Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Er is door de kinderrechter ten onrechte voor de zomervakantie een andere regeling vastgesteld dan de GI had verzocht. Verder is ten onrechte in de week zonder de weekendregeling een vast fysiek contactmoment vastgesteld, namelijk op de vrijdagmiddag na school tot 19.00 uur. Die uitbreiding van de omgangsregeling in de zomervakantie en door de week is niet in het belang van [de minderjarige2] . De moeder is, onder andere door niet aangeboren hersenletsel, niet in staat om langer dan een week aaneengesloten voor [de minderjarige2] te zorgen. [de minderjarige2] bevindt zich in een loyaliteitsconflict en is er vanuit de moeder sprake van manipulatie. De moeder heeft veel begeleiding nodig om [de minderjarige2] niet te belasten en zij sluit niet goed aan bij de wensen en behoeften van [de minderjarige2] . De moeder gaat contact met hulpverleners uit de weg waardoor er weinig zicht is op de situatie bij de moeder. Sinds de bestreden beschikking zijn de problemen ten aanzien van het contact tussen de moeder en [de minderjarige2] toegenomen. [de minderjarige2] heeft weer last van onrust als gevolg van (onduidelijkheid omtrent) de omgangsregeling. Hij wil zelf pas op zaterdag naar de moeder en zeker niet (ook) op vrijdagmiddag, tot 19.00 uur.
Het is tegelijkertijd noodzakelijk dat er een duidelijke omgangsregeling is, zodat een regelmatig contact met de moeder is gewaarborgd. Het gaat immers om een jongen van 14 jaar; het is niet aan hem maar aan de ouders om voor hem (gezamenlijk) regels vast te stellen. Het hof overweegt daarbij dat [de minderjarige2] zich al geruime tijd in een loyaliteitsconflict bevindt. Door beide ouders wordt aan hem getrokken en [de minderjarige2] heeft daar last van. Er is nauwelijks communicatie tussen de ouders mogelijk en [de minderjarige2] is onderdeel geworden van de strijd tussen de ouders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [de minderjarige2] de enige is die nog contact heeft met alle leden van het gezin: [de meerderjarige] en [de minderjarige1] hebben geen contact meer met elkaar en geen contact meer met de ouder waar ze niet wonen. Deze verantwoordelijkheid drukt zwaar op [de minderjarige2] . Voorkomen moet worden dat [de minderjarige2] in eenzelfde situatie komt als zijn broer en zus en het contact met één van de ouders geheel verliest.