ECLI:NL:GHARL:2022:5406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
21/00202 em 21/00203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de verzuimboetes vernietigd, omdat zij oordeelde dat de belanghebbende recht had op aftrek van voorbelasting voor de afbouw van een pand dat bestemd is voor de exploitatie van een bed & breakfast, theeschenkerij en mandenvlechterij. De belanghebbende, een stichting, had een naheffingsaanslag ontvangen voor het tijdvak van 3 februari 2015 tot en met 30 september 2018, waarbij de Inspecteur betoogde dat de stichting niet als afnemer van de geleverde prestaties kon worden aangemerkt. De Inspecteur voerde aan dat de prestaties feitelijk aan de bestuurder van de stichting waren verleend, en dat de stichting geen recht had op aftrek van voorbelasting omdat het pand niet voor zakelijke doeleinden werd gebruikt. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende wel degelijk als afnemer kon worden aangemerkt, en dat de kosten van de verbouwing noodzakelijk waren voor de toekomstige exploitatie van het pand. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 21/00202 en 21/00203
uitspraakdatum: 28 juni 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 31 december 2020, nummers AWB 19/5866 en 19/5867, in het geding tussen belanghebbende en
Stichting [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 3 februari 2015 tot en met 31 december 2017 opgelegd van € 32.852. Verder is een verzuimboete opgelegd van € 3.285 en is belastingrente berekend van € 1.993.
1.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 30 september 2018 opgelegd van € 3.053. Verder is een verzuimboete opgelegd van € 305.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 augustus 2019 de naheffingsaanslagen, de verzuimboetes en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 31 december 2020 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de naheffingsaanslagen, de verzuimboetes en de beschikking belastingrente vernietigd.
1.5.
De Inspecteur heeft op 11 februari 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft op 18 mei 2021 de motivering ingebracht.
1.6.
Belanghebbende heeft op 13 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Namens belanghebbende is verschenen haar enig bestuurder [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbende heeft ter zitting enige recente foto’s van het pand [adres1] 12 ingebracht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is op 3 februari 2015 opgericht. Blijkens de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt belanghebbende zich onder meer bezig met het ondersteunen van mensen weer in hun eigen levensenergie te zijn. Belanghebbende tracht deze doelstelling te verwezenlijken door de exploitatie van een bed & breakfast (hierna: B&B), een theeschenkerij en een mandenvlechterij. Tot op heden zijn deze activiteiten niet aangevangen.
2.2.
De enige bestuurder van belanghebbende is [naam1] . Laatstgenoemde was tot 2015 in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam4] (hierna: de ex-partner).
2.3.
[naam1] en de ex-partner woonden tot 2015 in de woning aan de [adres1] 11 te [vestigingsplaats] . Na de echtscheiding is deze woning verkocht.
2.4.
[naam1] en de ex-partner hebben in 2011 in de tuin van [adres1] 11 een casco pand gebouwd. Dat pand heeft als adres gekregen [adres1] 12. In het pand mogen een B&B en een theeschenkerij worden geëxploiteerd. De gemeente heeft aan dit pand en de daartoe behorende grond geen woonbestemming gegeven. Verder heeft [naam1] in 2011 een ondernemingsplan met betrekking tot de B&B ingediend bij de Rabobank.
2.5.
Na de echtscheiding in 2015 is [naam1] verder gegaan met de afbouw van het pand [adres1] 12. De facturen ter zake van de afbouw zijn op naam gesteld van belanghebbende. Aangezien belanghebbende niet over financiële middelen beschikt, heeft [naam1] deze facturen betaald.
2.6.
Tot op heden is het pand [adres1] 12 gemeenschappelijk eigendom van [naam1] en de ex-partner. Op 6 mei 2016 is in een aanvulling op het echtscheidingsconvenant tussen beiden overeengekomen dat ‘het chalet met het huisnummer 12 te [vestigingsplaats] wordt overgenomen door de vrouw, dan wel wordt verkocht aan de Stichting [belanghebbende] te [vestigingsplaats] ’.
2.7.
[naam1] staat in de gemeentelijke basisregistratie ingeschreven op het adres van haar buren aan de [adres1] 3. [naam1] verblijft dagelijks in het pand [adres1] 12 en op de daarbij behorende grond. Zo slaapt zij in (een tent op) een auto die is geparkeerd op deze grond, kookt zij dagelijks in de buitenlucht op deze grond, maakt zij dagelijks gebruik van de sanitaire voorzieningen (wc en badkamer) in het pand, en maakt zij gebruik van de wasmachine die is opgesteld in het pand.
2.8.
In een brief van 1 oktober 2019 met als aanhef ‘huurovereenkomst t.a.v. pand [adres1] 12 te [vestigingsplaats] ’ is het volgende neergelegd:
“Op 3 februari 2015 is stichting [belanghebbende] opgericht, met haar zetel te [vestigingsplaats] op het adres [adres1] 12.
Het is de bedoeling dat te zijner tijd, het pand op naam komt te staan van genoemde stichting. Tot dat moment is de afspraak, dat het pand aan de stichting [belanghebbende] wordt verhuurd om niet. Dit omdat er nog geen inkomsten zijn bij de stichting. Zodra e.e.a. vorm heeft gekregen, zoals dat is bedacht en de bedoeling is, t.a.v. inkomsten door de stichting zal er alsnog een passend bedrag per maand met terugwerkende kracht afgesproken worden.
Dit terug te betalen totaal bedrag zal verwerkt worden in een maandelijkse passende bestuursvergoeding.
Beide partijen hebben als belang 'Het welzijn van Moeder Aarde en haar bewoners' i.p.v. de hoogst mogelijke winst.”
[naam1] heeft deze brief als verhuurder en als bestuurder van belanghebbende ondertekend.
2.9.
In een brief van eveneens 1 oktober 2019 met als aanhef ‘leningsovereenkomst’ is het volgende neergelegd:
“Op 3 februari 2015 is stichting [belanghebbende] opgericht, met haar zetel te [vestigingsplaats] op het adres [adres1] 12.
Het is de bedoeling dat te zijner tijd, het pand op naam komt te staan van genoemde stichting. Om vast een doorstart te kunnen maken met de afbouw van het casco pand aan de [adres1] 12, wordt er tussen [naam1] en st. [belanghebbende] overeengekomen, dat er een vorm van lening plaats vindt om e.e.a. te financieren. Dit omdat er nog geen inkomsten zijn bij de stichting. Het totaal van deze oplopende lening zal worden bijgehouden in een overzicht. Zodra e.e.a. vorm heeft gekregen, zoals dat is bedacht en de bedoeling is, t.a.v. inkomsten door de stichting zal er alsnog een passend bedrag per maand afgesproken worden tussen beide partijen voor aflossing van dit totaal bedrag, welke mede wordt verwerkt in de vorm van een passende maandelijkse bestuursvergoeding.
Beide partijen hebben als belang 'Het welzijn van Moeder Aarde en haar bewoners' i.p.v. de hoogst mogelijke winst.”
[naam1] heeft deze brief als leningverstrekker en als bestuurder van belanghebbende ondertekend.
2.10.
Belanghebbende is aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting en heeft vanaf 3 februari 2015 kwartaalaangiften omzetbelasting gedaan. Naar aanleiding van deze aangiften zijn teruggaven verleend die betrekking hebben op de aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de afbouw van het pand [adres1] 12.
2.11.
De Inspecteur heeft in 2018 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 30 september 2018. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 november 2018. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

2 De bedrijfsactiviteiten
2.1
Activiteiten
De activiteiten zijn mensen te ondersteunen weer in hun eigen levensenergie te zijn en het ondersteunen, faciliteren en aanbieden van diensten aan de Stichting [belanghebbende] en de Stichting [naam5] . De activiteiten zijn nog niet gestart, maar zijn al wel ingeschreven op het adres [adres1] 12 te [vestigingsplaats] . De stichting zal trachten haar doel te verwezenlijken door de exploitatie van een bed & breakfast en een theeschenkerij. De bedoeling is om, na de start van de activiteiten, klanten van de bed & breakfast en de theeschenkerij mee te laten participeren en hen daarbij, in ruil voor hun participatie, onder andere gebruik te laten maken van energetische stoelen én hen de energetische krachtplekken van de locatie te laten ervaren. (…) Het bestuur van de stichting bestaat, sinds de oprichting, uit één bestuurslid, te weten mevrouw [naam1] . De activiteiten zullen door haar worden uitgevoerd. Vanaf de oprichting is mevrouw [naam1] voornamelijk bezig geweest met het verbouwen van het bedrijfspand welke gezamenlijk (ieder voor 50%) eigendom is van mevrouw [naam1] en haar ex-partner. Het is de bedoeling dat de activiteiten van de stichting in dit pand zullen gaan plaatsvinden zodra de verbouwing gereed is.
2.2
Pand [adres1] 12
Het pand aan de [adres1] 12 is in het jaar 2011 casco gebouwd in de tuin van het toenmalige woonhuis van mevrouw [naam1] en haar ex-partner aan de [adres1] 11. Van de gemeente [gemeente] heeft men een vergunning gekregen voor de exploitatie van een bed & breakfast en theeschenkerij in dit bedrijfspand. Het pand mag van de gemeente alleen worden gebruikt als bedrijfspand en mag niet worden bewoond. In 2015 is het echtpaar gescheiden en vervolgens is het pand aan de [adres1] 11 verkocht. De grond en het pand aan de [adres1] 12 zijn niet verkocht.
Het gedeelte van de opbrengst van de verkoop [adres1] 11, dat is toegekend aan mevrouw [naam1] , heeft zij gebruikt voor het afbouwen van het pand aan de [adres1] 12. Dit doet zij grotendeels zelf, maar voor grote klussen wordt er soms iemand ingehuurd. Hierbij houdt zij rekening met het feit dat de ingehuurde werknemers ook mensen moeten zijn met de goede sensitieve instelling. Hierdoor is het voor haar wel lastig om geschikte mensen te vinden.
Aangezien zij geen toestemming heeft om in het pand te wonen, staat mevrouw [naam1] bij de gemeente [gemeente] ingeschreven op het adres van buren aan de [adres1] 3. Deze buren hebben haar na de scheiding opgevangen en haar woonruimte bij hen thuis aangeboden.
Bij het onderzoek is het pand [adres1] 12 door haar getoond. Zij heeft hierbij toestemming gegeven de verschillende ruimten te bekijken en te fotograferen. Hierbij bleek dat het pand nog niet gereed is om de activiteiten in te starten. In de tuin is een tuinhuis gebouwd, met daaronder een kelder die vrij is van straling. Deze kelder is gebouwd om mensen de mogelijkheid te geven zonder straling van telefoons of internet tot rust te komen. Deze kelder heeft veel geld gekost, maar het was een grote wens van mevrouw [naam1] om een dergelijke stralingsvrije ruimte te hebben. De kelder staat, door gebrek aan opbergruimte, nu geheel vol met bouwmaterialen, zodat deze nu niet gebruikt kan worden.
De benedenverdieping van het pand bestaat uit drie gedeelten. Het eerste is in gebruik als opslag van diverse bezittingen van mevrouw [naam1] . Er staat een kast met kleding en andere persoonlijke bezittingen en er is een bed opgeslagen. Het tweede gedeelte is bestemd voor de theeschenkerij, maar staat nu vol met bouwmateriaal en gereedschap. Het derde gedeelte is thans ingericht als een huiskamer en keuken, maar is in de toekomst bestemd voor het gebruik van de bed & breakfast. De keuken, die nog niet gereed is, wordt nu door mevrouw [naam1] zelf gedeeltelijk gebruikt. De kastjes staan nog los en niet alles is aangesloten. Elektriciteit is in het pand aanwezig, maar nog niet geheel weggewerkt. Er hangen nog een groot aantal elektriciteitsdraden los. De verwarming bestaat uit een houtkachel en een Atag-fornuis. Dit fornuis is afkomstig uit haar vorige woning. In de gang is een toilet en douche in aanbouw.
Op de bovenverdieping zijn vier kamers gemaakt, twee grote kamers met balkon en twee kleinere kamers. Eén van deze kleinere kamers is bewerkt met leem, wat ook een rustgevende werking heeft. Deze kamer is tot nu toe in gebruik voor de opvang van een kat. De andere kleinere kamer is nu in gebruik als opslag van de energetische stoelen. De twee grote kamers zijn voorbestemd om straks te gebruiken voor de bed & breakfast. Beide kamers hebben een balkon, één kamer zit aan de voorkant en één aan de achterkant van het pand. Op de bovenverdieping is ook een badkamer gemaakt. Deze is nog niet helemaal gereed, maar wordt nu al wel gebruikt door mevrouw [naam1] . Dit blijkt uit het feit, dat in de badkamer diverse toiletartikelen van haarzelf staan. Uit het bovenstaande blijkt dat het pand in gebruik is genomen door mevrouw [naam1] . Het wordt onder andere gebruikt als opslag voor diverse persoonlijke eigendommen en voor opvang van een zwerfkat.
(…)

3.Omzetbelasting

3.1
Verschuldigde omzetbelasting
Over het tijdvak 3 februari 2015 tot en met september 2018 zijn kwartaalaangiften omzetbelasting uitgereikt en ingediend. Op de aangiften is de voorbelasting van de verschillende verbouwingskosten teruggevraagd. Tot nu toe is nog geen verschuldigde omzetbelasting aangegeven. Aangezien de stichting nog geen activiteiten heeft, is er nog geen omzetbelasting verschuldigd.
3.2
Voorbelasting
Met mevrouw [naam1] is het feit dat het pand haar eigendom is besproken. Doordat de stichting niet de eigenaar is van het pand en er ook geen huurcontract tussen de stichting en mevrouw [naam1] is, zijn de diverse prestaties die vermeld staat op de rekeningen (verbouwingskosten) feitelijk niet aan de stichting verricht, maar aan mevrouw [naam1] . Zij heeft de rekeningen ook betaald. Het is haar bedoeling om, in ruil voor een aanvulling op haar pensioen, het pand na de verbouwing ter beschikking te stellen aan de stichting. Hierdoor was zij van mening dat de kosten van de verbouwing door de stichting betaald konden worden.
Omdat de stichting tot nu toe nog geen geld heeft, heeft zij naar haar mening de kosten voorgeschoten c.q. aan de stichting "geleend". Er is echter geen leningsovereenkomst of iets dergelijks opgemaakt, het pand is nog steeds eigendom van haar en haar ex-partner én inmiddels ook door haar in gebruik genomen. De eventuele waardevermeerderingen door de verbouwingen komen hen beiden toe.
Het zijn investeringen in hun eigen bedrijfspand in opdracht van haarzelf en door haar betaald. Doordat de stichting nog geen geld heeft, kan zij tot nu toe ook geen verplichtingen, zoals een huurcontract of een opdracht aan een aannemer, aangaan. De conclusie is dat de prestaties niet aan de stichting zijn verricht. De facturen zijn wel op naam van de stichting gezet door de verschillende aannemers, maar dit is gebeurd op aangeven van mevrouw [naam1] . De aannemers konden niet weten dat het pand niet van de stichting was. Om voor aftrek van voorbelasting in aanmerking te komen, geldt artikel 15, lid 1 Wet op de Omzetbelasting 1968: De prestatie moet aan de ondernemer verricht zijn en er moet btw in rekening zijn gebracht op een, op de voorgeschreven wijze, opgemaakte factuur. Aangezien de prestatie niet aan de stichting is verricht, geldt geen aftrekrecht van voorbelasting voor de stichting. Ook heeft de stichting tot op heden nog geen ondernemersactiviteiten gehad. Dit betekent dat de voorbelasting van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 3 februari 2015 tot en met september 2018 teruggevorderd moet worden.
De correctie bedraagt:
jaar minder voorbelasting
2015 € 1.445
2016 € 4.910
2017 € 26.497
2018
€ 3.053
totaal € 35.905”
2.12.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd, alsmede de verzuimboetes en de beschikking belastingrente.
2.13.
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslagen, verzuimboetes en de beschikking belastingrente vernietigd. Redengevend daarvoor is dat sprake is van voorbereidende werkzaamheden die zijn gericht op een duurzaam deelnemen aan het economische verkeer, zodat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van de afbouw van het pand [adres1] 12.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
De Inspecteur betoogt primair dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als afnemer van de geleverde prestaties met betrekking tot de afbouw, zodat zij geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. In het geval belanghebbende wel als afnemer kan worden aangemerkt, voert de Inspecteur subsidiair aan dat geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat omdat het pand [adres1] 12 tot op heden uitsluitend door [naam1] voor privédoeleinden wordt gebruikt. Meer subsidiair doet de Inspecteur een beroep op het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende kan worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.
3.3.
Verder zijn de verzuimboetes en de in rekening gebrachte belastingrente in geschil.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep dat door belanghebbende bij de Rechtbank is ingesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De ondernemer is verplicht een factuur uit te reiken dan wel te doen uitreiken ter zake van de leveringen of diensten die hij heeft verricht aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon, andere dan ondernemer. Op de factuur moet hij onder meer de naam van de 'afnemer' vermelden. Onder 'afnemer' moet worden verstaan degene met wie de ondernemer een rechtsbetrekking is aangegaan ingevolge welke de ondernemer de levering verricht of de dienst verleent.
4.2.
Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, Wet OB kan de ondernemer in aftrek brengen de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer (de afnemer in vorenstaande zin) verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
4.3.
Het vorenstaande brengt mee dat het, behoudens tegenbewijs, ervoor moet worden gehouden dat degene aan wie door een ondernemer een factuur wordt uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de in de factuur vermelde levering of dienst is verricht en waarin hij verplicht wordt te betalen, degene is aan wie de ondernemer zijn leveringen of diensten heeft verricht in de zin van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, Wet OB (vgl. HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6535; HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:680).
4.4.
In het onderhavige geval hebben de leveranciers ter zake van door hen geleverde goederen en verrichte (afbouw)diensten facturen aan belanghebbende uitgereikt (zie 2.5), zodat - behoudens tegenbewijs - het ervoor moet worden gehouden dat belanghebbende degene is geweest aan wie deze prestaties zijn verleend. De Inspecteur dient derhalve bewijs te leveren van zijn stelling dat niet belanghebbende maar [naam1] kan worden aangemerkt als afnemer van de geleverde prestaties met betrekking tot de afbouw van het pand [adres1] 12. De Inspecteur is niet in deze op hem rustende bewijslast geslaagd. Dat belanghebbende geen eigenaar is van het pand [adres1] 12 betekent niet dat zij geen investeringen zou kunnen doen in het pand waarin zij voornemens is een B&B, theeschenkerij en mandenvlechterij te gaan exploiteren (vgl. HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments, ECLI:EU:C:2017:683). Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat aannemelijk is geworden dat belanghebbende de bevoegdheid heeft het pand [adres1] 12 te gebruiken (zie 2.8), dat er geen woonbestemming op het pand rust en dat uit ter zitting overgelegde foto’s blijkt dat de inrichting van het pand strookt met de in 2.1. genoemde bedrijfsdoeleinden. Dat [naam1] de opdracht tot de aanschaf heeft gegeven en de feitelijke beschikkingsmacht met betrekking tot de aangeschafte bouwmaterialen heeft gekregen, is evenmin relevant nu zij als bestuurder van belanghebbende bevoegd is belanghebbende te vertegenwoordigen. Ook het feit dat [naam1] de kosten van de ingekochte afbouwdiensten heeft voorgeschoten (zie 2.9) brengt niet mee dat belanghebbende niet als de afnemer van de afbouwdiensten kan worden aangemerkt.
4.5.
Vervolgens rijst de vraag of belanghebbende de aangeschafte goederen en diensten gebruikt voor belaste handelingen. Daarvoor is vereist dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen enerzijds de aangeschafte goederen en diensten en anderzijds de in een later stadium door belanghebbende verrichte belaste handelingen. Naar het oordeel van het Hof is van een dergelijk rechtstreeks verband sprake nu zonder deze goederen en diensten de exploitatie van het pand als B&B, theeschenkerij en mandenvlechterij niet mogelijk is en gelet op de afspraken die belanghebbende met [naam1] heeft gemaakt (zie 2.9) aannemelijk is dat de gedane uitgaven zullen worden opgenomen in de prijs van de door belanghebbende in de toekomst te verrichten prestaties. Nu het bestaan van een rechtstreeks verband vaststaat, kan het feit dat de diensten ook ten goede komen aan een derde niet rechtvaardigen dat belanghebbende het recht op aftrek wordt ontzegd. Voorwaarde is wel dat de investeringen beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om belanghebbende in staat te stellen haar belaste handelingen te verrichten (vgl. HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments, ECLI:EU:C:2017:683). Dat de werkzaamheden in verband met de afbouw van het pand [adres1] 12 verder reiken dan noodzakelijk voor de exploitatie van het pand als B&B, theehuis en mandenvlechterij heeft de Inspecteur niet gesteld. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende in beginsel recht op aftrek van voorbelasting.
4.6.
De Inspecteur stelt zich echter op het standpunt dat het aan belanghebbende toekomende aftrekrecht op grond van het BUA moet worden beperkt. Hij voert in dit verband aan dat [naam1] als bestuurder van belanghebbende gratis gebruik mag maken van het pand [adres1] 12, dat leefbaar is gemaakt met behulp van de investeringen die belanghebbende heeft gedaan. Naar het oordeel van het Hof maakt [naam1] niet als bestuurder maar als mede-eigenaar gebruik van het pand. Gesteld noch gebleken is dat de toestemming, die [naam1] aan belanghebbende heeft gegeven om het pand gereed te maken voor de beoogde exploitatie van het pand als B&B, theehuis en mandenvlechterij, meebrengt dat zij zelf geen gebruik meer van het pand mag maken. Daarbij komt dat niet is gebleken dat belanghebbende in verband met zakelijke verhoudingen of uit vrijgevigheid prestaties jegens [naam1] heeft verricht (vgl. HR 1 mei 2015, nr. 13/06113, ECLI:NL:HR:2015:1173).
4.7.
Voor zover de Inspecteur met de verwijzing naar het gebruik van [naam1] van het pand voor privédoeleinden heeft willen stellen dat sprake is van een dienst als bedoeld in artikel 4, lid 2, aanhef en letter b, Wet OB, volgt het Hof hem daarin niet. De Inspecteur heeft dit standpunt niet nader onderbouwd. Zo heeft de Inspecteur niet concreet gemaakt waaruit die dienst dan zou bestaan en welke uitgaven belanghebbende voor het verrichten van deze dienst zou hebben gemaakt.
4.8.
Gelet op het vorenstaande moeten de naheffingsaanslagen worden vernietigd en heeft hetzelfde te gelden voor de boetebeschikkingen en de beschikking belastingrente.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond.

5.Proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.