In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een winkelruimte onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.781.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 7.625,50. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op € 1.575.000 moest worden vastgesteld.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 november 2021 zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waardebepaling met een taxatierapport, terwijl belanghebbende een eigen taxatierapport had ingediend dat een lagere waarde aangaf.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof bevestigde dat de huurwaardekapitalisatiemethode een geschikte methode is voor de waardering van de onroerende zaak, maar dat de eigen huurprijs van belanghebbende niet bruikbaar was voor de waardering, omdat deze niet gebaseerd was op actuele marktomstandigheden. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.