving van het stemgeluid had gemaakt. Voor die beoordeling zijn echter geen pasklare kaders beschikbaar. De belangrijkste vraag bij de beoordeling door verweerder acht ik echter of in dit geval sprake is van een wenselijke situatie. Het [naam4] , met een buitenterrein waar regelmatig stemgeluid te horen is, grenst direct aan het perceel met de woning en de tuin van [belanghebbende] , waarbij de woning op ongeveer 5 meter afstand van het terrein van het [naam4] staat. Een ander belangrijk aspect bij de beoordeling is naar mijn mening de gevoeligheid van de bewoners voor het stemgeluid. Verweerder stelt dat appellanten bijzonder gevoelig zijn voor het stemgeluid. Tijdens het gesprek met STAB heeft verweerder toegelicht dat andere bewoners op hetzelfde perceel zouden kunnen wonen, zonder dat sprake is van onaanvaardbare geluidoverlast. Hierover merk ik op dat verweerder deze stelling niet nader heeft onderbouwd of onderzocht. (…)
Een afweging van de hinderlijkheid van het stemgeluid ontbreekt. Uit een nadere onderbouwing of onderzoek door verweerder moet blijken hoe hieraan invulling kan worden gegeven. (…)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of in de plansituatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij is de beoordeling niet per definitie beperkt tot de geluidbelasting op de begane grond van de woning, maar kan het nodig zijn dat ook de geluidbelasting op de verdieping wordt beoordeeld bijvoorbeeld in verband met slapende of studerende mensen. Verweerder heeft in dit kader wel een bepaalde mate van beoordelingsruimte. Uit de milieuaspectenstudie blijkt echter niet dat verweerder deze beoordeling heeft gemaakt. Tijdens het locatiebezoek heb ik geconstateerd dat de woonvertrekken in de woning op de begane grond zijn gesitueerd. Voor reguliere grondgebonden woningen, zoals die van Beermink, is een beoordelingshoogte van 1,5 meter in de dagperiode gebruikelijk. Op de verdieping heeft de kapschuur echter een geringere afschermende werking dan op de begane grond van de woning. Om die reden had verweerder de geluidbelasting op de verdieping dus wel inzichtelijk moeten maken, om zo te kunnen beoordelen of op de verdieping sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Locatie op de gevel
Het onderzoek [naam5] gaat uit van rekenpunten op de zuidoostelijke hoek van de woning (aan de zijkant als aan de achterkant van de serre) en op punten verder op de achtergevel (zuidgevel) van de woning, tot aan de garage.
Deze punten zijn naar mijn mening representatief voor het geluid van het speelterrein achter de [naam4] .
Bij de [naam4] zijn echter ook buitenruimten aan de voorzijde van het gebouw langs de [adres1] gelegen. Daarom had verweerder ook de geluidbelasting op de noord- en oostgevel aan de voorzijde van de woning moeten bepalen. (…)
Uit het gesprek met [belanghebbende] is mij gebleken dat de geluidhinder in de woning betrekking heeft op de aard van het geluid en de hoorbaarheid ervan (…). Het had daarom in de rede gelegen dat verweerder de geluidhinder in de woning bij de beoordeling had betrokken. (…)
Door [naam5] zijn geen berekeningen gemaakt van de maximale geluidniveaus. Verweerder heeft de totale geluidreductie die is afgeleid uit het rapport [naam5] ook gehanteerd voor de maximale geluidniveaus. Dit is niet juist, omdat in de berekeningen van [naam5] is uitgegaan van oppervlaktebronnen en voor het bepalen van piekgeluiden moet worden uitgegaan van piekbronnen. (…)
In de tuin is het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 49 dB(A) en is het maximale geluidniveau 70 dB(A). Op een hoogte van 5 meter, dat als representatief wordt aangehouden voor de verdieping van de woning, treden veel hogere geluidniveaus op. Verweerder heeft de geluidniveaus in de tuin en op de verdieping niet bij de besluitvorming betrokken.”