Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
5 november 2021 met bijlage(n);
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in 2009 en 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen. De vader, verweerder in hoger beroep, was het niet eens met deze verzoeken en vroeg om een zorgregeling die zou leiden tot co-ouderschap. De rechtbank had op 22 februari 2021 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de vader verbleven, maar de moeder ging in hoger beroep tegen deze regeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook aanwezig was. Het hof heeft de belangen van de kinderen in overweging genomen en geconcludeerd dat de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om de zorgregeling aan te passen afgewezen, omdat er geen objectieve signalen waren die een wijziging rechtvaardigden. Het hof benadrukte het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak voor de ouders om samen te werken in het belang van hun kinderen.
De beslissing van het hof houdt in dat de voorlopige zorgregeling wordt bekrachtigd en dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken tot wijziging. Het hof heeft de zaak afgesloten met de hoop dat de ouders, die in een hulpverleningstraject zitten, alsnog tot een gezamenlijke regeling kunnen komen die voor alle betrokkenen acceptabel is.