ECLI:NL:GHARL:2022:5099

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
21/00608
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en aanslagen onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2021. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van onroerende zaken op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daaruit voortvloeiende aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB). De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarden vastgesteld voor de onroerende zaken gelegen aan [adres1] 2 tot en met 248, per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019. Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikkingen vernietigd, maar later opnieuw waarden vastgesteld.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 25 mei 2022 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de vernietiging van de eerdere WOZ-beschikkingen werd teruggedraaid en de waardes werden verhoogd. Het Hof heeft vervolgens het hoger beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 3.036 bedragen. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 juni 2022 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de andere rechters, met vermelding van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00608
uitspraakdatum: 14 juni 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2021, nummers UTR 20/2161, 20/2163 t/m 20/2170, 20/2172 t/m 20/2176, 20/2178 t/m 20/2187, 20/2189 t/m 20/2202, 20/2204 t/m 20/2212, 20/2214 t/m 20/2259, 20/2261 t/m 20/2291, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij op één aanslagbiljet verenigde beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [adres1] 2 tot en met 248 (even nummers) te [plaats1] (hierna: [adres1] 2248), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen zijn voor het jaar 2019 aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende, waarin hogere waarden voor [adres1] 2-248 zijn bepleit, heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de WOZ-beschikkingen vernietigd, omdat sprake zou zijn van een onjuiste objectafbakening. De aanslagen OZB zijn daarbij eveneens vernietigd.
1.3.
Naar aanleiding van die uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar op 30 juni 2020 bij één nieuwe beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019 vastgesteld en tegelijk met deze beschikking voor het jaar 2019 één aanslag OZB voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte en een aanslag watersysteemheffing vastgesteld.
1.4.
Belanghebbende is tegen de onder 1.2 bedoelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord M. van Campenhout als gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam1] . Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Overwegingen

2.1.
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis met betrekking tot onderhavige procedure het volgende overeengekomen:
de vernietiging van de onder 1.1. bedoelde WOZ-beschikkingen wordt teruggedraaid;
de bij deze WOZ-beschikkingen vastgestelde waardes worden verhoogd overeenkomstig de hierna onder 2.4. opgenomen tabel (op basis van de door belanghebbendes gemachtigde opgestelde taxatieverslagen);
de heffingsambtenaar vergoedt de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig de forfaitaire systematiek van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit); en
e heffingsambtenaar vergoedt de door belanghebbende voor het beroep en hoger beroep betaalde griffierechten.
2.2.
Het Hof zal overeenkomstig punten a) tot en met d) beslissen. Dat betekent dat het hoger beroep gegrond is.
2.3.
Partijen zijn ter zitting en in aanvulling op de onder 2.1 genoemde afspraken voorts bij wijze van compromis het volgende overeengekomen:
de heffingsambtenaar stelt met betrekking tot de onder 1.1. bedoelde onroerende zaken nieuwe aanslagen OZB en watersysteemheffing vast ten aanzien van belanghebbende, berekend naar de overeenkomstig onderdeel 2.1.b) van deze uitspraak verhoogde waardes;
belanghebbenden doet afstand van ieder rechtsmiddel tegen deze nieuwe aanslagen;
de heffingsambtenaar vernietigt de onder 1.3. bedoelde WOZ-beschikking, aanslag OZB en aanslag watersysteemheffing; en
belanghebbende trekt het door haar bij de Rechtbank aanhangig gemaakte beroep (met nummer 21/3404 WOZ) inzake die beschikking en die aanslagen in.
2.4.
De WOZ-waardes van de onroerende zaken [adres1] 2248 worden per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019, op grond van het hiervoor onder 2.1.b) en 2.2. overwogene als volgt vastgesteld:
Nr.
Nieuw vastgestelde waarde
2
€ 225.000
4
€ 221.000
6
€ 282.000
8
€ 257.000
10
€ 266.000
12
€ 208.000
14
€ 197.000
16
€ 194.000
18
€ 233.000
20
€ 212.000
22
€ 225.000
24
€ 233.000
26
€ 212.000
28
€ 225.000
30
€ 193.000
32
€ 211.000
34
€ 209.000
36
€ 183.000
38
€ 186.000
40
€ 212.000
42
€ 181.000
44
€ 183.000
46
€ 186.000
48
€ 212.000
50
€ 181.000
52
€ 224.000
54
€ 208.000
56
€ 250.000
58
€ 159.000
60
€ 175.000
62
€ 205.000
64
€ 194.000
66
€ 195.000
68
€ 192.000
70
€ 159.000
72
€ 174.000
74
€ 205.000
76
€ 197.000
78
€ 189.000
80
€ 187.000
82
€ 159.000
84
€ 176.000
86
€ 205.000
88
€ 198.000
90
€ 189.000
92
€ 186.000
94
€ 217.000
96
€ 158.000
98
€ 176.000
100
€ 214.000
102
€ 211.000
104
€ 189.000
106
€ 186.000
108
€ 217.000
110
€ 208.000
112
€ 170.000
114
€ 184.000
116
€ 163.000
118
€ 175.000
120
€ 216.000
122
€ 192.000
124
€ 206.000
126
€ 174.000
128
€ 158.000
130
€ 187.000
132
€ 206.000
134
€ 175.000
136
€ 158.000
138
€ 205.000
140
€ 186.000
142
€ 207.000
144
€ 176.000
146
€ 158.000
148
€ 205.000
150
€ 186.000
152
€ 213.000
154
€ 175.000
156
€ 158.000
158
€ 203.000
160
€ 175.000
162
€ 170.000
164
€ 199.000
166
€ 197.000
168
€ 164.000
170
€ 192.000
172
€ 197.000
174
€ 161.000
176
€ 186.000
178
€ 197.000
180
€ 161.000
182
€ 186.000
184
€ 163.000
186
€ 173.000
188
€ 171.000
190
€ 176.000
192
€ 171.000
194
€ 212.000
196
€ 232.000
198
€ 169.000
200
€ 212.000
202
€ 231.000
204
€ 169.000
206
€ 212.000
208
€ 232.000
210
€ 197.000
212
€ 216.000
214
€ 199.000
216
€ 213.000
218
€ 214.000
220
€ 191.000
222
€ 191.000
224
€ 166.000
226
€ 181.000
228
€ 244.000
230
€ 252.000
232
€ 248.000
234
€ 250.000
236
€ 249.000
238
€ 258.000
240
€ 184.000
242
€ 161.000
244
€ 176.000
246
€ 198.000
248
€ 179.000

3.Proceskosten

3.1.
Het Hof zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit vaststellen. Daarbij zal het Hof de bijzondere regel van punt 1 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit gelet op de overwegingen 5.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, buiten toepassing laten, zodat de algemene regel van punt 2 van dat onderdeel B1 van toepassing is. Voorts wijst het Hof erop dat voor toepassing van de samenhangfactor in de zin van onderdeel C2 van voormelde bijlage geen aanleiding bestaat, omdat voor de toepassing van de proceskostenvergoeding zowel in beroep als hoger beroep sprake is van één zaak.
3.2.
Gelet op deze uitgangspunten stelt het Hof de proceskostenvergoeding vast op € 1.518 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759) en € 1.518 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759), ofwel in totaal op € 3.036.
3.3.
De bij uitspraken op bezwaar toegekende kostenvergoeding is verder niet in geschil, zodat het Hof die beslissing in stand zal laten.

4.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, behoudens de beslissing omtrent de kostenvergoeding,
– verhoogt de vastgestelde waardes van de onroerende zaken overeenkomstig de onder 2.4. van deze uitspraak opgenomen tabel,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.036,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 354 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 541 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 juni 2022.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. In verband hiermee heeft mr. Van Suilen deze uitspraak ondertekend.
Namens de voorzitter,
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.