ECLI:NL:GHARL:2022:563

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
200.302.581
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident ex artikel 351 Rv. Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst met belangenafweging

In deze zaak gaat het om een schorsingsincident in hoger beroep betreffende de ontbinding en ontruiming van een huurovereenkomst. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter dat haar huurovereenkomst heeft ontbonden vanwege een huurachterstand van twee maanden en eerdere betalingsproblemen. De kantonrechter heeft de appellante veroordeeld om vóór 1 januari 2022 de woning te verlaten en heeft daarbij rekening gehouden met haar leeftijd en gezondheid, evenals het feit dat zij nog geen andere woonruimte heeft gevonden. De appellante vordert in dit incident schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 7 september 2021, maar het hof wijst deze vordering af. Het hof overweegt dat de ontbinding en ontruiming niet alleen is gebaseerd op de huurachterstand, maar ook op eerdere betalingsproblemen en politie-invallen in de woning. De belangenafweging tussen de appellante en de verhuurder, Beter Wonen, valt in het voordeel van Beter Wonen uit, omdat de veiligheid van de leefomgeving en de noodzaak om de woning beschikbaar te stellen voor andere huurders zwaarwegend zijn. Het hof veroordeelt de appellante in de kosten van het incident en bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.302.581
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 9035619)
arrest van 25 januari 2022
in het incident in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. S. Pershad,
tegen:
de stichting
Almelose Woningstichting “Beter Wonen”,
gevestigd te Almelo,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Beter Wonen,
advocaat: mr. M. Douwenga.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 11 mei 2021 en 7 september 2021 die de kantonrechter (rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 november 2021, met eis in het incident ex artikel 351 Rv en met productie 1 en 2,
- de memorie van antwoord in het incident, met productie 10 tot en met 15.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De motivering van de beslissing in het incident
3.1
Voor de beoordeling van dit incident is het volgende van belang. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst met betrekking tot de woning waarin [appellante] woont ontbonden, omdat zij tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Zij had namelijk een huurachterstand van twee maanden, had eerder (in 2017) ook een huurachterstand en betaalde de huur structureel te laat. Bovendien acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat [appellante] in de toekomst wél tijdig aan haar betalingsverplichtingen zal voldoen. Ook wijst de kantonrechter op politie-invallen in de woning in 2014, 2015 en 2020 vanwege de zoon(s) van [appellante] . De kantonrechter heeft [appellante] veroordeeld om vóór 1 januari 2022 de woning te verlaten en te ontruimen. Bij het bepalen van deze ontruimingsdatum heeft de kantonrechter de leeftijd en gezondheid van [appellante] nadrukkelijk meegewogen, evenals het feit dat [appellante] (nog) niet over andere woonruimte beschikt. In dat verband heeft de kantonrechter uitdrukkelijk benoemd dat hij van Beter Wonen verwacht dat zij haar best zal doen om [appellante] te helpen bij het zoeken naar een passende, duurzame woonruimte zoals Beter Wonen ter zitting heeft toegezegd. Naast het voorgaande heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur (€ 988,42) en de door Beter Wonen gevorderde herstelkosten (€ 3.191,98) in verband met schade aan de voordeur van [appellante] , ontstaan als gevolg van de politie-inval in 2020. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellante] is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld.
3.2
In dit incident vordert [appellante] schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 7 september 2021. Het hof zal deze vordering afwijzen en zal uitleggen waarom.
Juridisch kader
3.3
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij uitvoering van het vonnis. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
Het standpunt van [appellante] en Beter Wonen
3.4
[appellante] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van Beter Wonen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft toegewezen. Volgens haar is sprake van een kennelijke misslag, omdat een huurachterstand van twee maanden geen ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij in een noodtoestand zal komen te verkeren, omdat zij (nog) geen vervangende woonruimte heeft gevonden. Ook stelt zij, onder verwijzing naar een artsenverklaring, dat haar gezondheid aan een verhuizing in de weg staat. Verder heeft zij nog aangevoerd dat Beter Wonen geen initiatief heeft getoond om haar te helpen bij haar zoektocht naar een nieuwe woning (wat door Beter Wonen wordt betwist) en dat de ontruiming tot het onomkeerbare gevolg van het verlies van haar woning zal leiden.
Beter Wonen heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde schorsing.
Het oordeel van het hof
3.5
Anders dan [appellante] stelt is de toegewezen ontbinding en ontruiming niet alleen gebaseerd op een huurachterstand van twee maanden, maar ook op het gegeven dat het niet de eerste keer is dat [appellante] een huurachterstand heeft laten ontstaan en dat [appellante] structureel de huur niet op tijd betaalt. [appellante] had ter beëindiging van een eerdere rechtszaak juist toegezegd dit te veranderen. Ook heeft de kantonrechter de politie-invallen in de woning van [appellante] vanwege haar zoons in zijn beoordeling betrokken. Van een kennelijke misslag is dan ook geen sprake.
3.6
Vervolgens dient het hof (zoals beschreven in rov. 3.3) na te gaan of op grond van de door [appellante] gestelde omstandigheden het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Beter Wonen bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. [appellante] heeft aangevoerd (zie rov. 3.4) dat zij belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof begrijpt dat [appellante] graag in haar woning wil blijven wonen (en bij ontruiming dakloos zal worden) en dat een verhuizing de nodige impact zal hebben op haar gezondheid. De kantonrechter heeft acht geslagen op deze persoonlijke omstandigheden om tot ontbinding te komen en heeft de termijn waarbinnen [appellante] haar woning moet verlaten daarom verruimd met een periode van ruim drie maanden (de periode van 7 september 2021 tot 1 januari 2022). Tegenover het belang van [appellante] staat het belang van Beter Wonen van spoedige uitvoering van het vonnis op dit moment, zodat zij weer over de woning kan beschikken ten behoeve van een geschikte huurder en er een einde komt aan de kans op nieuwe overlast in de buurt door de zoons van [appellante] . Beter wonen heeft (ook) bij de kantonrechter onweersproken gesteld dat de zoons van [appellante] herhaaldelijk politie-invallen in de woning van [appellante] hebben veroorzaakt, terwijl Beter Wonen moet zorgen voor een veilige leefomgeving voor haar andere huurders. Ook het hof ziet in deze politie-invallen een afbreuk aan de veiligheid van de leefomgeving. Mede gelet op het belang van Beter Wonen om niet een huurovereenkomst met [appellante] te hoeven voortzetten terwijl deze haar verbintenissen structureel niet nakomt en het belang van Beter Wonen bij het kunnen bieden van een veilige leefomgeving, valt de belangenafweging daarom uit in het voordeel van Beter Wonen.
3.7
Het hof zal vanwege het voorgaande de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 september 2021 afwijzen. Het hof zal [appellante] , als de in het ongelijk te stellen partij, veroordelen in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Beter Wonen vastgesteld op € 1.114,00 (1 punt x tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
3.8
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering van [appellante] af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Beter Wonen vastgesteld op € 1.114,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, C.M.E. Lagarde en M.S.A. van Dam, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. C.M.E. Lagarde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.