Uitspraak
bij de rechtbank: eiser, ook verweerder in het incident,
[appellant],
1.Cadans Beheer en Management B.V.,gevestigd te Rolde,hierna: Cadans,
[geïntimeerde2],
Cadans c.s.,
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
3. Waar gaat het in deze zaak om?3.1 In een procedure tussen [appellant] en Mr. [geïntimeerde2] c.s. Advocaten B.V. (hierna: [geïntimeerde2] B.V.) hebben partijen in juni 2009 een overeenkomst gesloten die erop neerkomt dat [appellant] zich voor een bedrag van € 56.000,- schuldig verklaarde aan [geïntimeerde2] B.V. Cadans was financier en aandeelhouder van [geïntimeerde2] B.V. Zij stelt dat de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] in 2015 aan haar is verpand. Cadans heeft executoriale derdenbeslagen gelegd om de vordering op [appellant] te incasseren. [appellant] vordert dat Cadans en [geïntimeerde2] , die bestuurder is van Cadans, veroordeeld worden om de executie te staken en om wat op grond van de gelegde beslagen is voldaan terug te betalen. Volgens [appellant] is de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. al ruimschoots betaald. Als [geïntimeerde2] B.V. nog een vordering op hem had, is die vordering niet rechtsgeldig aan Cadans verpand, meent hij.
3.2 De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Volgens de rechtbank heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. is betaald en is bovendien sprake van een rechtsgeldige verpanding. Het hof vindt ook dat sprake is van een rechtsgeldige verpanding. Om de vraag te kunnen beantwoorden of [appellant] de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. (volledig) heeft betaald, heeft het hof meer informatie nodig. Het hof wil die vraag met partijen bespreken tijdens een mondelinge behandeling van de zaak bij het hof. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de standpunten van partijen te bespreken. In dat verband zal het hof ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank.
4. De relevante feiten4.1 [geïntimeerde2] B.V. heeft werkzaamheden verricht voor [appellant] en zijn onderneming. Begin 2009 is er tussen [appellant] en [geïntimeerde2] B.V. een geschil ontstaan over de declaraties van [geïntimeerde2] B.V. Door [geïntimeerde2] B.V. is conservatoir beslag gelegd op de pensioenpolis van [appellant] en vervolgens is een procedure in kort geding gestart. Op
30 juli 2009 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben [appellant] en [geïntimeerde2] B.V. een schikking getroffen en zijn de gemaakte afspraken vastgelegd in een proces-verbaal.
4.2 In het proces-verbaal van schikking van 30 juli 2009 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
1. Door [appellant] zal een bedrag groot 56.000,00 euro worden voldaan aan [geïntimeerde2] c.s. B.V..
(…) Ondanks de overdracht van de vordering door [appellant] aan [geïntimeerde2] van genoemde vordering op [naam1] komen partijen nadrukkelijk overeen dat bij [appellant] het risico van de inning van deze vordering verblijft en dat [appellant] dat risico blijft dragen gedurende de looptijd van de inning.
(…)5. Verpanding
5.5. De motivering van de beslissing
allebestaande vorderingen van [geïntimeerde2] B.V. is ook ten aanzien van de vordering op [appellant] aan het bepaaldheidsvereiste voldaan. Voldoende is immers dat de akte zoveel gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand ervan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Als dat een ten tijde van de vestiging bestaande vordering is, ziet het pandrecht ook op die vordering.
Heeft [appellant] aan zijn verplichtingen voldaan? Opmerkingen vooraf
Productie 17 is een handgeschreven faxbericht van [appellant] aan [geïntimeerde2] , waarop een zestal kunstvoorwerpen is omschreven met de minimumprijs ervan. Opgeteld bedraagt de minimumprijs van de voorwerpen tezamen € 50.120,-. De foto’s van deze kunstvoorwerpen zijn meegefaxt.
€ 2.400,-. Na aftrek van kosten resteerde een netto-verkoopopbrengst van € 1.839,51. In een e-mail van 8 juli 2011 aan [appellant] , met als bijlage de afrekening van Christie’s, heeft [geïntimeerde2] dat aan [appellant] meegedeeld. Volgens Cadans c.s. heeft [appellant] de andere kunstvoorwerpen opgehaald bij het kantoor van [geïntimeerde2] B.V. nadat gebleken was dat Christie’s er geen belangstelling voor had. In dit verband wijzen zij erop dat [appellant] bij de curator ook geen aanspraak heeft gemaakt op afgifte van deze voorwerpen. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen indien de voorwerpen niet aan [appellant] waren teruggegeven.
€ 1.839,51 in mindering moet worden gebracht op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] . Indien alleen het schilderij van G.V.A. Röling is geveild, kunnen Cadans c.s. uiteraard ook geen afrekeningen van andere kunstvoorwerpen in het geding brengen, zodat Cadans c.s. in dat geval op dit punt niet in hun informatieplicht zijn tekortgeschoten. [appellant] heeft niet aangeboden te bewijzen dat de veiling van de kunstvoorwerpen meer dan € 1.839,51 heeft opgebracht. Het hof ziet ook geen reden hem ambtshalve tot dat bewijs toe te laten.
5.15 Volgens [appellant] verkeerde [geïntimeerde2] B.V. in schuldeisersverzuim, doordat ze niet uitputtend de mogelijkheden heeft benut de kunstvoorwerpen te gelde te maken. Het hof volgt [appellant] daarin niet. De vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de kunstvoorwerpen aan Christie’s of Sotheby’s ter veiling moeten worden aangeboden. Dat is volgens Cadans c.s. gebeurd. De overeenkomst voorziet in de situatie dat een veiling ‘niet uitkan’. In dat geval neemt [appellant] de voorwerpen op eigen kosten terug. Volgens Cadans is dat ook gebeurd, maar [appellant] bestrijdt dat. Het hof heeft op dat punt behoefte aan meer informatie
. Cadans dient aan te geven wanneer de kunstvoorwerpen zijn teruggeven, aan wie en onder welke omstandigheden. Indien dat (toch) niet is gebeurd, dienen partijen zich uit te laten over de consequenties daarvan.
“
Ondanks de overdracht van de vordering door [appellant] aan [geïntimeerde2] van genoemde
In het licht hiervan heeft [appellant] zijn, door Cadans c.s. weersproken, stelling onvoldoende onderbouwd, dat het incassorisico betreffende de vordering op [naam1] op [geïntimeerde2] B.V. rustte en dat het met de proceskostenveroordeling gemoeide bedrag dus in mindering moet worden gebracht op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op hem, ongeacht of [geïntimeerde2] B.V. de overgedragen vordering heeft gecedeerd. Het gaat er dan ook om welk bedrag [geïntimeerde2] B.V. daadwerkelijk heeft ontvangen van [naam1] .
Cadans c.s. dienen deze en eventuele andere gegevens waaruit volgt dat [geïntimeerde2] B.V. de vordering op [naam1] in het geheel niet heeft kunnen incasseren alsnog in het geding te brengen.
Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen te onderbouwen dat de beoogde cessie ter incasso daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, door de akte van cessie en/of de correspondentie met de deurwaarder over de incasso van de vorderingen in het geding te brengen.Indien de cessie ter incasso heeft plaatsgevonden, dan wel de deurwaarder anderszins ten behoeve van [geïntimeerde2] B.V. is gaan incasseren, ligt het op de weg van Cadans c.s. om
gegevens in het geding te brengen waaruit volgt wat het resultaat van de incasso-activiteiten was en welke bedragen [geïntimeerde2] c.s. als resultaat van die activiteiten heeft ontvangen.