ECLI:NL:GHARL:2022:5246

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
21-001408-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met gedeeltelijke vernietiging en zelf afgedaan door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting, gepleegd op 3 december 2017 te Wijchen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en zelf recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 363 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 5.697,37 aan schadevergoeding.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot seksuele handelingen door meermalen voorbij te gaan aan haar verbale en non-verbale signalen van verzet. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen, maar het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en consistent beoordeeld. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de ernst van de verkrachting benadrukt en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001408-20
Uitspraak d.d.: 23 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 maart 2020 met parketnummer 05-860409-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 april 2021 en 9 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de opgelegde bijzondere voorwaarden van meldplicht, behandelverplichting en reclasseringstoezicht, maar met oplegging van het contactverbod met aangeefster. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 13.283,29 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor de onder 1 tenlastegelegde verkrachting tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht, een behandelverplichting, een contactverbod met aangeefster en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 8.718,05, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is vrijgesproken van wat aan hem onder 2 primair en onder 2 subsidiair is tenlastegelegd. Uit de akte rechtsmiddel van 16 maart 2020 blijkt dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld ondanks dat in de aangehechte machtiging staat dat het beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit. Het beroep is dus (onbedoeld) mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 december 2017 te Wijchen, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
- [benadeelde] een of meermalen op het bed te duwen en/of te leggen en/of
- (krachtig) aan de kleding en/of onderkleding van die [benadeelde] te trekken en/of (daarbij) die kleding (deels) naar beneden en/of uit te trekken en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, in de keel te knijpen en/of
- die [benadeelde] aan de haren te trekken en/of
- die [benadeelde] bij de polsen vast te pakken en/of te houden en/of
- een kussen in het gezicht van die [benadeelde] te drukken en/of
- die [benadeelde] vast te houden en/of in bedwang te houden en/of (aldus) misbruik te maken van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [benadeelde] en/of
- (meermalen) voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] ,

heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van die [benadeelde] , te weten het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en/of het duwen/drukken van zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] .

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet geloofwaardig zijn en dat ze daarom niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het hof volgt dit standpunt niet. De onderbouwing van dit standpunt door de raadsman heeft vooral betrekking op wat aangeefster over de periode vóór het tenlastegelegde heeft verklaard. Het hof acht, anders dan de raadsman, de verklaringen van [benadeelde] over het tenlastegelegde op hoofdlijnen innerlijk en onderling consistent, navolgbaar en gedetailleerd. Eventuele discrepanties tussen en omissies in aangeefsters verklaringen bij de politie en die bij de raadsheer-commissaris zijn naar het oordeel van het hof verklaarbaar en begrijpelijk, gezien de emoties waarmee een dergelijke gebeurtenis naar algemene ervaringsregels gepaard gaan en gelet op het grote tijdsverloop tussen de beide verhoren, namelijk drie jaren en zeven maanden.
Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster, die van meet af aan op hoofdlijnen gelijkluidend was, steun in het door verdachte voor het eerst in hoger beroep aangedragen alternatieve scenario, inhoudend dat verdachte zichzelf op aangeefster zou hebben afgetrokken. Daarmee staat vast, en niet ter discussie, dat aangeefsters verklaring op dat punt altijd betrouwbaar is geweest. Het hof verwerpt het verweer.
In de strafbaarstelling van verkrachting staat centraal dat iemand gedwongen wordt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Daarmee stelt het artikel ernstige seksuele handelingen onder dwang centraal. Het dwingen kan bestaan uit geweld of een andere feitelijkheid dan wel uit bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid.
Om te beginnen stelt het hof op grond van de verklaring van aangeefster, die steun vindt in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, vast dat sprake is geweest van het verrichten van seksuele handelingen door verdachte bij aangeefster, namelijk het binnendringen van haar lichaam door het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in aangeefsters mond en het duwen/drukken van zijn vinger(s) in de vagina van aangeefster. Aangeefsters verklaringen daarover laten geen ruimte voor een andere interpretatie en zijn zonder meer geloofwaardig.
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over wat er zich die nacht in zijn slaapkamer tussen hem en aangeefster heeft afgespeeld, waaronder de seksuele handelingen. Bij de politie heeft hij verklaard dat zij alleen hebben geknuffeld en getongzoend, maar dat hij niet aan aangeefsters kleren heeft gezeten of seksuele handelingen heeft verricht. Over het aantreffen van sperma op de bh van aangeefster verklaarde hij dat hij benieuwd was naar het onderzoeksresultaat.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat zij alleen hebben geknuffeld en getongzoend, maar dat hij niet aan of onder aangeefsters kleren heeft gezeten of seksuele handelingen heeft verricht. Gevraagd naar een verklaring voor de aanwezigheid van zijn sperma op de bh van aangeefster, heeft hij verklaard dat hij tijdens het zoenen een “voorlozing” heeft gehad, waardoor er spermacellen in zijn onderbroek zijn terechtgekomen. Doordat hij vaak met zijn hand in zijn onderbroek gaat om zijn penis goed te doen, zouden de spermacellen op de bh van aangeefster zijn gekomen.
Bij de raadsheer-commissaris heeft verdachte op 29 april 2021 verklaard dat er in zijn slaapkamer boven de kleding is geknuffeld, dat hij zijn handen onder aangeefsters blouse bij haar rug heeft gehad maar niet bij de voorkant, en dat zij hebben getongzoend. Zij waren beiden opgewonden, maar werden gestoord door verdachtes zusje en door een vriendin van aangeefster die beneden was. Vervolgens heeft aangeefster volgens verdachte haar blouse losgeknoopt, heeft verdachte zich naar eigen zeggen met instemming van aangeefster afgetrokken terwijl ze aan het zoenen waren, en is hij klaargekomen op haar buik en borst. Voor de rest zijn er geen seksuele handelingen verricht, aldus verdachte.
Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte over wat er die avond heeft plaatsgevonden sterk is gewisseld. Gelet hierop acht het hof de verklaring van verdachte over wat er die avond in de slaapkamer heeft plaatsgevonden, met uitzondering van het aftrekken en klaarkomen op aangeefster (wat immers ook door aangeefster wordt verklaard), ongeloofwaardig. Het hof schuift deze dan ook terzijde.
De tweede vraag die moet worden beantwoord, is of sprake is geweest van enige vorm van dwang. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en neemt ook hiervoor de verklaringen van aangeefster als uitgangspunt. Op het punt van de verrichte geweldshandelingen heeft aangeefster in enige mate wisselend verklaard. Uit al haar verklaringen blijkt echter evident dat de seksuele handelingen tegen haar wil zijn verricht. Het hof maakt uit het door aangeefster verklaarde op dat zij meermalen verbale en non-verbale signalen van verzet of weerstand heeft gegeven, waaraan verdachte telkens voorbij is gegaan. Al aandringend is hij steeds weer voorbij gegaan aan aangeefsters grenzen en daardoor heeft hij uiteindelijk de tenlastegelegde seksuele handelingen kunnen verrichten.
Voorbeelden van deze signalen zijn dat aangeefster toen verdachte haar betastte heeft gezegd dat zij dat niet wilde en hem heeft weggeduwd met twee handen tegen zijn borst. Voorts heeft zij, toen hij kledingstukken van haar probeerde uit te trekken, gezegd dat zij ook dat niet wilde en heeft zij meermalen tegengestribbeld door de kledingstukken vast te houden terwijl verdachte ze uittrok of probeerde uit te trekken. Ook is ze op het bed omgerold om (tevergeefs) te voorkomen dat verdachte haar die kledingstukken uittrok. Aangeefster heeft haar hoofd van verdachtes penis afgewend toen hij er op aandrong dat zij hem moest pijpen. Tot slot heeft aangeefster meermalen gehuild in de slaapkamer, wat later is opgemerkt door getuige [getuige] .
Verdachte heeft aangeefster derhalve door feitelijkheden gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Dat verdachte uiteindelijk in enige mate heeft toegegeven aan de grenzen van aangeefster, wat resulteerde in aftrekken in plaats van penetratie met zijn penis, doet aan het voorgaande niet af, nu de bewezenverklaarde seksuele handelingen toen al tegen de wil van aangeefster waren verricht.
Het hof verwerpt, gelet op het bovenstaande, het verweer dat voor verdachte niet kenbaar is geweest dat hij voorbijging aan de grenzen van aangeefster, nu aangeefster duidelijke signalen heeft afgegeven waaraan hij keer op keer is voorbijgegaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij opof omstreeks3 december 2017 te Wijchen, in elk geval in Nederland,doorgeweld ofeenanderefeitelijkheiden/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
- [benadeelde] een of meermalen op het bed te duwen en/of te leggen en/of
- (krachtig) aan de kleding en/of onderkleding van die [benadeelde] te trekken en/of (daarbij) die kleding (deels) naar beneden en/of uit te trekken en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, in de keel te knijpen en/of
- die [benadeelde] aan de haren te trekken en/of
- die [benadeelde] bij de polsen vast te pakken en/of te houden en/of
- een kussen in het gezicht van die [benadeelde] te drukken en/of
- die [benadeelde] vast te houden en/of in bedwang te houden en/of (aldus) misbruik te maken van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [benadeelde] en/of
-(meermalen)voorbij te gaan aan de verbale en/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] ,
[benadeelde] , heeft gedwongen tot het ondergaan vaneen of meerhandelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van die [benadeelde] , te weten het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en/ofhet duwen/drukken van zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 3 december 2017 schuldig gemaakt aan de verkrachting van aangeefster, die hij bij hem thuis had uitgenodigd. Hoewel het slachtoffer meermalen duidelijk aangaf geen seks met hem te willen hebben, heeft verdachte zijn zin doorgedreven. Hij heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens van het slachtoffer en op die manier een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het is algemeen bekend dat een verkrachting door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en daarnaast nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel gebied met zich kan brengen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun seksuele ontwikkeling en in het dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dat ook bij aangeefster het geval is.
Niet afdoende aan de ernst van het feit, plaatst het hof het bewezenverklaarde echter wel in de sleutel van een context waarin tot op zekere hoogte consensueel intieme handelingen hebben plaatsgevonden, zoals tongzoenen en knuffelen. Door volstrekte miscommunicatie die te wijten was aan verdachtes aandringen om verdergaande seksuele handelingen te verrichten, is hij telkens de grenzen van het slachtoffer over gegaan en is de avond voor haar omgeslagen in een onaangename situatie waarin zij tegen haar wil in seksuele handelingen van verdachte moest ondergaan.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2022. Hieruit blijkt dat verdachte op 24 augustus 2018 door de politierechter te Amsterdam is veroordeeld voor het rijden onder invloed.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte een fulltimebaan heeft en samenwoont. Zijn leven bevindt zich thans in een heel andere fase dan ten tijde van het bewezenverklaarde.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit – oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden zou zijn geweest vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict. Het hof zal – rekening houdende met het zeer grote tijdsverloop, het ontbreken van recidive en de persoonlijke omstandigheden van verdachte – een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 365 dagen, waarvan 363 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, gecombineerd met de maximale taakstraf van 240 uren. Via de werkstraf ervaart verdachte de consequenties van zijn handelen. Met de lange voorwaardelijke straf heeft hij een zeer stevige stok achter de deur om te proberen te voorkomen dat hij zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof bepaalt de proeftijd op twee jaren en verbindt daaraan geen bijzondere voorwaarden, gelet op het tijdsverloop en het uitblijven van contact met aangeefster sinds het bewezenverklaarde. Het hof betrekt hierbij ook dat verdachte niet meer in [plaats] woont en dus niet, zoals verondersteld door aangeefster, in haar woonplaats.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.188,05. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.718,05. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 697,37, bestaande uit € 100,- kledingkosten,
€ 427,23 medische kosten en € 170,14 reis- en parkeerkosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof overweegt in dit verband dat de reiskosten voor het bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de benadeelde partij procedeert met bijstand van een gemachtigde die de vordering benadeelde partij namens haar ter terechtzitting heeft toegelicht.
Ook ten aanzien van de immateriële schade is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden.
Het hof overweegt daarbij dat in hoger beroep geen verweer is gevoerd tegen de (hoogte van de) vordering van de benadeelde partij en dat deze daardoor in beginsel integraal voor toewijzing in aanmerking komt. Artikel 6:106 BW bepaalt echter dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechter heeft dus een discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het bepalen van de omvang van de vergoeding voor immateriële schade. Hij dient de schadevergoeding naar billijkheid vast te stellen. Daarbij moet hij met alle omstandigheden van het geval rekening houden en is hij niet gebonden aan de gewone regels inzake stelplicht en bewijslast. De rechter dient te letten op in vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen. Het voorgaande in acht nemend, acht het hof het billijk de omvang van de immateriële schade vast te stellen op € 5.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 5.697,37 ,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening. Bij het bepalen van de aanvangsdata heeft het hof aansluiting gezocht bij de door de benadeelde partij aangevoerde data.
Voor het overige deel van de vordering is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
363 (driehonderddrieënzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.697,37 (vijfduizend zeshonderdzevenennegentig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 697,37 (zeshonderdzevenennegentig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.697,37 (vijfduizend zeshonderdzevenennegentig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 697,37 (zeshonderdzevenennegentig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 3 december 2017 over een bedrag van € 100,00 ter zake van kleding
- 21 oktober 2019 over een bedrag van € 427,23 ter zake van medische kosten
- 17 februari 2020 over een bedrag van € 170,14 ter zake van reis- en parkeerkosten
- 3 december 2017 over een bedrag van € 5000,- aan immateriële schade.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 23 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 juni 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. F. Stax, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.