ECLI:NL:GHARL:2022:5801

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21-001527-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling, diefstal en rijden onder invloed na verkeersincident

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling, diefstal, het verlaten van de plaats van een ongeval en rijden onder invloed. De feiten vonden plaats op 22 april 2020 in Lelystad, waar de verdachte en zijn medeverdachte de aangever in zijn auto tot stoppen maande. Aangever voelde zich bedreigd en reed weg, waarna de verdachte en zijn medeverdachte hem achtervolgden en zijn auto ramden. Dit leidde tot een gewelddadige confrontatie waarbij de aangever werd mishandeld met een stuk hout met spijkers. De verdachte heeft ook de mobiele telefoon van de aangever gestolen en is vervolgens weggereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Het hof heeft de verweren van de verdachte verworpen en de bewezenverklaring van de feiten bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 194 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is een contactverbod opgelegd met de aangever voor de duur van drie jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 3.000,00 aan schadevergoeding moet betalen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001527-21
Uitspraak d.d.: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 19 maart 2021 met parketnummer 16-113283-20 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde en tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Tevens heeft de advocaat-generaal de oplegging van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende het bevel aan verdachte zich te onthouden van contact met het slachtoffer [benadeelde partij], met een vervangende hechtenis van 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Tot slot heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 500,00 aan materiële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. de Korte, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken en verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de rechtbank aan verdachte de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd voor de duur van vijf jaren, inhoudende het bevel aan verdachte zich te onthouden van contact met het slachtoffer [benadeelde partij], met een vervangende hechtenis van 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 500,00 aan materiële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [benadeelde partij] zich bevond in een personenauto) rijdende in een personenauto (merk Opel Insignia Sports, met kenteken [kentekennummer]), in elk geval in een door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte bestuurde auto, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, meermalen, althans eenmaal, het voertuig waarin die [benadeelde partij] reed heeft/hebben geramd, althans daar tegenaan is/zijn gereden en/of dat voertuig van de weg heeft/hebben gereden, althans opzij en/of weggedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf teven het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte opzettelijk dreigend:
- Met een (personen)auto (met hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [benadeelde partij] gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) snelheid te minderen/te remmen en/of
- ( vervolgens) met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, meermalen, althans eenmaal, het voertuig waarin die [benadeelde partij] reed geramd, althans tegen dat voertuig aan gereden en/of dat voertuig van de weg gereden, althans opzij en/of weggedrukt;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde partij];
- meermalen (met kracht) met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) tegen/op het hoofd en/of de schouder en/of buik en/of benen heeft geslagen en/of
- meermalen met kracht tegen/op het hoofd en/of elders tegen/op het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde partij]
- meermalen (met kracht) met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) tegen/op het hoofd en/of de schouder en/of buik en/of benen heeft geslagen en/of
- meermalen met kracht tegen/op het hoofd en/of elders tegen/op het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad openlijk, te weten op/aan de Horst, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het
- ( met kracht) trappen/schoppen en/of slaan/stompen op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij] (onder meer terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) en/of
- ( met kracht) slaan met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [benadeelde partij];
3.
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung S10), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Lelystad op/aan de Horst, op of omstreeks 22 april 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde partij]) letsel en/of schade was toegebracht;
5.
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad en/of te Swifterbant als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging is bekomen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Verdachte heeft de hem onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten bekend. Het hof acht die feiten wettig en overtuigend bewezen. Dat betekent dat verdachte onder invloed was ten tijde van de hem verweten feiten, waaronder de diefstal van de telefoon van het slachtoffer en het besturen van de auto waarin hij met zijn zoon die dag heeft gereden.
Vraag is of verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de overige ten laste gelegde feiten.
De feiten.
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast. Deze feiten staan niet ter discussie. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op hetgeen aangever, verdachte en zijn medeverdachte en getuigen hebben verklaard, hetgeen de politie ter plaatse aantreft, hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen wordt omschreven voor wat betreft hetgeen te zien is op de dashcambeelden en ook op hetgeen het hof ter terechtzitting heeft waargenomen.
Op 22 april 2020 even na 18:00 uur rijdt het slachtoffer in zijn personenauto (Nissan Micra) door de straat de Horst te Lelystad wanneer hij op enig moment door middel van een handgebaar tot stoppen wordt gemaand door de medeverdachte, de zoon van verdachte. Kort nadat de medeverdachte het slachtoffer aanspreekt komt verdachte erbij staan en bemoeit zich met het gesprek. Op enig moment heft verdachte, met een steen in zijn hand, zijn arm op. Op het moment dat het slachtoffer wegrijdt probeert de medeverdachte de auto te stoppen. Wanneer dit niet lukt, sprint de medeverdachte in een keer door naar zijn eigen auto. Ook verdachte springt in die auto om vervolgens achter de auto van het slachtoffer aan te gaan. Tijdens de achtervolging wordt er door verdachte en zijn zoon over en weer gecommuniceerd. De communicatie richt zich op het rijden van de auto waarin verdachte zit en op de voor hen rijdende auto van het slachtoffer. De auto waarin verdachte en zijn zoon zit rijdt de auto van het slachtoffer aan.
Direct na de aanrijding stappen verdachte en zijn zoon uit hun auto, lopen snel op het slachtoffer af en gaan gezamenlijk onmiddellijk in gevecht met het slachtoffer dat naast zijn auto staat. Zowel door verdachte als zijn zoon wordt er geslagen en geschopt. In dat gevecht met het slachtoffer is door de zoon van verdachte met een stuk hout met daaruit uitstekende spijkers geslagen. De zoon van verdachte stapt in zijn auto en roept naar zijn vader - verdachte, die op dat moment bij het slachtoffer staat - dat ook hij in de auto moet gaan zitten om vervolgens weg te rijden. Het slachtoffer heeft letsel aan zijn hoofd en arm bekomen en wordt door de politie zittend op straat en bebloed aangetroffen. Zijn auto is beschadigd geraakt. De auto met daarin verdachte en zijn zoon heeft zich dan al verwijderd zich van de plaats van aanrijding en het gewonde slachtoffer. Onderwijl vindt een bestuurderswissel plaats. Politie houdt verdachte om 18:55 uur elders in Lelystad aan. Ook zijn zoon wordt rond dat tijdstip aangehouden. Zowel verdachte als zijn zoon verkeren ten tijde van hun aanhouding onder invloed van alcohol.
Het hof zal uitgaan van de deze feiten en hieronder de ten laste gelegde feiten per feit behandelen.
Feit 1:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen sprake is geweest van medeplegen. Verdachte was niet de bestuurder van de auto en nu niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met de bestuurder (medeverdachte) kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat de bestuurder met zijn auto op de auto van het slachtoffer is gebotst. Blijkens de opnames die gemaakt zijn via de dashcam in de auto van de medeverdachte is te horen dat verdachte juist heeft geprobeerd om een ongeluk te voorkomen. Verdachte heeft op die manier afstand genomen van de gedragingen van de medeverdachte. Verdachte kon zich niet op een andere manier distantiëren omdat hij in een rijdende auto zat en hij derhalve niet kon uitstappen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat – indien het hof wel uitgaat van medeplegen – er geen aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel. Het is niet duidelijk hoe snel de auto’s reden ten tijde van de botsing en gezien de huidige veiligheidstechnieken zoals airbags en dergelijke was de kans op zwaar lichamelijk letsel uitermate klein. Zeker nu is gebleken dat de auto’s na de botsing weinig schade hadden opgelopen.
Het hof oordeelt als volgt.
Medeplegen.
De deelnemingsvorm 'medeplegen' ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan, zoals evenmin lijfelijke afwezigheid een beletsel hoeft te vormen. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortspruiten en zelfs stilzwijgend plaatsvinden.
Evenmin hoeft iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient er bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd 'dubbel' opzet dat bestaat in een wilsgerichtheid, zowel op het tot stand brengen van het feit als op de samenwerking met de andere dader of daders.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte als bijrijder in de auto van de medeverdachte zat en de uitvoeringshandeling, zoals het verhogen van de snelheid en het vervolgens botsen op de auto van het slachtoffer niet zelf heeft uitgevoerd.
Het hof duidt de feiten als volgt. Uit de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden die gemaakt zijn tijdens de achtervolging blijkt geenszins dat verdachte de medeverdachte heeft geprobeerd te sussen of dat hij hem heeft gemaand te stoppen. Tijdens de rit geeft hij naar het oordeel van het hof juist aanwijzingen aan de medeverdachte. Hij waarschuwt voor het overige verkeer in de straat en hij zegt tegen de medeverdachte dat hij de zwaailichten aan moet doen. De communicatie tussen beiden is voortdurend op de auto van het slachtoffer gericht. Onderwijl waarschuwt de zoon van verdachte dat hij ter afsnijding van een bocht door een perkje gaat rijden waarop verdachte reageert. Het hof heeft waargenomen dat verdachte lachend hoorbaar is tijdens de achtervolging van de auto van het slachtoffer. Op het moment dat de medeverdachte op de auto van het slachtoffer inrijdt is het verdachte die als eerste uit de auto stapt en op het slachtoffer afrent. Tegelijk met zijn medeverdachte begint verdachte vervolgens op het slachtoffer in de slaan en te schoppen.
Gezien het vorenstaande concludeert het hof dan ook dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte naar het oordeel van het hof voldoende nauw en bewust is geweest om van medeplegen te spreken. Beiden zijn in hun auto gesprongen om onmiddellijk de auto van het slachtoffer te achtervolgen toen die zich verwijderde. In hun communicatie waren zij voortdurend al rijdend gericht op de voor hen rijdende auto. Verdachte heeft onderwijl aanwijzingen gegeven en gelachen. Het hof houdt het er voor dat de auto gericht werd aangereden. Onmiddellijk na de aanrijding werd gezamenlijk geweld toegepast op het slachtoffer. Dit maakt dat van medeplegen sprake is.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De beantwoording van die vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld blijkt dat verdachte samen met de medeverdachte in een auto met verhoogde snelheid op de auto van aangever is ingereden. Hoewel de snelheid van beide auto’s niet exact is vastgesteld, blijkt uit de stukken dat door de medeverdachte is geprobeerd om de auto van aangever in te halen. Dit lukte niet. Uiteindelijk heeft de medeverdachte zijn snelheid verhoogd en heeft hij de linker achterzijde van de auto van aangever geramd. Hierdoor is de auto van aangever gaan spinnen en kwam de auto gedraaid op de weg tot stilstand.
Het hof overweegt met de rechtbank dat door met een verhoogde snelheid in een smalle straat gericht een andere auto aan de achterkant te rammen het voor de inzittende van die andere auto de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Door de onvoorspelbaarheid van de aanrijding, de krachten die erbij vrijkomen en de aanwezigheid van diverse obstakels (muren, hekken, lantaarnpalen) ter plaatse van de aanrijding, bestaat bijvoorbeeld de kans op gecompliceerde botbreuken, hersenletsel of whiplash.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat aangever reed in een relatief kleine auto (Nissan Micra) en dat verdachte en de medeverdachte reden in een Opel Isignia, een in verhouding tot die Nissan zwaardere auto. De auto van aangever is door de klap in een spin geraakt, waardoor aangever tijdelijk de controle over zijn auto is verloren.
Het voornoemd rijgedrag van medeverdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het teweegbrengen van de aanrijding en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans volgt. Door de rol die verdachte hierin als actieve bijrijder heeft gespeeld, geldt dit ook voor hem. Het hof concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegd feit.
Feit 2:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen sprake is geweest van medeplegen. De medeverdachte heeft op enig moment tijdens de vechtpartij het slachtoffer met een stuk hout geslagen. Verdachte was er niet op van op de hoogte dat de medeverdachte dit stuk hout had en hij heeft ook niet gezien dat zijn medeverdachte het slachtoffer met dit stuk hout heeft geslagen. Het stuk hout was niet door hen meegenomen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat – indien het hof verdachte mede verantwoordelijk houdt voor het slaan met het stuk hout – een poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden. Niet duidelijk is waar het slachtoffer is geraakt met het stuk hout en met hoeveel kracht er is geslagen. Tevens is er niet geslagen met een zware balk, maar met een plank, zodat de impact van het slaan klein is geweest. Gezien het vorenstaande was er aldus geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof oordeelt als volgt:
Medeplegen
Bij de medepleger dient volgens vaste rechtspraak sprake te zijn van opzet, minstens in voorwaardelijke zin, met betrekking tot (in grote trekken) het handelen van de mededader(s). Medeplegen vereist verder een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie de feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij dient de intellectuele en/of materiële bijdrage van de medepleger van voldoende gewicht te zijn (het leveren van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het delict).
Verdachte en de medeverdachte zijn na de achtervolging en de botsing samen uit de auto gestapt en hebben beiden geweld gebruikt tegen aangever.
Dit geweld bestond uit het meerdere malen schoppen en slaan van aangever. Op enig moment slaat de medeverdachte aangever met een stuk hout. Ook dat is meerdere malen gebeurd en verdachte was ten tijde van dat gevecht aanwezig. Het dossier biedt voldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte en medeverdachte tijdens de hele geweldsactie na de aanrijding telkens gezamenlijk en doorgaand geweld op het slachtoffer hebben uitgeoefend. Het is verdachte die nog als laatste bij het slachtoffer is, zelfs terwijl de medeverdachte hun auto achteruit rijdt.
Uitgaande van deze feiten en omstandigheden acht het hof het niet geloofwaardig dat verdachte niet heeft gemerkt dat de medeverdachte het slachtoffer daarbij met een stuk hout heeft geslagen.
Verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het door de medeverdachte gepleegde geweld zoals dat met behulp van het stuk hout werd gebezigd. Na de mishandeling zijn verdachte en zijn medeverdachte in de auto gestapt en weggereden. Nu verdachte niet een poging heeft ondernomen om de gezamenlijke mishandeling die met een stuk hout door zijn medeverdachte werd toegebracht en daarmee een nog ernstiger wending kreeg te beëindigen of om zich op dat moment te distantiëren, maar is doorgegaan met de mishandeling, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, ook ten aanzien van het slaan met het stuk hout.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof stelt op grond van de stukken vast dat verdachte en medeverdachte aangever meermalen, onder andere met een stuk hout waar meerdere spijkers uitstaken, tegen het hoofd en lichaam hebben geslagen en geschopt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als met een dergelijk stuk hout, waaruit meerdere spijkers staken, met kracht meermalen tegen het hoofd wordt geslagen, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte en medeverdachte van die aanmerkelijke kans volgt. Het hof concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Feit 4:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte niet de bestuurder was van de auto en hij aldus geen ‘betrokkene’ is geweest bij het ongeval. Het ongeval is niet ontstaan door gedragingen van verdachte.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof overweegt dat verdachte ten tijde van het ongeval weliswaar niet de auto heeft bestuurd, maar dat dit niet zonder meer met zich brengt dat verdachte niet kan worden aangemerkt als betrokkene bij het ongeval. Degene die niet bestuurder van het rechtstreeks bij het verkeersongeval betrokken motorrijtuig is, kan worden aangemerkt als (tevens) bij het verkeersongeval ‘betrokken’ in de zin van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW94), indien het ongeval door zijn gedraging is veroorzaakt. (ECLI:NL:HR:2011:BQ4431).
Gelet op hetgeen hiervoor bij de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair onder medeplegen is overwogen, is het hof van oordeel dat verdachte in dit geval niet slechts als passagier in een door medeverdachte bestuurde auto is geweest, maar dat het ongeval mede door zijn gedragingen is veroorzaakt.
Hij is met zijn gedragingen bij het besturen van de auto zo actief betrokken geweest, dat hij als ‘betrokkene’ in de zin van artikel 7 WvW94 kan worden aangemerkt. Het hof acht het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 22 april 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [benadeelde partij] zich bevond in een personenauto), in een door zijn medeverdachte bestuurde auto, met verhoogde snelheid, het voertuig waarin die [benadeelde partij] reed heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op 22 april 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [benadeelde partij]
- meermalen met kracht met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) op het hoofd heeft geslagen en
- meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam heeft getrapt en geschopt en geslagen en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 22 april 2020 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung S10), toebehorende aan [benadeelde partij];
4.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Lelystad op de Horst, op 22 april 2020 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan [benadeelde partij] schade was toegebracht;
5.
hij 22 april 2020 te Swifterbant als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (360 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan ernstige geweldsfeiten. Verdachte en medeverdachte waren van mening dat aangever met een te hoge snelheid door de straat reed en hebben aangever in zijn auto tot stoppen gemaand. Hierna zijn ze dreigend op de auto van aangever afgelopen waarbij verdachte een steen in zijn hand had en zijn arm dreigend naar aangever heeft opgeheven. Aangever voelde zich bedreigd en is in zijn auto weggereden. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens direct in hun auto gestapt en zijn achter aangever aangereden. Dit heeft geresulteerd in een dollemansrit door een woonwijk in Lelystad waarbij verdachte en zijn medeverdachte de auto van aangever uiteindelijk tot stilstand hebben gebracht door de auto van aangever te rammen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben aangever vervolgens mishandeld, door te slaan en te schoppen waarbij ook gebruik is gemaakt van een stuk hout waar flinke spijkers uitstaken. Aangever is aldus met het stuk hout op zijn hoofd geslagen en hij is geschopt en geslagen tegen het lichaam. Aangever is door het geweld gewond geraakt. Na de mishandeling hebben verdachten aangever achtergelaten en zijn weggereden. Verdachte heeft voordat ze wegreden nog de mobiele telefoon van aangever gestolen. Zij hebben niet, zoals verplicht na een verkeersongeval, hun identiteit kenbaar gemaakt. Verdachte heeft daarnaast gereden onder invloed van alcohol.
Dat verdachte op deze wijze heeft deelgenomen aan het verkeer, waarbij het risico voor de andere weggebruikers geheel ondergeschikt was aan de drang om aangever tot stoppen te dwingen en verhaal te halen - nota bene omdat verdachte vond dat aangever te hard door de straat reed – is een vorm van eigenrichting die op geen enkele manier goed te praten valt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben door aldus te handelen verder op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft onder andere een hersenschudding en een huiddoorklieving op het achterhoofd opgelopen. Het moet voor het slachtoffer een zeer angstige ervaring zijn geweest. Dit soort strafbare feiten zorgen daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu dit heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 mei 2022, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen zes jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het, omtrent de persoon van verdachte opgemaakte, reclasseringsrapport d.d. 2 maart 2021 blijkt dat verdachte naar aanleiding van onderhavige feiten op straat is komen te staan. De relatie met zijn vrouw en kinderen was door deze feiten dusdanig vertroebeld dat hij geen contact meer met hen had en verdachte noodgedwongen bij het Leger des Heils verbleef. Ter zitting van het hof is gebleken dat verdachte op dit moment weer thuis woont. Hij heeft als mantelzorger de zorg voor zijn vrouw die erg ziek is. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte redenen om hiervan af te wijken. Ter zitting is gebleken dat verdachte naar aanleiding van deze feiten een moeilijke periode heeft gehad. Verdachte is zijn bedrijf kwijtgeraakt en hij heeft zoals gezegd lange tijd bij het Leger des Heils moeten verblijven. Gedurende die tijd heeft verdachte zich zes weken laten opnemen in verband met zijn alcoholverslaving. Deze opname is succesvol afgerond en verdachte woont op dit moment weer thuis. Verdachte is verantwoordelijk voor de zorg voor zijn zieke vrouw. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou met name de zorg voor zijn vrouw erg bemoeilijken.
Gezien het vorenstaande zal het hof aan verdachte gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Het overige deel zal voorwaardelijk worden opgelegd. Gezien de ernst van de feiten zal het hof daarnaast aan verdachte een werkstraf opleggen van de maximale duur.
Gelet op het gedrag van verdachte jegens aangever acht het hof het ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten van belang dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, te weten een contactverbod met aangever [benadeelde partij] voor de duur van drie jaren. Hierbij zal het hof bevelen dat iedere keer dat verdachte dit locatieverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden.
Daarnaast beveelt het hof dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoer is.
Gezien de aard en de omvang van de bewezenverklaarde feiten en het gemak waarmee verdachte is overgegaan tot deze reeks van ernstige strafbare feiten in reactie op een alledaagse aanleiding, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegen [benadeelde partij].

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.171,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde nu verdachte de telefoon van de benadeelde partij heeft gestolen. Een deel van die vordering, te weten € 500,00 zal als aannemelijke schade worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat de schadepost met betrekking tot de kleding onvoldoende is onderbouwd, de benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze vordering kan wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof het volgende.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van door hem geleden immateriële schade vanwege psychische klachten. Uit de stukken is genoegzaam af te leiden dat de impact van het handelen van verdachte op het slachtoffer groot is geweest en ook dat daar nog steeds sprake van is. Wat betreft de gestelde psychische klachten is het hof van oordeel dat verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij en zijn gevoel van veiligheid. Gelet op de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting van de persoon, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof acht het gevorderde bedrag van € 2.500,00 billijk en zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijzen. Het hof ziet geen aanleiding tot matiging van het bedrag.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
194 (honderdvierennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij], geboren [geboortedatum benadeelde partij] 1976 te [geboorteplaats benadeelde partij]. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 april 2020.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 7 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.