ECLI:NL:GHARL:2022:5544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.303.134
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling op verzoek van de gecertificeerde instelling in een hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep over de omgangsregeling van de minderjarige [de minderjarige2]. De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige2], die onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De vader heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 augustus 2021, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De moeder heeft in incidenteel hoger beroep één grief ingediend.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 12 mei 2022, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de feiten en de eerdere beslissingen in de zaak in overweging genomen, evenals de wensen van [de minderjarige2], die op dat moment 14 jaar oud was. De raad heeft geadviseerd om de omgangsregeling te wijzigen, zodat deze beter aansluit bij de behoeften van [de minderjarige2].

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de omgangsregeling te wijzigen, waarbij [de minderjarige2] eens per veertien dagen een weekend bij de moeder verblijft, met specifieke afspraken voor vakanties en feestdagen. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige2], waarbij zijn behoefte aan rust en duidelijkheid voorop staat. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.134
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391559)
beschikking van 30 juni 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.G. Kuster-van de Ven te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 17 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 november 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, met producties;
- een journaalbericht van mr. Kuster-van de Ven van 26 april 2022 met een brief van mr. Kuster-van de Ven en een productie;
- een brief van de GI van 28 april 2022 met als bijlage een brief van de GI van 26 april 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 mei 2022 plaatsgevonden. De beide ouders waren aanwezig en werden bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI waren twee vertegenwoordigers aanwezig. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was een vertegenwoordiger aanwezig.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof op 2 juni 2022 een brief van de raad van 1 juni 2022 bij de griffie binnengekomen, met als productie een (ongedateerd) briefrapport van de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [woonplaats1] (verder: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [woonplaats1] (verder: [de minderjarige2] ). De vader heeft de kinderen erkend.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de vader. De moeder en de vader zijn ook de ouders van de meerderjarige [de meerderjarige] (verder: [de meerderjarige] ). [de meerderjarige] woont bij de moeder.
3.2
[de minderjarige2] stond van 19 februari 2016 tot 19 oktober 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (verder: de GI).
3.3
Tot 7 februari 2017 was de moeder belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit hof heeft bij beschikking van 7 februari 2017 de vader - naast de moeder - belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.4
Bij beschikking van 8 juli 2019 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is nadien bij beschikking van 16 augustus 2019 verlengd tot uiterlijk 19 september 2019.
Bij beschikking van 17 september 2019 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is nadien verlengd, de laatste keer tot 19 juli 2020.
3.5
[de minderjarige2] woonde tot 13 juni 2018 bij de moeder. Bij beschikking van 8 juni 2018 is het hoofdverblijf van [de minderjarige2] bij de vader bepaald. Van juni 2018 tot 23 juni 2019 woonde hij bij de vader. Vanaf 8 juli 2019 verbleef [de minderjarige2] eerst in een crisispleeggezin en daarna tot juni 2020 in een logeerhuis van Stichting [naam1] in [plaats1] . Sindsdien woont hij weer bij de vader.
3.6
Bij beschikking van 17 september 2019 heeft de rechtbank op verzoek van de vader het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige2] beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige2] voortaan wordt uitgeoefend door de vader. Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft dit hof die beslissing van de rechtbank bekrachtigd.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter - op verzoek van de GI die toen nog betrokken was - als omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] vastgesteld:
- [de minderjarige2] is van maandag t/m vrijdag bij de vader;
- om het weekend (oneven week) is [de minderjarige2] bij de moeder van vrijdagmiddag na school
tot zondagmiddag 16.00 uur;
- in de even weken is [de minderjarige2] bij de moeder van vrijdagmiddag na school tot 19.00 uur.
[de minderjarige2] eet bij de moeder;
- [de minderjarige2] fietst zelfstandig van de ene ouder naar de andere ouder, tenzij dit niet mogelijk
is. Dan is de vader verantwoordelijk voor het wegbrengen en ophalen van [de minderjarige2] ;
- Oud &Nieuw 2021/2022 is [de minderjarige2] bij de vader. De vader is op 1 januari jarig. [de minderjarige2] zal
deze dag bij de vader blijven om dit samen te vieren. Op 2 januari 2022 gaat [de minderjarige2] naar
de moeder om Nieuwjaar te vieren. Tijdens de jaarwisseling van 2022/2023 zal [de minderjarige2]
bij de moeder zijn. Daarna wisselt dat ieder jaar om;
- tijdens de schoolvakanties:
• Bij één week vakantie is [de minderjarige2] een halve week bij de moeder, waarbij de
doordeweekse dagen aansluiten aan het weekend van de moeder. De wisseldag is
woensdagmiddag 12.00 uur;
• Bij twee weken vakantie is [de minderjarige2] een gehele week bij de moeder, waarbij de
doordeweekse dagen aansluiten aan het weekend van de moeder. De wisseldag is
dan op vrijdagmiddag na school of op zondag om 16.00 uur;
• Tijdens de zomervakantie is [de minderjarige2] de eerste tien dagen bij de moeder en de laatste
tien dagen bij de moeder, inclusief het omgangsweekend. Hierdoor verblijft
[de minderjarige2] in de zomervakantie in totaal drie weken bij de moeder. De vader heeft de
tussenliggende aaneengesloten drie weken zomervakantie met [de minderjarige2] ;
- [de minderjarige2] is de helft van de feestdagen bij de moeder wat zich ieder jaar wisselt, tijdens
Moederdag en tijdens de verjaardagen van familieleden moederzijde;
en bepaald dat deze regeling ingaat op 1 september 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar, die beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling is toegewezen, en de navolgende omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en [de minderjarige2] :
- [de minderjarige2] is van maandag tot en met vrijdag bij de vader;
- om het weekend (oneven week) is [de minderjarige2] bij de moeder van vrijdagmiddag na school tot en met zondagmiddag 16.00 uur;
- [de minderjarige2] fietst zelfstandig van de ene naar de andere ouder, tenzij dit niet mogelijk is. Dan is de vader verantwoordelijk voor het wegbrengen en ophalen van [de minderjarige2] ;
-Oud en Nieuw 2021/2022 is [de minderjarige2] bij de vader. De vader is op 1 januari jarig. [de minderjarige2] zal deze dag bij de vader blijven om dit samen te vieren. Op 2 januari 2022 gaat [de minderjarige2] naar de moeder om Nieuwjaar te vieren. Tijdens de jaarwisseling van 2022/2023 zal [de minderjarige2] bij de moeder zijn. Daarna wisselt dat ieder jaar om;
- tijdens de schoolvakanties:
1. Bij één week vakantie is [de minderjarige2] een halve week bij moeder, waarbij de doordeweekse
dagen aansluiten aan het weekend van moeder. De wisseldag is woensdagmiddag 12.00 uur;
2. Bij twee weken vakantie is [de minderjarige2] een gehele week bij moeder, waarbij de doordeweekse dagen aansluiten aan het weekend van moeder. De wisseldag is dan op vrijdagmiddag na school of op zondag om 16.00 uur;
3. Tijdens de zomervakantie is [de minderjarige2] de eerste vakantieweek bij de moeder, waarbij de doordeweekse dagen aansluiten aan het weekend van moeder, en de laatste vakantieweek die aansluit aan het weekend van de moeder, bij de moeder;
- [de minderjarige2] is de helft van de feestdagen bij de moeder wat zich ieder jaar wisselt, tijdens Moederdag en tijdens de verjaardagen van de moeder en [de meerderjarige] ,
dan wel een regeling vast te stellen als het hof juist acht.
4.2
De moeder is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder vraagt
in het principaal hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder, uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen ten aanzien van de omgangsregeling en te bepalen dat [de minderjarige2] bij de moeder mag zijn van maandagmiddag tot woensdagochtend en eenmaal per maand van vrijdagmiddag tot woensdagochtend alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ten tijde van het inleidende verzoek stond [de minderjarige2] onder toezicht van de GI.
In artikel 265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat voor de duur van de ondertoezichtstelling de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
Partijen zijn het er over eens dat de moeder en [de minderjarige2] recht hebben op omgang met elkaar, maar verschillen van mening over de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
5.3
De vader stelt in zijn eerste en tweede grief onder meer dat hij niet op de hoogte was van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en dat hij daarom daar niet aanwezig was. De eigen jeugdbeschermer was ook niet bij die mondelinge behandeling aanwezig.
Er is door de kinderrechter ten onrechte voor de zomervakantie een andere regeling vastgesteld dan de GI had verzocht. Verder is ten onrechte in de week zonder de weekendregeling een vast fysiek contactmoment vastgesteld, namelijk op de vrijdagmiddag na school tot 19.00 uur. Die uitbreiding van de omgangsregeling in de zomervakantie en door de week is niet in het belang van [de minderjarige2] . De moeder is, onder andere door niet aangeboren hersenletsel, niet in staat om langer dan een week aaneengesloten voor [de minderjarige2] te zorgen. [de minderjarige2] bevindt zich in een loyaliteitsconflict en is er vanuit de moeder sprake van manipulatie. De moeder heeft veel begeleiding nodig om [de minderjarige2] niet te belasten en zij sluit niet goed aan bij de wensen en behoeften van [de minderjarige2] . De moeder gaat contact met hulpverleners uit de weg waardoor er weinig zicht is op de situatie bij de moeder. Sinds de bestreden beschikking zijn de problemen ten aanzien van het contact tussen de moeder en [de minderjarige2] toegenomen. [de minderjarige2] heeft weer last van onrust als gevolg van (onduidelijkheid omtrent) de omgangsregeling. Hij wil zelf pas op zaterdag naar de moeder en zeker niet (ook) op vrijdagmiddag, tot 19.00 uur.
5.4
De moeder betwist de stellingen van de vader. Zij voert aan dat de communicatie tussen partijen ronduit slecht is, maar dat [de minderjarige2] daar beter mee lijkt te kunnen omgaan dan eerder. Tot maart 2021 was er een veel ruimere omgangsregeling waarbij [de minderjarige2] eens per twee weken een lang weekend bij de moeder verbleef en tussendoor ook nog vaak. Die regeling is abrupt gewijzigd door de jeugdbeschermer. De GI had in haar verzoek in eerste aanleg niet onderbouwd waarom de zomervakantie niet bij helfte kon worden verdeeld. Daarom heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking gekozen voor een evenredige verdeling. Het extra moment op vrijdagmiddag is er gekomen omdat [de minderjarige2] het moeilijk vond om tegen de vader te zeggen dat hij na schooltijd eigenlijk nog bij de moeder langs wilde gaan. Door de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling weet de vader dat hij op vrijdag [de minderjarige2] niet direct uit school hoeft te verwachten.
De moeder stelt in haar grief in het incidenteel hoger beroep dat er geen redenen zijn om de regeling zoals die voor maart 2021 bestond (elke week van maandagmiddag tot woensdagochtend en eenmaal per maand van vrijdagmiddag tot woensdagochtend alsmede de helft van de vakanties en feestdagen), niet te hervatten. Voor [de minderjarige2] is het volgens de moeder van belang dat er duidelijkheid is waardoor er rust voor hem ontstaat.
5.5
De GI schrijft in haar brief van 26 april 2022 dat zij de aanpassing door de kinderrechter op de door haar geformuleerde en aan de rechtbank verzochte omgangsregeling niet geheel in het belang van [de minderjarige2] acht. De belastbaarheid van [de minderjarige2] en het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt, worden er door vergroot.
5.6
Het hof overweegt het volgende. [de minderjarige2] heeft geen gebruik gemaakt van de uitnodiging om met het hof te praten. Wel heeft hij het hof een brief geschreven met zijn mening. Gelet op de standpunten van partijen, de leeftijd van [de minderjarige2] (14 jaar) en het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt, heeft de raad op de mondelinge behandeling aangeboden om met [de minderjarige2] in gesprek te gaan over de omgangsregeling en naar aanleiding daarvan te rapporteren en het hof te adviseren. Partijen hebben met dat voorstel ingestemd. Partijen hebben er desgevraagd ook mee ingestemd dat zij geen nadere gelegenheid krijgen om op dat verslag en advies van de raad te reageren. Op 19 mei 2022 heeft de raad(smedewerkster) op de school van [de minderjarige2] met hem gesproken. Naar aanleiding daarvan is het onder 2.3 genoemde briefrapport (verder: het briefrapport van de raad) opgesteld.
5.7
In het briefrapport van de raad staat onder meer het volgende. [de minderjarige2] is duidelijk in wat hij wil met betrekking tot de omgang met zijn moeder. Gelet op zijn leeftijd en wat er tot nu toe allemaal is gebeurd en gedaan, is het wenselijk dat naar hem wordt geluisterd. Niet omdat hij alles zelf moet kunnen bepalen, maar omdat hij rust en ruimte nodig heeft en het tijd wordt dat naar hem wordt geluisterd. Het is van belang dat vanuit de ouders niet meer aan [de minderjarige2] wordt getrokken.
De raad adviseert om de in het gesprek met [de minderjarige2] tot stand gekomen regeling vast te leggen. Dit is een omgangsregeling van eens per veertien dagen een weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur. Deze regeling loopt door in de vakanties van één of twee weken. De feestdagen worden verdeeld tussen de ouders en wisselen per jaar, waarbij [de minderjarige2] eerste kerstdag bij de vader en tweede kerstdag bij de moeder is. Voor de zomervakantie adviseert de raad een regeling waarbij [de minderjarige2] in de eerste week aansluitend op het weekend bij de moeder twee dagen langer naar de moeder gaat, tot dinsdagavond 19.00 uur. Ditzelfde gebeurt ook in de laatste week van de vakantie. In de tussenliggende weken is er geen vaste regeling en is [de minderjarige2] vrij om zijn eigen dagen in te vullen.
5.8
Naar het oordeel van het hof dient het advies van de raad ten aanzien van de reguliere omgangsregeling te worden gevolgd, omdat deze regeling het meest in het belang van [de minderjarige2] is. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige2] , de ontwikkelingsfase waarin hij zich bevindt en zijn voorgeschiedenis is het van belang dat naar [de minderjarige2] wordt geluisterd en dat hij zich gehoord voelt.
Het is tegelijkertijd noodzakelijk dat er een duidelijke omgangsregeling is, zodat een regelmatig contact met de moeder is gewaarborgd. Het gaat immers om een jongen van 14 jaar; het is niet aan hem maar aan de ouders om voor hem (gezamenlijk) regels vast te stellen. Het hof overweegt daarbij dat [de minderjarige2] zich al geruime tijd in een loyaliteitsconflict bevindt. Door beide ouders wordt aan hem getrokken en [de minderjarige2] heeft daar last van. Er is nauwelijks communicatie tussen de ouders mogelijk en [de minderjarige2] is onderdeel geworden van de strijd tussen de ouders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [de minderjarige2] de enige is die nog contact heeft met alle leden van het gezin: [de meerderjarige] en [de minderjarige1] hebben geen contact meer met elkaar en geen contact meer met de ouder waar ze niet wonen. Deze verantwoordelijkheid drukt zwaar op [de minderjarige2] . Voorkomen moet worden dat [de minderjarige2] in eenzelfde situatie komt als zijn broer en zus en het contact met één van de ouders geheel verliest.
In het gesprek met de raadsmedewerkster heeft [de minderjarige2] gezegd dat hij vooral rust wil, dat hij wil dat de strijd ophoudt en dat er duidelijkheid komt. Hij wil contact met de moeder maar niet te vaak, zodat hij voldoende tijd over heeft voor een eigen invulling van zijn tijd en voor school. De door de raad geadviseerde omgangsregeling is in overleg met [de minderjarige2] tot stand gekomen en komt tegemoet aan zijn wens: duidelijkheid en rust. De regeling biedt daarnaast aan [de minderjarige2] de vrijheid om zelf te bepalen of en wanneer hij extra naar de moeder wil gaan.
Het voorgaande betekent dat er een omgangsregeling zal worden vastgelegd waarbij [de minderjarige2] eens per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de moeder is. Deze regeling loopt door in de vakanties van één of twee weken. De feestdagen worden verdeeld tussen de ouders en wisselen per jaar, waarbij [de minderjarige2] eerste kerstdag bij de vader en tweede kerstdag bij de moeder is.
5.9
De door de raad geadviseerde regeling voor de zomervakanties zal het hof enigszins wijzigen ten behoeve van de duidelijkheid. Wat betreft het eerste weekend van de zomervakantie zal het hof bepalen dat dit altijd een omgangsweekend met de moeder is, ook indien [de minderjarige2] volgens de reguliere regeling dat weekend bij de vader zou zijn. Dit eerste omgangsweekend van de zomervakantie zal, conform het advies van de raad, met twee dagen worden verlengd. Ten aanzien van het laatste omgangsweekend van de zomervakantie (waarin [de minderjarige2] dan, uitgaande van een zomervakantie van zes weken, ook bij zijn moeder zal zijn) zal het hof, in verband met de aanvang van het schooljaar, de door de raad geadviseerde twee extra dagen vóór dat weekend plaatsen in plaats van erna. Dit betekent dat [de minderjarige2] het eerste weekend van de zomervakantie een omgangsweekend bij de moeder heeft, en daarop aansluitend twee dagen langer naar de moeder gaat, tot dinsdagavond 19.00 uur. In de laatste week van de zomervakantie verblijft [de minderjarige2] eveneens bij de moeder, vanaf donderdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur. In de tussenliggende weken is er geen vaste regeling en is [de minderjarige2] vrij om te bepalen waar hij wil verblijven.
Met het voorgaande slagen de eerste twee grieven van de vader gedeeltelijk. De grief van de moeder slaagt niet.
5.1
De vader stelt in zijn derde grief dat hij ten onrechte verantwoordelijk wordt gemaakt voor het wegbrengen en ophalen van [de minderjarige2] . Het halen en brengen door de vader is akkoord bij een tweewekelijkse regeling, maar niet als daar nog omgangsmoment op de vrijdagmiddag bij komt.
5.11
Zoals hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen dat er een tweewekelijkse omgangsregeling zal zijn. Daarmee vervalt het extra omgangsmoment op de vrijdag. Gelet op het standpunt van de vader in de voorgaande overweging, ziet het hof geen aanleiding om de bestreden beschikking ten aanzien van het halen en brengen te wijzigen. De derde grief is daarmee voldoende besproken.
5.12
De vader stelt in zijn vierde grief dat de regeling ten aanzien van de feestdagen verder gespecificeerd dient te worden zodat de moeder [de minderjarige2] niet zal meenemen naar alle verjaardagen binnen haar familie.
De moeder voert aan dat het belangrijkste is dat [de minderjarige2] zich vrij voelt om op verjaardagen zijn familie te zien en eventueel met de moeder naar die verjaardag te gaan.
5.13
De raad adviseert in het briefrapport ten aanzien van de verjaardagen om te bepalen dat de verjaardag van [de minderjarige2] om en om bij één van de ouders wordt gevierd en dat de verjaardag van de moeder, de vader, [de meerderjarige] en [de minderjarige1] wordt gevierd bij de desbetreffende ouder. Voor andere familieverjaardagen bepaalt [de minderjarige2] zelf of hij deze bij het jarige familielid viert. De raad heeft geen advies gegeven over Moeder- (of Vader)dag.
Het hof sluit aan bij dit advies van de raad omdat daarmee tegemoet wordt gekomen aan de belangen van [de minderjarige2] en zijn behoefte aan rust en duidelijkheid. [de minderjarige2] heeft in het gesprek met de raad gezegd dat hij niet goed weet waar hij zijn eigen verjaardag wil doorbrengen en dat hij wenst dat zijn ouders daarover een afspraak maken. De verjaardagen van zijn ouders, zus en broer wil hij wel met hen kunnen vieren. Voor de overige verjaardagen wil hij zelf kunnen beslissen of hij daar heen gaat. Het hof kan zich voorstellen dat [de minderjarige2] Moederdag (in ieder geval deels) bij de moeder wil zijn en Vaderdag (deels) bij de vader. Het hof zal, nu hier geen grief tegen is gericht, vastleggen dat [de minderjarige2] op Moederdag bij de moeder is en dat hij op Vaderdag bij de vader is.
Met het voorgaande slaagt de vierde grief.
5.14
Nu een deel van de grieven slaagt en omwille van de leesbaarheid, zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen en beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 17 augustus 2021 en, opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling:
- [de minderjarige2] verblijft eens per veertien dagen een weekend van zaterdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de moeder. Deze regeling loopt door in de vakanties van één of twee weken;
- de feestdagen worden tussen de ouders verdeeld en wisselen per jaar, waarbij [de minderjarige2] op eerste kerstdag bij de vader en op tweede kerstdag bij de moeder verblijft;
- [de minderjarige2] heeft in het eerste weekend van de zomervakantie een omgangsweekend bij de moeder dat verlengd wordt met twee dagen, tot dinsdagavond 19.00 uur. In de laatste week van de zomervakantie verblijft [de minderjarige2] eveneens een verlengd weekend bij de moeder, vanaf donderdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur. In de tussenliggende weken is er geen vaste regeling en is [de minderjarige2] vrij om te bepalen waar hij wil verblijven;
- [de minderjarige2] fietst zelfstandig van de ene ouder naar de andere ouder, tenzij dit niet mogelijk is. In dat geval is de vader verantwoordelijk voor het wegbrengen en ophalen van [de minderjarige2] ;
- [de minderjarige2] is tijdens de jaarwisseling van 2022/2023 bij de moeder. Daarna wisselt dat ieder jaar, om en om;
- de verjaardag van [de minderjarige2] wordt, om en om, bij één van de ouders gevierd en de verjaardagen van de moeder, de vader, [de meerderjarige] en [de minderjarige1] worden gevierd bij de desbetreffende ouder. Voor andere familieverjaardagen bepaalt [de minderjarige2] zelf of hij deze viert. Op Moederdag is [de minderjarige2] bij de moeder en op Vaderdag bij de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, ondertekend door mr. R. Feunekes en is op 30 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.