In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen Ten Hagen Beheer B.V. en Borghuis Beheer B.V. over de uitleg van een bepaling in een notariële akte uit 1987. Ten Hagen had in 1987 een gedeelte van een bedrijfspand gekocht van Borghuis, waarbij een aanbiedingsplicht met recht van eerste koop was opgenomen. In 2015 heeft Ten Hagen een deel van het onroerend goed overgedragen aan een nieuw opgerichte vennootschap, [naam1] Holding B.V., zonder dit eerst aan Borghuis aan te bieden. Borghuis heeft hierop een rechtszaak aangespannen, en de rechtbank heeft Ten Hagen veroordeeld tot betaling van een boete van € 90.756,- wegens het niet nakomen van de aanbiedingsplicht. Ten Hagen ging in hoger beroep en vroeg om matiging van de boete. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen gronden voor matiging aanwezig waren. Het hof benadrukte dat de uitleg van de term 'vervreemding' in de akte niet strikt juridisch moet worden opgevat, maar in de context van de afspraken tussen de partijen. De bedoeling van de partijen was om te voorkomen dat het onroerend goed in handen van derden zou komen zonder dat zij eerst de kans kregen om het te kopen. Het hof concludeerde dat Ten Hagen haar verplichtingen niet was nagekomen en dat de boete terecht was opgelegd. De kosten van het hoger beroep werden aan Ten Hagen opgelegd.