ECLI:NL:GHARL:2022:5151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
21-006091-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving met strafoplegging en afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof legt een gevangenisstraf op van 84 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft in verminderde mate schuld, omdat haar psychische toestand invloed heeft gehad op haar handelen. De benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat onvoldoende is aangetoond dat de schade rechtstreeks door het handelen van de verdachte is veroorzaakt. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 en 6 oktober 2018, waarbij de benadeelde partij door medeverdachten werd beroofd van zijn vrijheid en de verdachte haar schuur ter beschikking heeft gesteld voor deze handelingen. Het hof heeft de rol van de verdachte als beperkt beschouwd in vergelijking met die van de medeverdachten, en heeft de strafoplegging aangepast aan de omstandigheden van de zaak, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006091-19
Uitspraak d.d.: 1 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 november 2019 met parketnummer 16-238299-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, zonder oplegging van bijzondere voorwaarden, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. M.A.I. Witlox, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesentachtig dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zestig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de rechtbank enkele bijzondere voorwaarden opgelegd aan verdachte. De rechtbank heeft daarnaast aan verdachte een taakstraf opgelegd van honderdtwintig uren subsidiair zestig dagen hechtenis. Ook heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van feiten 2 en 3
De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan haar is tenlastegelegd onder de feiten 2 en 3. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van deze feiten. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 5 oktober 2018 tot en met 6 oktober 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [benadeelde partij] tegen zijn wil, in een (personen)auto te laten stappen en/of (daarbij) te zeggen: "nee, jij rijdt met mij mee", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de deur(en) van voornoemde (personen)auto op slot te doen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] te blinddoeken en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] tegen zijn wil naar [plaats 2] te rijden en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] tegen zijn wil vast te houden in een woning en/of schuur, immers heeft/hebben hij/zij
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat ze, verdachten, hem drugs gingen geven, zodat hij ging praten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] uit de auto getrokken en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] op een stoel neergezet en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij zijn kleren uit moest trekken en/of
- ( vervolgens) de armen en/of voeten van die [benadeelde partij] vastgebonden met een riem en/of tiewraps aan een stoel en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] gestompt en/of geslagen op/tegen het hoofd en/of de schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- ( vervolgens) een gasbrander en/of een vlammenwerper voor het gezicht en/of voor/tegen de buik van die [benadeelde partij] gebracht en/of gehouden en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] vloeistof en/of één of meer pil(len) toegediend bevattende (hard)drugs, te weten cocaïne en/of metamfetamine en/of XTC, in ieder geval één of meer bewustzijnsbeïnvloedende middel(en) waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich mee brengt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] losgemaakt en/of aan laten kleden en/of terug naar het huis van die [benadeelde partij] gebracht;
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 5 oktober 2018 tot en met 6 oktober 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [benadeelde partij] tegen zijn wil, in een (personen)auto te laten stappen en/of (daarbij) te zeggen: "nee, jij rijdt met mij mee", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de deur(en) van voornoemde (personen)auto op slot te doen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] te blinddoeken en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] tegen zijn wil naar [plaats 2] te rijden en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] tegen zijn wil vast te houden in een woning en/of schuur, immers heeft/hebben hij/zij
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat ze, verdachten, hem drugs gingen geven, zodat hij ging praten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] uit de auto getrokken en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] op een stoel neergezet en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij zijn kleren uit moest trekken en/of
- ( vervolgens) de armen en/of voeten van die [benadeelde partij] vastgebonden met een riem en/of tiewraps aan een stoel en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] gestompt en/of geslagen op/tegen het hoofd en/of de schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- ( vervolgens) een gasbrander en/of een vlammenwerper voor het gezicht en/of voor/tegen de buik van die [benadeelde partij] gebracht en/of gehouden en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] vloeistof en/of één of meer pil(len) toegediend bevattende (hard(drugs, te weten cocaïne en/of metamfetamine en/of XTC, in ieder geval één of meer bewustzijnsbeïnvloedende middel(en) waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich mee brengt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij] losgemaakt en/of laten kleden en/of terug naar het huis van die [benadeelde partij] gebracht,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door haar woning/schuur ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft, evenals de advocaat-generaal en de raadsman, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij, voordat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij haar kwamen met aangever [benadeelde partij] , niet wist wat haar medeverdachten in haar schuur van plan waren te doen. Na enige tijd liep zij naar haar schuur en zag dat er foute dingen plaatsvonden. Verdachte bevroor vanwege haar traumatische verleden en de posttraumatische stress-stoornis (PTSS) waar zij aan lijdt, waardoor zij niet heeft kunnen reageren. Daarom dient zij vrijgesproken te worden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
Oordeel van het hof
Op grond van onder meer de aangifte van [benadeelde partij] , de zich in het dossier bevindende weergave van een audio-opname en de door verdachte afgelegde verklaringen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de aangifte en aanvullende verklaring van [benadeelde partij] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] haar moeder, zijnde verdachte, heeft gebeld toen aangever bij haar en medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto zat. [benadeelde partij] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] iemand aan de lijn kreeg en vroeg of ma in de buurt was, vervolgens kreeg de medeverdachte een vrouw aan de lijn. Medeverdachte [medeverdachte 2] vroeg toen, aldus aangever, of ze het achterdeel van het huis mocht gebruiken. Ook zei medeverdachte [medeverdachte 2] dat zij en medeverdachte [medeverdachte 1] even naar haar (zijnde verdachte) toe kwamen en dat ze even iemand bij zich hadden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de vrijheidsberoving hebben geïnitieerd na een conflict met aangever. Deze medeverdachten zijn de personen die de verdachte naakt hebben vastgebonden op een stoel in de schuur van verdachte. Daarbij is aangever door deze medeverdachten op diverse manieren bedreigd en geïntimideerd (onder meer door een taser te laten knetteren en een brandende gasbrander voor hem te houden) en is aan aangever drugs toegediend.
In de zich in het dossier bevindende geluidsopname is, naast de stemmen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de stem van een andere persoon, die [naam] wordt genoemd, een vrouwenstem te horen. Deze persoon wordt door medeverdachte [medeverdachte 2] aangesproken met "mam", en aan [naam] voorgesteld als haar moeder. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] haar "mam" noemt. Gelet hierop, en het feit dat door de verdediging niet betoogd is dat er een andere vrouw aanwezig is geweest en dit ook niet uit het dossier blijkt, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat verdachte degene is die op de geluidsopname te horen is. Uit de inhoud van de geluidsopname, in combinatie met de verschillende momenten waarop verdachte te horen is, volgt verder dat zij langere tijd in de schuur heeft verbleven en wetenschap heeft gehad van de gedragingen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Overigens blijkt uit de opname, zoals door het hof ook aan verdachte ter terechtzitting is voorgehouden, naar het oordeel van het hof niet dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wild en druk doen, hetgeen verdachte wel steeds heeft verklaard.
Voor wat betreft de stelling van de verdediging dat verdachte zodanig geblokkeerd dan wel bevroren was dat zij niet kon handelen, overweegt het hof als volgt. Uit de geluidsopname blijkt dat verdachte enige tijd wetenschap had van wat er zich in de schuur afspeelde. Verdachte heeft enige tijd in de schuur verbleven en is ook aanwezig op het moment dat op de geluidsopname te horen is dat het geklik van een aansteker te horen is en vervolgens het geluid van gas dat ontsnapt. Even daaraan voorafgaand vraagt moeder, zijnde verdachte, immers aan de aldaar aanwezigen: “iemand een peukie?”. Even nadat het geluid van gas dat ontstoken wordt te horen is en aangever “Nee, nee, nee” schreeuwt, vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] “mam heb jij een trekhaak”, en “mam heb jij een joint”. Naar het oordeel van het hof is verdachte, zoals blijkt uit de weergave van de geluidsopname, niet iemand die bevroor of niet wist hoe zij moest reageren. Verdachte geeft antwoord op vragen die haar worden gesteld, zo blijkt uit de weergave van de geluidsopname. Ook nadat het gas ontstoken werd en aangever “Nee, nee, nee” schreeuwde, bleef zij in de schuur en beantwoordde zij de vragen die aan haar gesteld werden. Wanneer geopperd wordt dat aangever met [naam] mee mag een rondje op de motor en medeverdachte [medeverdachte 2] vraagt “hoe ver is dat” reageert verdachte met “naar de polder”. Het feit dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte vraagt of zij een trekhaak heeft en daarop zegt: "Mijn moeder heeft een trekhaak", terwijl verdachte ter zitting in hoger beroep aangaf geen auto te hebben, doet daaraan niet af. De opmerking van medeverdachte [medeverdachte 2] kan evenzeer zijn bedoeld om aangever [benadeelde partij] bang te maken. Het hof acht het aldus niet aannemelijk dat verdachte door PTSS bevroor en niet heeft kunnen reageren.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft haar schuur beschikbaar gesteld, terwijl ze zeker enige tijd op de hoogte is geweest van (belangrijke delen van) hetgeen daar aan (ernstige) strafbare feiten plaats had.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 5 oktober 2018 tot en met 6 oktober 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met één of meer anderen, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofden beroofd gehouden, door
- die [benadeelde partij] tegen zijn wil vast te houden in een schuur, immers hebben zij
- vervolgens die [benadeelde partij] op een stoel neergezet en
- vervolgens tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij zijn kleren uit moest trekken en
- vervolgens de armen en voeten van die [benadeelde partij] vastgebonden met een riem en tie-wraps aan een stoel en
- vervolgens die [benadeelde partij] geslagen tegen het hoofd en de schouder en
- vervolgens een gasbrander voor het gezicht en voor de buik van die [benadeelde partij] gebracht en gehouden en
- vervolgens die [benadeelde partij] vloeistoffen en een pil toegediend bevattende harddrugs, te weten MDMA en
- vervolgens die [benadeelde partij] losgemaakt en aan laten kleden en terug naar het huis van die [benadeelde partij] gebracht,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door haar schuur ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft ter zitting in hoger beroep een verzoek gedaan om de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden, opdat nader over verdachte gerapporteerd kan worden. De kwaliteit van het Pro Justitia rapport van psycholoog M. de Klerk van 16 april 2019, dat zich in het dossier bevindt, is ondermaats. De psycholoog had wel degelijk een verband kunnen leggen tussen de tenlastelegging en verdachtes PTSS; daar hoeft geen medewerking van de betrokkene voor plaats te vinden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het Pro Justitia rapport is opgesteld door NRGD geregistreerd psycholoog De Klerk. Het rapport bevat onder meer een biografische anamnese, een gezondheids- en verslavingsanamnese, de uitkomsten van een klinisch-psychologisch onderzoek en een differentiaal diagnostische beschouwing. Het rapport bevat aldus een beschrijving van een deskundige omtrent de geestesgesteldheid van verdachte. De deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van PTSS. Voorts stelt de deskundige dat de coping van verdachte met name vermijdend lijkt te zijn, dat verdachte zichzelf verbaal minder vaardig noemt als de emoties oplopen, dat ze zich dan niet goed kan uitdrukken, waardoor het uitloopt op geschreeuw. Uit het rapport blijkt niet dat verdachte in stressvolle situaties niet in staat zou kunnen zijn te handelen. Zoals hiervoor reeds weergegeven, leidt het hof dat ook zelf niet af uit de weergave van de geluidsopname. Verdachte antwoordt op de vragen die gesteld worden en neemt ook zelf initiatief door de vraag te stellen of iemand nog een peukie wil. Ook blijkt uit de weergave van de geluidsopname niet dat verdachte vermijdend gedrag vertoont door bijvoorbeeld uit de schuur te gaan en weg te blijven. Gelet op deze vaststellingen en de onderbouwing van het verzoek van de verdediging ziet het hof geen noodzaak tot nader onderzoek. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden en zal het door de raadsman gedane aanhoudingsverzoek afwijzen.
Uit de stukken van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, acht het hof wel aannemelijk geworden dat de psychische toestand van verdachte in enige mate van invloed is geweest op haar handelen. Het hof is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, met inachtneming van het voorgaande, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof verenigt zich met de overweging van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging inhoudende:
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het slachtoffer gedurende de
avond en het begin van de nacht wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd
gehouden. Zij hebben het slachtoffer naar de schuur van verdachte gebracht. Daar heeft het
slachtoffer zich moeten uitkleden en is hij geblinddoekt en nagenoeg naakt aan zijn armen en benen vastgebonden aan een stoel. Vervolgens is het slachtoffer uitgehoord over het hoe en waarom van beloftes die hij aan medeverdachte [medeverdachte 1] had gedaan. Het slachtoffer is
gedurende zijn gedwongen verblijf in de betreffende schuur ernstig bedreigd en
geïntimideerd. Terwijl hij aldus naakt en geblinddoekt van zijn vrijheid was beroofd, is het
slachtoffer fysiek bedreigd met een taser en een gasbrander. Bovendien zijn er mondelinge
bedreigingen geuit die niet alleen tegen het slachtoffer waren gericht, maar ook tegen zijn
ouders, zijn kinderen en zijn ex-partner, waarbij onder meer is gedreigd dat zijn dochter
misbruikt zou gaan worden.
Verdachte is medeplichtig geweest aan deze wederrechtelijke vrijheidsberoving door haar
schuur ter beschikking te stellen en aanwezig te blijven bij de vernedering die het slachtoffer
in haar schuur onderging. Zij heeft niet ingegrepen maar heeft deze vrijheidsberoving laten
voortduren.
De gevolgen voor het slachtoffer zijn ernstig, zo volgt onder meer uit het ter terechtzitting
uitgeoefende spreekrecht. Voorts volgt uit de stukken dat het slachtoffer als gevolg van deze
voor hem traumatische gebeurtenis een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen (…)
In hoger beroep heeft het slachtoffer onder meer meegedeeld dat hij geen contact meer heeft met zijn kinderen, voornamelijk als gevolg van zijn psychische gesteldheid na hetgeen hem door de medeverdachten is aangedaan, hetgeen hem erg zwaar valt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2022 blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof overweegt, hoewel het een zeer ernstig feit betreft, dat de rol van verdachte bij dit feit beperkt is geweest, zeker in vergelijking met de rol van de medeverdachten.
Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden. Echter is het hof, zoals hiervoor overwogen en anders dan de rechtbank, van oordeel dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Voorts neemt het hof in aanmerking dat het in onderhavige zaak om een inmiddels gedateerd feit gaat, waarbij de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Verdachte heeft op 14 november 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak op 1 juni 2022. Er is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim vijf en een halve maand. Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een taakstraf niet meer passend.
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentachtig dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zestig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Deze strafoplegging houdt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in die niet langer is dan het door verdachte uitgezeten voorarrest en heeft aldus tot gevolg dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft.

Beslag

Uit het dossier volgt dat in de woning van verdachte in beslag zijn genomen: een mobiele telefoon van het merk Sony en een iPad. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoon inmiddels aan haar is teruggegeven. Het hof zal gelasten dat ook de iPad aan verdachte zal worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.372,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt, overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht, slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van onrechtmatige gedragingen van verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. [1] Ook de gedragingen van een medeplichtige kunnen de grondslag vormen voor diens hoofdelijke aansprakelijkheid tot vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade. De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het gepleegde feit en de geleden schade om aan te kunnen nemen dat rechtstreeks schade is geleden.
Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte medeplichtig is geweest aan de door medeverdachten gepleegde feiten door haar schuur beschikbaar te stellen. Het hof overweegt dat uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, niet is gebleken dat door het bewezenverklaarde handelen van verdachte, rechtstreeks schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Aldus is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
84 (vierentachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
iPad (scherm gebarsten), zoals vermeld op een overzicht van inbeslaggenomen goederen op pagina 1212 van het procesdossier.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 1 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.