Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij de huurovereenkomst heeft ontbonden en dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, zodat zij aansprakelijk is voor de geleden schade.
5.De beoordeling in hoger beroep
Wanneer je de keuze maakt om niet alles grondig aan te pakken en mijn voorstel niet accepteert, zie ik af van het huurcontract”). Wanneer de partner van [geïntimeerde] vervolgens antwoordt dat er nu eenmaal een contract is gesloten, stelt [appellante] in haar e-mail van 31 mei 2019 dat zij de huurovereenkomst ontbindt wegens onbewoonbaarheid, waarbij zij de tekst van het desbetreffende art. 7:279 BW citeert. [appellante] deed daarmee een beroep op de ontbinding van de overeenkomst en daartegen heeft [geïntimeerde] zich ook verweerd. Beide genoemde e-mails noch de daaropvolgende correspondentie bevat(ten) enige verklaring die duidt op een opzegging van de zijde van [appellante] . Ter zitting heeft de advocaat van [appellante] naar voren gebracht dat bij de uitleg van de e-mails betekenis toekomt aan het feit dat [appellante] een particulier is, die toentertijd zonder juridische bijstand handelde, maar dat kan op zichzelf aan het voorgaande niet af doen. Dat [appellante] niettemin beoogde de huurovereenkomst op te zeggen en dat [geïntimeerde] een en ander ook zo heeft moeten begrijpen volgt ook niet uit de overige omstandigheden van het geval. [appellante] heeft in haar correspondentie nooit een opzegtermijn genoemd, noch een datum waartegen opgezegd werd. Zij heeft de sleutels onder zich gehouden tot medio oktober 2019, terwijl uitgaande van de juistheid van haar stellingname gezien de voor haar geldende contractuele opzegtermijn van twee maanden de sleutels vóór 1 augustus 2019 moesten zijn ingeleverd; gesteld noch gebleken is dat partijen op dit punt afwijkende afspraken hebben gemaakt. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat zij haar sleutel aan de stukadoor heeft gegeven en dat deze de sleutel bij zich heeft gehouden omdat de werkzaamheden door toedoen van [geïntimeerde] uitliepen, maar deze niet onderbouwde stelling maakt het voorgaande niet anders. [appellante] brengt verder nog naar voren dat zij er – naar zij stelt ten onrechte – vanuit is gegaan dat zij de huurovereenkomst niet kon opzeggen, maar daaruit volgt nog niet dat zij de huurovereenkomst daadwerkelijk heeft opgezegd, laat staan dat [geïntimeerde] dat zo moet hebben begrepen.
6.Slotsom
- griffierecht € 244