ECLI:NL:GHARL:2022:5664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
21-001522-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en openlijke geweldpleging tegen een politieagent met toewijzing van schadevergoedingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer 1] en openlijke geweldpleging tegen een politieagent, [slachtoffer 2]. De mishandeling vond plaats op 21 december 2019 in Drachten, waar de verdachte [slachtoffer 1] een elleboogstoot in het gezicht gaf. Op 22 december 2019 heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] door deze te duwen en te slaan tijdens een incident waarbij de politie ingreep. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen bevestigd en het beroep op noodweer verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van harddrugs. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] € 500,- en [slachtoffer 2] € 2.227,76 aan schadevergoeding ontvangen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001522-21
Uitspraak d.d.: 1 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 maart 2021 met het parketnummer 18-010573-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730441-16, in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 17 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] deels zal toewijzen tot een bedrag van € 2.227,76, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is en voor het overige deel van de gevorderde reiskosten de vordering zal afwijzen;
  • de vordering na voorwaardelijke veroordeling gedeeltelijk zal toewijzen, in de vorm van tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorrest en met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ slachtoffer 1] in zijn geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en bepaling dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is;
  • de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2017, parketnummer 18-730441-16, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden;
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 21 december 2019 te Drachten, gemeente Smallingerland, een persoon, genaamd [ slachtoffer 1] , heeft mishandeld door hem een elleboogstoot in het gezicht te geven en/of hem een (vuist)slag(en) tegen het hoofd te geven.
2.hij op of omstreeks 22 december 2019 te Drachten, gemeente Smallingerland, op of nabij de Zuidkade, althans een openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd, [slachtoffer 2] (politieambtenaar politie Eenheid Noord-Nederland), door die [slachtoffer 2] , meerdere malen, althans eenmaal, te duwen en/of een (vuist) slag(en) in het gezicht, althans tegen het lichaam, te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van feit 1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt dat er gelet op de getuigenverklaringen geen enkele twijfel bestaat dat de verdachte een elleboogstoot heeft uitgedeeld aan [ slachtoffer 1] . De getuigen hebben vrijwel direct na het incident consistent verklaard over hetgeen zich heeft voorgevallen. Buiten de snackbar gaat de verdachte opnieuw in de fout. Uit het dossier blijkt nergens dat er sprake is geweest van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Aldus is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte [ slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Standpunt van de verdediging
De verdachte ontkent het tenlastegelegde geven van een elleboogstoot. Volgens de verdediging vertonen de belastende verklaringen die dat punt onderschrijven ongeloofwaardige kenmerken en kunnen die verklaringen daardoor niet tot overtuigend bewijs leiden.
Voorts heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, voor zover het gaat om de vermeende klap die buiten de snackbar is gegeven. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte zich alleen in een grote groep begaf en hij vervolgens is beetgepakt door iemand van de groep. De verdachte voelde zich daardoor genoodzaakt om een klap te geven.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof gaat bij de beoordeling van dit op een gesteld – aan de verdachte toekomend - verdedigingsrecht berustende verweer, dat in het onderhavige geval dient te worden beschouwd als bewijsverweer, gericht tegen het onder 1 tenlastegelegde mishandeling, uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
De verdachte loopt op 21 december 2019 de snackbar binnen en vraagt vervolgens aan [ slachtoffer 1] of hij een vuurtje heeft. [ slachtoffer 1] antwoordt dat hij geen vuurtje heeft. Daarna wordt de verdachte boos, draait zich om en haalt met zijn elleboog uit naar het gezicht van [ slachtoffer 1] . Hierdoor valt [ slachtoffer 1] met zijn hoofd tegen de grond. Het gerechtshof stelt op grond van het onderzoek, met name gelet op de op dit punt eenduidige en geloofwaardige getuigenverklaringen, vast dat de verdachte een elleboogstoot tegen het lichaam van [ slachtoffer 1] heeft uitgedeeld.
Het ter terechtzitting door de raadsvrouw gedane beroep op noodweer, bestaande uit de omstandigheid dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een onmiddellijk dreigend gevaar, wordt verworpen.
De verdachte loopt - na de gegeven elleboogstoot - op een gegeven moment de snackbar uit, waarna de vriendin van aangever hem achterna loopt. Even later komen ook vier heren erachteraan gelopen, waarna aangever [ slachtoffer 1] ook naar buiten komt. De verdachte wordt vervolgens aangesproken door de vriendin van aangever waarop verdachte wegloopt. Daarna keert verdachte zich om en loopt terug in de richting van [ slachtoffer 1] en slaat hem vervolgens met een vuistslag tegen de zijkant van zijn gezicht.
Naar het oordeel van het gerechtshof is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Er is derhalve niet gebleken van een verdedigingswaardige situatie waartegen verdachte zich rechtens mocht verweren. Het enkele feit dat de verdachte de snackbar heeft verlaten en vervolgens buiten wordt aangesproken door een aangevers vriendin, maakt niet dat er sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar. Het door de verdediging geschetste scenario is niet aannemelijk geworden op basis van de getuigenverklaringen, die in de lijn liggen met de beschrijving van de camerabeelden.
Met verwerping derhalve van dit verweer acht het gerechtshof op grond van het bovenstaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zoals tenlastegelegd onder 1.
Met betrekking tot feit 2
Standpunt van de advocaat-generaal
Het dossier geeft geen blijk van enige omstandigheid waaruit volgt dat de verdachte een sussende rol heeft gespeeld gedurende het incident. Uit de camerabeelden is op te maken dat de verdachte enorme agressie heeft getoond tegenover de politieagenten. De verdachte is degene die heeft geduwd en ook heeft uitgehaald naar [slachtoffer 2] . Dat leidt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk plegen van geweld.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Het geweld is niet in vereniging begaan en de verdachte heeft daaraan geen voldoende wezenlijke en significante bijdrage geleverd. Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte heeft geslagen en evenmin dat hij een slaande beweging heeft gemaakt. De verdachte staat juist met de handen in zijn zakken en heeft gepoogd de situatie te sussen. Op een gegeven moment komen medeverdachten (broer) [medeverdachte] en (oom) [medeverdachte] van achteren aanlopen en botsen zij tegen de verdachte aan, waardoor hij, tegen het afzetlint aan, naar voren komt met zijn bovenlichaam. Als gevolg daarvan steekt de verdachte zijn linkerarm omhoog in de richting van [slachtoffer 2] die tegenover hem staat. Dat is een beweging die juist niet duidt op het aangaan van de confrontatie, maar op een teken dat hij afstand wil bewaren.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. [1]
Het gerechtshof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 2] en zijn collega’s krijgen op 22 december 2019 melding dat er een steekincident heeft plaatsgevonden aan de Zuidkade te Drachten. Op een gegeven moment ziet [slachtoffer 2] een witte Volvo aan komen rijden, waaruit de verdachte en zijn broer stappen. De verdachte en zijn broer zien hun oom en tante en vragen wat er is gebeurd en horen van hen dat het neefje van de verdachte en diens broer door een steekincident gewond geraakt is en aan het vechten is voor zijn leven. De verdachte en diens broer willen naar hun neefje toe, maar worden tegengehouden door de politieagenten.
De broer van de verdachte komt vervolgens dicht bij [slachtoffer 2] staan en maakt een slaande beweging naar hem, die [slachtoffer 2] weet af te weren. De broer van de verdachte loopt vervolgens weer terug naar achteren, waarna de verdachte naar [slachtoffer 2] toeloopt. De verdachte probeert dan ook om op [slachtoffer 2] in te slaan met zijn linkerarm. [slachtoffer 2] maakt gebruik van zijn wapenstok om de verdachte en diens broer van zich af te houden. De verdachte en zijn broer gaan naar achteren. Daarna geeft de broer van de verdachte [slachtoffer 2] vuistslagen op zijn neus en wenkbrauw.
Uit de beelden van een tweetal video’s op de website Dumpert, de eigen waarneming daarvan door het gerechtshof, alsmede de verklaringen van [slachtoffer 2] en agent Poelstra maakt het gerechtshof op dat de verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft samen zijn broer onderdeel uitgemaakt van een groep personen dat uit was op een confrontatie met de politieagenten. De geweldshandelingen van de verdachte, bestaande uit het duwen en het geven van een vuistslag tegen [slachtoffer 2] , hebben bijgedragen aan de tenlastegelegde geweldshandelingen. Deze geweldshandelingen hebben plaatsgevonden in de aanwezigheid van de eveneens klappen uitdelende broer en oom en zijn in geen enkel opzicht te beschouwen als handelingen die erop waren gericht de situatie te sussen.
Op basis van het bovenstaande stelt het gerechtshof vast dat er sprake is van een substantiële betrokkenheid van de verdachte bij de openlijke geweldpleging en van een voldoende significante bijdrage van de verdachte daaraan .
Op grond van het bovenstaande stelt het gerechtshof vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het door de verdediging gevoerde verweer en komt het tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 21 december 2019 te Drachten een persoon, genaamd [ slachtoffer 1] , heeft mishandeld door hem een elleboogstoot in het gezicht te geven en hem een vuistslag tegen het hoofd te geven.
2.
hij op 22 december 2019 te Drachten, op de Zuidkade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (politieambtenaar politie Eenheid Noord-Nederland), door die [slachtoffer 2] , te duwen en een slag tegen het lichaam te geven.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot feit 1 een beroep gedaan op putatief noodweer. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte zich bedreigd voelde door de grote groep die zich buiten de snackbar om hem heen verzamelde, en dat de verdachte in reactie daarop uit zelfverdediging heeft gehandeld.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Uit de door het gerechtshof gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van [ slachtoffer 1] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , blijkt dat het initiatief tot het uitoefenen van geweld geheel van de verdachte zelf is uitgegaan.
Het gerechtshof heeft geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit het strafdossier en uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van - een (vermeende) dreiging van - een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het beroep op putatieve noodweer. Nu geen sprake is van een putatieve noodweersituatie, kan het beroep op putatief noodweer evenmin slagen. Het gerechtshof verwerpt op grond hiervan eveneens het beroep op putatief noodweer.
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [ slachtoffer 1] een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en hem pijn en letsel heeft toegebracht. Dergelijk gewelddadig handelen leidt in de regel bij het slachtoffer tot gevoelens van angst en onveiligheid. Het incident vond plaats in het openbaar - op straat tijdens een stapavond in het weekend - en in het bijzijn van andere personen, hetgeen ook in de samenleving tot gevoelens van angst en onveiligheid kan leiden. Dit alles rekent het gerechtshof de verdachte aan;
  • de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen jegens [slachtoffer 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen personen, zoals hierboven bewezenverklaard. Het geweld heeft zich gericht tegen de politieagenten. Het gepleegde geweld dient dan ook als ernstig te worden gekwalificeerd. Het gerechtshof rekent dat de verdachte zwaar aan;
  • de omstandigheid dat de verdachte en mededader door hun gewelddadige optreden een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] , waarbij de verdachte heeft geduwd en geslagen. De verdachte en mededader hebben door hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van onder andere meerdere politieagenten die op dat moment hun werk deden en de orde probeerden te handhaven. De politieagenten waren bezig een plaats delict te beschermen (tegen verontreiniging van sporen), waar het neergestoken neefje van de verdachte en mededader op dat moment aan het vechten was voor zijn leven. Het handelen van de verdachte en mededader vormt een inbreuk op en ondermijnt het respect dat ten aanzien van politieambtenaren dient te worden opgebracht;
  • de omstandigheid dat volgens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting, ter zake van het delict openlijke geweldpleging, waarbij zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden kan worden opgelegd. Voor zover het feit is begaan tegen een politieagent, indien het misdrijf is gepleegd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%. Het gerechtshof neemt dit als strafverzwarend element mee in de strafoplegging.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig ter zake van soortgelijke delicten onherroepelijk is veroordeeld. Dit pleit niet in zijn voordeel, nu deze eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een geweldsdelict. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van meerdere verkeersvoorschriften. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 12 maart 2021. Daaruit volgt dat de kans op recidive en letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Als risico verhogende omstandigheden worden de eventuele terugval in harddrugsgebruik en zijn emotionele instabiliteit genoemd. De verdachte staat bekend als veelpleger. De reclassering adviseert om als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, het verplicht meewerken aan ambulante behandeling en een drugsverbod;
  • het advies indicatieoverleg van 28 januari 2020, opgemaakt door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog van het NIFP. In het advies wordt de verdachte beschreven als GHB afhankelijk, onrijp, beïnvloedbaar, impulsief en is beschreven dat hij narcistische en antisociale tendensen kent. Een hernieuwde klinische opname wordt geadviseerd, waarin ook eventueel de diagnostiek opnieuw uitgevoerd kan worden;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof ziet, acht anders de politierechter, de meerwaarde in van oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft thans nog één openstaande zaak lopen en is in het (recente) verleden veelvuldig onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. Het risico op recidive is reëel. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard en erkend dat hij met hulp en begeleiding van de reclassering wil werken aan verbetering van zijn situatie, door middel van een drugsverbod en het volgen van een ambulante behandeling. Het gerechtshof acht daarom de oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk, inhoudende dat de verdachte verplicht is zich binnen veertien dagen na onherroepelijk worden van het arrest zal melden bij de afdeling Verslavingszorg [locatie] , dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd zal meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling door een via de reclassering aangewezen behandelaar, zulks te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dat het de verdachte verboden is gedurende de volledige proeftijd harddrugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsvrouw bepleite strafmodaliteit aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving, speciale preventie en vergelding wordt passend en geboden geacht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede met oplegging van de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [ slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00, bestaande uit immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.240,24, bestaande uit € 1.700 aan materiële schade en € 500,24 aan immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Met de advocaat-generaal is het gerechtshof van oordeel dat de opgevoerde post reiskosten van € 12,48 niet in aanmerking komt voor vergoeding van materiële schade. Dat houdt in dat het gerechtshof dit onderdeel van de vordering zal afwijzen. De verdachte is tot vergoeding van de overige schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.227,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel

De verdachte is jegens de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd - van 4 maanden gevangenisstraf -, van de bij vonnis van de rechtbank te Noord-Nederland van 17 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, parketnummer 18-730441-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het gerechtshof ziet, in navolging van de politierechter, aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen. Op grond van hetgeen ter terechtzitting omtrent de verdachte is gebleken, zal evenwel het gerechtshof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, een taakstraf van 240 uur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
  • Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen veertien dagen na onherroepelijk worden van het arrest zal melden bij de afdeling Verslavingszorg [locatie] . Hij blijft zich gedurende de volledige proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
  • Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling door een via de reclassering aangewezen behandelaar, zulks te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd harddrugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [ slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 december 2019.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.227,76 (tweeduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 540,24 (vijfhonderdveertig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 1.687,52 (duizend zeshonderdzevenentachtig euro en tweeënvijftig cent) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.227,76 (tweeduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 540,24 (vijfhonderdveertig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 1.687,52 (duizend zeshonderdzevenentachtig euro en tweeënvijftig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2019.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2017 met parketnummer 18-730441-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 1 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029.