ECLI:NL:GHARL:2022:5110

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
200.285.747/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind en omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de vader en de omgangsregeling tussen de ouders. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft bezorgdheid geuit over de mogelijke negatieve impact van de erkenning op haar relatie met het kind en haar eigen emotionele welzijn. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van het kind, waarbij hij stelt dat hij de verwekker is en dat er geen gegronde redenen zijn om zijn verzoek af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader inderdaad de verwekker is en dat de belangen van het kind en de vader bij erkenning zwaarder wegen dan de bezwaren van de moeder. De moeder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de erkenning schadelijk zou zijn voor haar relatie met het kind of voor de emotionele ontwikkeling van het kind. Het hof heeft ook opgemerkt dat de moeder hulp en begeleiding nodig heeft om haar angsten te verwerken en dat het belangrijk is dat het kind niet wordt geconfronteerd met deze angsten.

Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof geconcludeerd dat het op dit moment te vroeg is om een definitieve regeling vast te stellen, gezien het feit dat het kind de vader nog nooit heeft gezien en er eerst gewerkt moet worden aan de ontwikkeling van een vertrouwensband. Het hof heeft de moeder opgedragen om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot het kind, waarbij de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk geïnformeerd moet worden. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij de nieuwe informatieregeling is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.747/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 124794)
beschikking van 14 juni 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. van Buuren te Rotterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator](de bijzondere curator).
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 augustus 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad van 24 februari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 11 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 11 maart 2022 met bijlage(n);
- een brief van de bijzondere curator van 24 maart 2022.
1.3
Op 18 mei 2022 is op initiatief van het hof de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren mr. Jakobs namens de moeder en de vader, bijgestaan door mr. W.H.J.W. de Brouwer (kantoorgenoot van mr. Van Buuren). Namens de raad was [naam1] aanwezig. Ook de bijzondere curator was aanwezig.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
12 augustus 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en de
raad verzocht opnieuw een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van een eventuele erkenning voor [de minderjarige] en het hof te adviseren over het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming voor erkenning te verlenen. Het hof heeft de raad daarnaast verzocht om te onderzoeken of het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling
in het belang van [de minderjarige] is.
2.3
De raad heeft nader onderzoek verricht en naar aanleiding daarvan in zijn rapport van 23 februari 2022 opnieuw een advies uitgebracht. Zowel de moeder als de vader en de bijzondere curator hebben daarop schriftelijk gereageerd.
Vervangende toestemming tot erkenning
2.4
De toestemming van de moeder tot erkenning kan door de rechtbank op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, worden vervangen. Dit kan alleen indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind niet in het gedrang komt en deze persoon de verwekker is van het kind.
2.5
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de vader de verwekker van [de minderjarige] is.
2.6
Voor de beantwoording van de vragen of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] door de erkenning zouden worden geschaad en of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] door de erkenning in het gedrang komt, komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel [de minderjarige] als de vader er in beginsel recht op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en de aanspraak van de vader op erkenning van [de minderjarige] moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan anders liggen indien de weerstand van de moeder zodanig negatieve gevolgen heeft voor [de minderjarige] dat er ten gevolge van de erkenning reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een dermate onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is om [de minderjarige] het stabiele en veilige opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Het enkele feit dat [de minderjarige] (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn belangen.
2.7
De moeder heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat de vader agressief is, zich richting haar (en haar dochter [naam2] ) dreigend heeft opgesteld en hen ook nu nog lastig valt, waardoor zij zeer bang is voor de vader. Volgens de moeder zullen haar gevoelens van stress, onrust en onveiligheid ook door [de minderjarige] gevoeld worden en zij vreest dat wanneer het de vader wordt toegestaan om [de minderjarige] te erkennen dit een veilige hechting van [de minderjarige] in de weg zal staan en zijn ontwikkeling negatief zal beïnvloeden. De vader heeft de stellingen van de moeder betwist en stelt zich -kort gezegd- op het standpunt dat er niet aan de wettelijke gronden is voldaan om zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning af te wijzen.
2.8
Het hof is van oordeel dat het door de moeder aangevoerde, mede gelet op de betwisting daarvan door de vader, onvoldoende is om af te wijken van het uitgangspunt
dat zowel [de minderjarige] als de vader er aanspraak op hebben dat hun relatie wordt erkend als familierechtelijke betrekking. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat wanneer
de vader [de minderjarige] zal erkennen haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit het raadsrapport van 23 februari 2022 blijkt dat de door de moeder genoemde voorvallen die haar angstig maken en van invloed zijn op haar band met [de minderjarige] -zoals dat de vader bij herhaling langs de (dans)school (van [naam2] ) zou rijden en de postbezorger zou inzetten om informatie over de moeder en de kinderen te verkrijgen- niet worden bevestigd door de school en/of de wijkagent. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat de vader zich gedurende deze procedure (die vanaf 2018 loopt) agressief richting de moeder heeft gedragen of haar heeft lastig gevallen. De vader is (hiervoor) in ieder geval in de afgelopen vijf jaren niet met politie en justitie in aanraking geweest.
Het hof is voorts niet gebleken van enig zwaarwegend belang van [de minderjarige] bij niet-erkenning door de vader. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zij ten gevolge van de erkenning in een zodanig psychische (angst)toestand zal komen te verkeren dat zij [de minderjarige] niet langer een veilig opvoedingsklimaat kan bieden. Dat de onderhavige zaak bij de moeder veel emotionele weerstand oproept en haar lichamelijke en psychische gesteldheid raakt, is ook voor het hof wel duidelijk. Dit levert echter onvoldoende grond op om de vervangende toestemming voor erkenning te weigeren nu niet gebleken is dat er daardoor voor [de minderjarige] zodanige reële risico’s ontstaan dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat, zoals uit het raadsonderzoek naar voren komt, [de minderjarige] zich naar zijn mogelijkheden ontwikkelt en geen kindsignalen vertoont, het de moeder lukt om stress en volwassenenproblematiek bij [de minderjarige] weg te houden en zij indien nodig de weg naar de hulpverlening (voor [de minderjarige] ) weet te vinden en door de hulpverlening ook wordt omschreven als iemand die ondanks alles stevig in haar schoenen staat.
2.9
Het hof merkt op dat het voorgaande overigens niet afdoet aan het feit dat de door
de moeder omschreven angsten voor haar reëel lijken te zijn en dat zij ieder contact met de vader (in gerechtelijke procedures) als angstig ervaart. Er bestaan zorgen over de projectie van moeders angsten op [de minderjarige] . Het hof acht het daarom raadzaam dat de moeder daarvoor (extra) hulp en begeleiding inschakelt. Het is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang dat hij niet geconfronteerd wordt met de angsten van zijn moeder. Het hof merkt voorts nog op dat de veronderstelling van de moeder dat zij rust zal krijgen en haar angsten zullen verminderen wanneer aan de vader geen toestemming wordt verleend voor de erkenning van [de minderjarige] en hij (door een gebiedsverbod en procedeerverbod) uit haar leven wordt gebannen, een illusie is. De vader is en blijft de vader van [de minderjarige] en zal onderdeel blijven uitmaken van zijn leven en daardoor (indirect) van dat van de moeder.
2.1
Alles afwegende, is het hof -met de raad- van oordeel dat erkenning door de vader niet in strijd is met de belangen van [de minderjarige] en dat het belang van [de minderjarige] en de vader bij een erkenning van hun relatie in rechte als een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder bij niet-erkenning. De visie van de bijzondere curator, zoals uiteengezet in haar brief van 24 maart 2022 en tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de beschikking van 5 augustus 2020 bekrachtigen voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend voor de erkenning van [de minderjarige] .
Omgang
2.11
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.12
Daargelaten de vraag of de door de moeder aangevoerde formele bezwaren, ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, kans van slagen hebben, zal het hof deze om pragmatische redenen nu niet bespreken. Het hof is namelijk bij de huidige stand van zaken -met de rechtbank- van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof neemt de motivering van de rechtbank op dit punt over en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
2.13
Uit het raadsrapport van 23 februari 2022 komt naar voren dat het op dit moment te vroeg is om over een definitieve zorgregeling te adviseren. [de minderjarige] heeft zijn vader nog nooit gezien en zelfs nog geen statusvoorlichting gehad. De raad acht het noodzakelijk dat er met behulp van intensieve hulpverlening eerst gewerkt wordt aan de beschreven doelen ( [de minderjarige] ontwikkelt zich binnen zijn mogelijkheden, groeit op in een opvoedingsomgeving waarbinnen tegemoet gekomen wordt aan zijn ontwikkelingsbehoeften en weet wie zijn vader is) en dat er op die manier bij moeder ruimte wordt gecreëerd voor contact tussen [de minderjarige] en de vader. De raad acht traumatherapie voor de moeder noodzakelijk zodat zij beter met haar angsten om kan gaan. Ook moet de moeder -al dan niet onder begeleiding van hulpverlening- ervoor zorgen dat [de minderjarige] op een voor hem passende en onbelaste manier statusvoorlichting krijgt over zijn vader. Voor de vader adviseert de raad ondersteuning om zich in te leven in de belevingswereld van [de minderjarige] . Het hof sluit zich aan bij het advies van de raad. Voordat er sprake kan zijn van een vorm van contact tussen de vader en [de minderjarige] zullen beide ouders zich actief moeten inzetten om de huidige situatie te verbeteren en zal [de minderjarige] door de moeder op de hoogte moeten worden gebracht van het bestaan van zijn biologische vader. Tijdens de zitting bij het hof is onduidelijk gebleven wat de stand van zaken is met betrekking tot de herinneringsdoos die de moeder in het kader van statusvoorlichting voor [de minderjarige] zou maken.
Het hof onderstreept het belang van statusvoorlichting voor [de minderjarige] en wijst de moeder erop dat zij gehouden is daaraan op korte termijn (verder) te werken.
2.14
Gelet op het voorgaande, zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen.
Informatieregeling
2.15
Volgens artikel 1:377b BW is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen -zo nodig door tussenkomst van derden- over daaromtrent te nemen beslissingen.
2.16
Het hof onderschrijft het advies van de raad dat aan de moeder een informatie-regeling dient te worden opgelegd en vindt de door de raad voorgestelde informatieregeling onder de gegeven omstandigheden passend en geboden. Omdat de vader geen gezag over en/of omgang met [de minderjarige] heeft, is de informatieregeling de enige manier voor hem om informatie over zijn zoon te krijgen. Niet is uitgesloten dat de vader op enig moment een vorm van contact zal kunnen hebben met [de minderjarige] , zodat het van belang is dat de vader op
de hoogte is van wat er speelt in zijn leven. Uit het door de moeder aangevoerde, kan niet worden afgeleid dat dit in strijd is met de belangen van [de minderjarige] . Haar angst dat de vader de informatie over [de minderjarige] zal gebruiken als voedingsbodem voor inmenging in haar gezin en/of een eventuele ontvoering van [de minderjarige] , is onvoldoende om haar wettelijke informatieplicht terzijde te stellen. Het is het hof ook anderszins niet gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen het vaststellen van een informatieregeling.
2.17
Gelet op het voorgaande, zal het hof de door de rechtbank bepaalde informatie-regeling aanpassen (en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen), in die zin dat de moeder de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk (per e-mail) dient te informeren over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] , waarbij zij een recente foto van hem voegt. Het hof merkt nog op dat de moeder derden kan inschakelen om haar hierbij te helpen. Het hof wijst de vader er uitdrukkelijk op dat oneigenlijk gebruik van de informatie over [de minderjarige] en foto’s van [de minderjarige] (bijvoorbeeld op (openbare) internet/sociale media) in strijd is met de belangen van [de minderjarige] en daarom niet is toegestaan.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend voor de erkenning van [de minderjarige] als ook wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de bepaalde informatieregeling vernietigen en in zoverre beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
5 augustus 2020, voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend voor de erkenning van [de minderjarige] en wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 augustus 2020, ten aanzien van de bepaalde informatieregeling en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de volgende informatieregeling vast:
de moeder moet ervoor zorgen dat de vader ieder kwartaal schriftelijk (per e-mail) informatie van haar krijgt over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] , waarbij zij een recente foto van [de minderjarige] voegt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 14 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.