ECLI:NL:GHARL:2022:5415

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
21/00616
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingrente en bevoegdheid van de belastingrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Maatschap [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 april 2021. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard en bepaald dat de belanghebbende uitsluitend een vordering bij de civiele rechter kon instellen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de verhoging van de belastingrente door de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht, die de vergoeding had verhoogd van € 252 naar € 502. Het Hof heeft vastgesteld dat de hoogte van de vergoeding belastingrente in geschil is. Het Hof heeft eerder op 18 juni 2019 een uitspraak gedaan over de teruggave van omzetbelasting en de daarbij te vergoeden belastingrente. Het Hof oordeelt dat de beslissing over de hoogte van de belastingrente bindend is, ook al was er geen rentebeschikking gegeven door de Inspecteur. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de rechtbank bevoegd om de zaak te behandelen. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor een nadere beoordeling van het volledige rentebedrag van € 502. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00616
uitspraakdatum: 28 juni 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Maatschap [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 21 april 2021, nummer AWB 20/1236, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is belastingrente vergoed over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 van € 252.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de vergoeding belastingrente verhoogd tot € 502.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en bepaald dat uitsluitend een vordering bij de civiele rechter kan worden ingesteld.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , [naam2] en mr. A. Plantinga, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam3] , [naam4] , en [naam5] namens de Inspecteur. De zaken 21/00516 en 21/00616 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Dit Hof heeft op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur met betrekking tot de aftrek van voorbelasting. [1] In deze uitspraak heeft het Hof beslist over teruggaven omzetbelasting, alsmede aan de Inspecteur gelast dat aan belanghebbende over de teruggaven belastingrente wordt vergoed op de voet van artikel 30ha Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.2.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft belanghebbende met dagtekening 17 oktober 2019 een kennisgeving teruggaaf omzetbelasting ontvangen over het eerste kwartaal 2015, waarop tevens een bedrag aan te vergoeden belastingrente is vermeld van € 252.
2.3.
Belanghebbende heeft tegen de vergoeding belastingrente bezwaar gemaakt.
2.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de vergoeding belastingrente verhoogd tot € 502.
2.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en bepaald dat uitsluitend een vordering bij de civiele rechter kan worden ingesteld.

3.Geschil

In geschil is de hoogte van de vergoeding belastingrente.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 30ha van de AWR wordt met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting belastingrente vergoed ingeval een teruggaafbeschikking niet wordt vastgesteld binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek om die beschikking. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt acht weken na ontvangst van het verzoek, doch niet eerder dan drie maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking.
4.2.
Op grond van artikel 30j, lid 1, van de AWR stelt de inspecteur het bedrag van de belastingrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de rente wordt, voor zover hier van belang, vermeld bij de bekendmaking van een teruggaaf van belasting. Met betrekking tot de rentebeschikking zijn de bepalingen in de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag ter zake waarvan belastingrente wordt berekend, van overeenkomstige toepassing. [2]
4.3.
Tegen een door de inspecteur vermeld bedrag aan rentevergoeding staat alleen bezwaar en beroep open indien met die vermelding een rentebeschikking is gegeven. Hieruit volgt dat de belastingrechter in een procedure over de voldoening op aangifte van een belasting, bij het ontbreken van een rentebeschikking niet mag beslissen over (de hoogte van) de door de inspecteur op grond van artikel 30ha van de AWR te vergoeden rente. [3]
4.4.
Echter wanneer de belastingrechter in zijn uitspraak, ondanks het ontbreken van een rentebeschikking, toch een beslissing neemt over (de hoogte van) te vergoeden rente, en die uitspraak onherroepelijk komt vast te staan, dan is de daarin opgenomen beslissing over de (hoogte van de) rentevergoeding bindend. Daaraan kan niet afdoen dat de belastingrechter die beslissing niet had mogen nemen. Het bindende karakter van die rechterlijke beslissing brengt mee dat de inspecteur naar aanleiding daarvan een rentebeschikking moet geven waarbij het door hem vastgestelde bedrag aan te vergoeden rente ten minste gelijk is aan de rentevergoeding waartoe de belastingrechter heeft besloten. Tegen die rentebeschikking kan de belanghebbende bezwaar maken. [4] Op grond van artikel 26, lid 1, van de AWR staat vervolgens beroep open bij de belastingrechter.
4.5.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2019 ten aanzien van de belastingrente een beslissing genomen, ondanks dat de Inspecteur geen rentebeschikking heeft gegeven. Nu deze hofuitspraak onherroepelijk is komen vast te staan, is deze beslissing niettemin bindend. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze hofuitspraak in een kennisgeving van 17 oktober 2019 melding gemaakt van een te vergoeden bedrag aan belastingrente. Hetgeen in deze kennisgeving is vermeld over vergoeding van belastingrente kan als een rentebeschikking worden aangemerkt, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende rechtsgeldig bezwaar gemaakt en beroep ingesteld bij de belastingrechter.
4.6.
Dat partijen in de eerdere hofprocedure overeenstemming erover hadden bereikt dat belanghebbende over de terug te geven omzetbelasting recht had op vergoeding van belastingrente, brengt niet mee – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – dat de belastingrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep. Op grond van artikel 30j, lid 1, tweede volzin, van de AWR is met betrekking tot onderhavige rentebeschikking immers de belastingrechter bevoegd.
4.7.
Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de zaak overeenkomstig het verzoek van belanghebbende terugwijzen naar de Rechtbank ter beoordeling van het volledige rentebedrag van € 502.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 759).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart de Rechtbank bevoegd,
  • wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een nadere behandeling met inachtneming van deze uitspraak,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 379,50,
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. R.A. Wolf in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 juni 2022
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 juni 2019, nrs 18/00464 tot en met 18/00470, ECLI:NL:GHARL:2019:5043.
2.HR 28 januari 2022, nr. 21/00331, ECLI:NL:HR:2022:89, r.o. 5.1.1.
3.HR 28 januari 2022, nr. 21/00331, ECLI:NL:HR:2022:89, r.o. 5.1.3.
4.HR 28 januari 2022, nr. 21/00331, ECLI:NL:HR:2022:89, r.o. 5.1.3.