ECLI:NL:GHARL:2022:4871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.295.562/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verpanding van vorderingen en de uitleg van een pandakte in civiele procedures

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Cadans Beheer en Management B.V. en [geïntimeerde2]. De zaak betreft de uitleg van een pandakte en de vraag of de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] rechtsgeldig is verpand aan Cadans. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij niet voldoende had aangetoond dat hij zijn schuld aan [geïntimeerde2] B.V. had voldaan en omdat de verpanding rechtsgeldig zou zijn. Het hof oordeelt dat er inderdaad sprake is van een rechtsgeldige verpanding, maar dat er meer informatie nodig is om te bepalen of [appellant] zijn verplichtingen heeft nagekomen. Het hof heeft een mondelinge behandeling gelast om de relevante feiten en standpunten van partijen verder te bespreken. De zaak heeft ook internationale aspecten, aangezien [appellant] in Indonesië woont. Het hof benadrukt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat partijen zich baseren op Nederlands recht. De uitspraak van het hof zal uiteindelijk afhangen van de bewijsvoering van [appellant] met betrekking tot zijn betalingen en de uitleg van de pandakte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.562/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 129671)
arrest van 14 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser, ook verweerder in het incident,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.J. Jans, die kantoor houdt te Groningen,
tegen

1.Cadans Beheer en Management B.V.,gevestigd te Rolde,hierna: Cadans,

2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden, ook eisers in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen:
Cadans c.s.,
advocaat: mr. F.H. Kappelhof, die kantoor houdt te Delfzijl.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
10 juni 2020 (in het incident) en 31 maart 2021 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 mei 2021,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [appellant] (met producties),
- een akte van Cadans c.s.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - dat het hof het vonnis van 31 maart 2021 vernietigt, Cadans (hoofdelijk) veroordeelt tot het staken en gestaakt houden van alle rechtsmaatregelen op grond van het proces-verbaal van de (toenmalige) rechtbank Assen van 30 juli 2009, tot betaling aan [appellant] van wat Cadans c.s. op basis van dat proces-verbaal hebben geïncasseerd of uitgewonnen en tot betaling van alle door hem daardoor geleden en nog te lijden schade (nader op te maken bij staat), een en ander met veroordeling van Cadans c.s. in de proceskosten bij de rechtbank en het hof.
3. Waar gaat het in deze zaak om?3.1 In een procedure tussen [appellant] en Mr. [geïntimeerde2] c.s. Advocaten B.V. (hierna: [geïntimeerde2] B.V.) hebben partijen in juni 2009 een overeenkomst gesloten die erop neerkomt dat [appellant] zich voor een bedrag van € 56.000,- schuldig verklaarde aan [geïntimeerde2] B.V. Cadans was financier en aandeelhouder van [geïntimeerde2] B.V. Zij stelt dat de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] in 2015 aan haar is verpand. Cadans heeft executoriale derdenbeslagen gelegd om de vordering op [appellant] te incasseren. [appellant] vordert dat Cadans en [geïntimeerde2] , die bestuurder is van Cadans, veroordeeld worden om de executie te staken en om wat op grond van de gelegde beslagen is voldaan terug te betalen. Volgens [appellant] is de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. al ruimschoots betaald. Als [geïntimeerde2] B.V. nog een vordering op hem had, is die vordering niet rechtsgeldig aan Cadans verpand, meent hij.
3.2 De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Volgens de rechtbank heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. is betaald en is bovendien sprake van een rechtsgeldige verpanding. Het hof vindt ook dat sprake is van een rechtsgeldige verpanding. Om de vraag te kunnen beantwoorden of [appellant] de schuld aan [geïntimeerde2] B.V. (volledig) heeft betaald, heeft het hof meer informatie nodig. Het hof wil die vraag met partijen bespreken tijdens een mondelinge behandeling van de zaak bij het hof. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de standpunten van partijen te bespreken. In dat verband zal het hof ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank.
4. De relevante feiten4.1 [geïntimeerde2] B.V. heeft werkzaamheden verricht voor [appellant] en zijn onderneming. Begin 2009 is er tussen [appellant] en [geïntimeerde2] B.V. een geschil ontstaan over de declaraties van [geïntimeerde2] B.V. Door [geïntimeerde2] B.V. is conservatoir beslag gelegd op de pensioenpolis van [appellant] en vervolgens is een procedure in kort geding gestart. Op
30 juli 2009 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben [appellant] en [geïntimeerde2] B.V. een schikking getroffen en zijn de gemaakte afspraken vastgelegd in een proces-verbaal.
4.2 In het proces-verbaal van schikking van 30 juli 2009 is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

1. Door [appellant] zal een bedrag groot 56.000,00 euro worden voldaan aan [geïntimeerde2] c.s. B.V..
2. Betaling van het bedrag vermeld onder 1 zal als volgt plaatsvinden;
- uiterlijk op 7 augustus 2009 zal een bedrag groot 2500,00 zijn betaald,
- uiterlijk op 31 augustus 2009 zal een bedrag groot 2500,00 zijn betaald, indien mogelijk
- de kunstvoorwerpen vermeld in productie 17, voor zover aanwezig, zullen tezamen met de laatste acht schilderijen vermeld op het lijstje van de tien schilderen waarop door de deurwaarder beslag is gelegd, worden geveild door Christies of Sothebys, dit op de eerst mogelijke veilingdatum na 12 augustus 2009, waarop die zaken ingebracht kunnen worden. [appellant] zal indien nodig zorg dragen voor het transport. Indien veiling van bepaalde zaken niet uit kan zal [appellant] die zaken op eigen kosten terug kunnen nemen.
- [appellant] zal zo spoedig mogelijk de vorderingen die hij heeft op Ankerbeer B.V. en de Volharding Groep ter incasso overdragen aan de deurwaarder. De eventueel binnenkomende opbrengst zal worden aangewend ter betaling van het bedrag onder 1.
- Kantoor [geïntimeerde2] zal aanspraak maken op betaling van de proceskostenveroordeling opgenomen in het arrest van de Hoge Raad, jegens de wederpartij. Bij betaling zal ook dat bedrag worden aangewend ter inlossing van het bedrag vermeld onder 1. Ditzelfde geldt voor eventueel uit te spreken kostenveroordeling door het Hof te Arnhem waarvan het arrest is bepaald op 4 augustus 2009.
- Partijen zullen nagaan of de pensioenpolis bij Achmea tot uitbetaling aan [appellant] kan komen. Indien dat het geval is zal [appellant] na ontvangst daarvan indien en voorzover het bedrag vermeld onder 1 nog niet voldaan zal zijn door eerdere betalingen, het restant daarmee aanvullen.
3. Na voldoening van het bedrag onder 1 zullen partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Voorts zullen de gelegde beslagen dan worden opgeheven.
(…).
De hiervoor vermelde afspraken zullen hierna ook worden aangeduid als ‘de vaststellingsovereenkomst’.
4.3
Op 7 maart 2011 heeft [appellant] een vordering op [naam1] tot betaling van een proceskostenveroordeling ter hoogte van € 27.970,01 overgedragen aan [geïntimeerde2] B.V. Gelijktijdig met de akte van cessie is een ‘side letter’ opgesteld. In de side letter is - voor zover van belang - opgenomen:

(…) Ondanks de overdracht van de vordering door [appellant] aan [geïntimeerde2] van genoemde vordering op [naam1] komen partijen nadrukkelijk overeen dat bij [appellant] het risico van de inning van deze vordering verblijft en dat [appellant] dat risico blijft dragen gedurende de looptijd van de inning.
Partijen komen eveneens overeen dat de kosten van de inning van de vordering op [naam1] voor rekening en risico van [appellant] zijn en dat met de opbrengst van de inning van de vordering op [naam1] openstaande nota's / declaraties van [geïntimeerde2] op [appellant] worden verrekend.(…)
4.4
Cadans was financier en aandeelhouder van [geïntimeerde2] B.V. Bij notariële akte van 17 november 2015 is, onder meer, beoogd om alle vorderingen op derden van [geïntimeerde2] B.V. te verpanden aan Cadans. In deze akte is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

(…)5. Verpanding
Ter uitvoering van voormelde verplichting verklaarde de pandgever hierbij in stil pand te geven aan de pandnemer, die verklaarde voor zich in stil pand aan te nemen:
alle huidige en toekomstige vorderingen van pandgever op derden in de meest ruime zin,
hierna ook te noemen: 'de verpande goederen'.
(…)
1. Aan deze akte is een overzicht van de thans bestaande vorderingen van pandgever gehecht, waarmee de verpanding hiervan bij deze tot stand komt.2. Pangever heeft de voortdurende verplichting om bij het ontstaan van vorderingen van pandgever op derden, schriftelijk opgave te doen van die vorderingen, zulks ter verpanding(…)
4.5
[geïntimeerde2] B.V. is op 19 april 2016 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. R. Verdonk tot curator. Op 26 juli 2016 heeft de curator [appellant] geïnformeerd dat Cadans een pandrecht heeft gevestigd op de vorderingen van [geïntimeerde2] B.V. en dat daarom uitsluitend bevrijdend kan worden betaald aan Cadans. Cadans heeft de incasso op zich genomen en heeft in dat verband onder meer beslag gelegd onder Achmea Pensioen- en Levensverzekeringsmaatschappij N.V.
4.6
[appellant] heeft Cadans c.s. verzocht en gesommeerd om de incasso te staken. Cadans c.s. hebben geen gehoor gegeven aan dit verzoek.

5.5. De motivering van de beslissing

Internationale aspecten5.1 Deze zaak heeft internationale aspecten, omdat [appellant] in Indonesië woont. Op grond van artikel 4 lid 1 EEX-Vo 2012 (Brussel I bis) is de Nederlandse rechter, als de rechter van de woonplaats van de gedaagde partijen Cadans c.s., bevoegd van de vordering van [appellant] kennis te nemen.
5.2
De rechtbank heeft haar beslissing op Nederlands recht gebaseerd. Partijen baseren hun vordering en verweer ook op Nederlands recht. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen een rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gedaan.
Rechtsgeldige verpanding?
5.3
Cadans stelt dat de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] aan haar is verpand. De vestiging van het pandrecht vond plaats bij de onder 4.4 vermelde notariële akte. Zij wijst er in dit verband op dat de curator van [geïntimeerde2] B.V. de verpanding ook heeft erkend. Maar volgens [appellant] is geen sprake van een rechtsgeldige vestiging, omdat in de akte de vordering op hem niet is omschreven. De lijst waarnaar de akte verwijst is in deze procedure ook niet overgelegd.
5.4
Het hof stelt bij de bespreking van dit verweer het volgende voorop. Een stil pandrecht op een vordering op naam wordt gevestigd bij authentieke of onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de schuldenaar van de vordering (art. 3:229 lid 1 BW). Bij uitleg van de pandakte komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een van die uitleg te onderscheiden en zelfstandig te beoordelen vraag is of is voldaan aan het uit art. 3:84 lid 2 in verbinding met art. 3:98 BW voortvloeiende vereiste dat de pandakte ten tijde van de verpanding de te verpanden vordering in voldoende mate bepaalt. Aan dit bepaaldheidsvereiste is volgens vaste rechtspraak voldaan als de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. De bedoeling van partijen bij de pandakte is voor de beoordeling of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste niet relevant, voor zover die bedoeling niet aan de hand van gegevens in de akte zelf, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld [1] .
5.5
Uit de akte volgt dat partijen op alle ten tijde van de vestiging van het pandrecht bestaande vorderingen en alle toekomstige vorderingen van [geïntimeerde2] B.V. een pandrecht hebben willen vestigen. De tekst van de akte is op dit punt glashelder. De lijst waaraan in de akte wordt verwezen, is niet overgelegd. Maar ook wanneer de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] niet op deze lijst is vermeld, volgt daaruit niet dat [geïntimeerde2] B.V. en Cadans een uitzondering hebben gemaakt voor die vordering, in die zin dat die niet is overgedragen. [appellant] hebben niets aangevoerd waaruit volgt dat [geïntimeerde2] B.V. en Cadans voor deze vordering een uitzondering hebben gemaakt. Omdat (onder meer) een pandrecht is gevestigd op
allebestaande vorderingen van [geïntimeerde2] B.V. is ook ten aanzien van de vordering op [appellant] aan het bepaaldheidsvereiste voldaan. Voldoende is immers dat de akte zoveel gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand ervan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Als dat een ten tijde van de vestiging bestaande vordering is, ziet het pandrecht ook op die vordering.
5.6
De conclusie is dat indien [geïntimeerde2] B.V. ten tijde van de vestiging van het pandrecht nog een (restant) vordering op [appellant] had, deze vordering is verpand aan Cadans [2] . Op de vraag of van een (restant) vordering nog sprake is zal het hof hierna ingaan.
Heeft [appellant] aan zijn verplichtingen voldaan? Opmerkingen vooraf
5.7
In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen de schuld van [appellant] aan [geïntimeerde2] B.V. vastgesteld op € 56.000,-. Zij hebben ook afgesproken op welke wijze [appellant] zijn schuld zal aflossen, te weten door middel van twee betalingen van € 2.500,-, door de veilingopbrengst van acht schilderijen van [appellant] , door een cessie ter incasso van twee vorderingen van [appellant] op derden en door een, mogelijk twee, proceskostenveroordeling(en) ten gunste van [appellant] in te zetten voor de aflossing van de schuld. Indien er dan nog een restant-schuld overblijft, zal [appellant] de uitkering uit een door hem afgesloten pensioenpolis bij Achmea gebruiken om de schuld geheel af te lossen.
5.8
Niet ter discussie staat dat [appellant] de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken betalingen van tweemaal € 2.500,- heeft verricht, dat [geïntimeerde2] B.V. de opbrengst van één schilderij van € 1.839,51 heeft ontvangen en daarnaast een proceskostenveroordeling van € 5.245,25, heeft geïncasseerd in totaal € 12.084,76. Volgens Cadans c.s. is het daarbij gebleven, [appellant] stelt dat veel meer is betaald.
5.9
Anders dan [appellant] meent, dient hij te stellen en te bewijzen dat hij de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op hem heeft betaald (op de in de overeenkomst voorziene manieren). Het verweer van [appellant] dat hij heeft betaald, is een bevrijdend verweer. Uiteraard dienen
Cadans c.s. hun weerlegging van dit verweer behoorlijk te onderbouwen, maar dat betekent niet dat zij dienen te bewijzen dat [appellant] niet heeft betaald [3] .
5.1
Het hof zal hierna de diverse geschilpunten van partijen betreffende de ‘betaling’ van de vordering bespreken. Daarbij zal blijken dat het hof behoefte heeft aan meer informatie. Om die reden zal het hof een mondelinge behandeling gelasten. De onderwerpen die het hof bij gelegenheid van deze mondelinge behandeling wil bespreken en de informatie die het hof dan wil ontvangen, zullen hierna vetgedrukt worden vermeld.
De opbrengst van de schilderijen5.11 In de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat een aantal kunstvoorwerpen en schilderijen zal worden geveild. Het gaat om kunstvoorwerpen die zijn vermeld op een als productie 17 in de procedure tussen [geïntimeerde2] B.V. en [appellant] overgelegd document en om acht schilderijen waarop door de deurwaarder beslag was gelegd. Volgens de vaststellingsovereenkomst diende [appellant] , voor zover nodig, voor transport zorgen.
Productie 17 is een handgeschreven faxbericht van [appellant] aan [geïntimeerde2] , waarop een zestal kunstvoorwerpen is omschreven met de minimumprijs ervan. Opgeteld bedraagt de minimumprijs van de voorwerpen tezamen € 50.120,-. De foto’s van deze kunstvoorwerpen zijn meegefaxt.
5.12
Het hof volgt [appellant] niet in het betoog dat partijen zich hebben vastgelegd op de in de fax vermelde prijs van de kunstvoorwerpen. De hiervoor vermelde fax is een fax van [appellant] aan [geïntimeerde2] waarin [appellant] aangeeft wat volgens hem de minimumprijs van de kunstvoorwerpen is. Er blijkt niet uit dat [geïntimeerde2] het met die prijs eens was. In de vaststellingsovereenkomst wordt weliswaar verwezen naar de lijst, maar alleen om te identificeren welke kunstvoorwerpen het betreft. Aan de in de lijst vermelde minimumprijzen van de kunstvoorwerpen wordt niet gerefereerd. Dat partijen zich in de vaststellingsovereenkomst ook hebben vastgelegd op deze prijzen, is dan ook niet aannemelijk. Bovendien dienden de kunstvoorwerpen nog geveild te worden en zou de (aan [geïntimeerde2] B.V. toekomende) opbrengst van de veiling, en niet de op de lijst vermelde minimumprijs, in mindering worden gebracht op de vordering van Schuurman B.V. op [appellant] .
5.13
Volgens Cadans c.s. zijn de kunstvoorwerpen aan Christie’s aangeboden. Christie’s had slechts belangstelling voor een schilderij van G.V.A. Röling. Dat is verkocht voor
€ 2.400,-. Na aftrek van kosten resteerde een netto-verkoopopbrengst van € 1.839,51. In een e-mail van 8 juli 2011 aan [appellant] , met als bijlage de afrekening van Christie’s, heeft [geïntimeerde2] dat aan [appellant] meegedeeld. Volgens Cadans c.s. heeft [appellant] de andere kunstvoorwerpen opgehaald bij het kantoor van [geïntimeerde2] B.V. nadat gebleken was dat Christie’s er geen belangstelling voor had. In dit verband wijzen zij erop dat [appellant] bij de curator ook geen aanspraak heeft gemaakt op afgifte van deze voorwerpen. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen indien de voorwerpen niet aan [appellant] waren teruggegeven.
5.14
Met dit verweer hebben [geïntimeerde2] c.s. gemotiveerd weersproken dat meer dan
€ 1.839,51 in mindering moet worden gebracht op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] . Indien alleen het schilderij van G.V.A. Röling is geveild, kunnen Cadans c.s. uiteraard ook geen afrekeningen van andere kunstvoorwerpen in het geding brengen, zodat Cadans c.s. in dat geval op dit punt niet in hun informatieplicht zijn tekortgeschoten. [appellant] heeft niet aangeboden te bewijzen dat de veiling van de kunstvoorwerpen meer dan € 1.839,51 heeft opgebracht. Het hof ziet ook geen reden hem ambtshalve tot dat bewijs toe te laten.
5.15 Volgens [appellant] verkeerde [geïntimeerde2] B.V. in schuldeisersverzuim, doordat ze niet uitputtend de mogelijkheden heeft benut de kunstvoorwerpen te gelde te maken. Het hof volgt [appellant] daarin niet. De vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de kunstvoorwerpen aan Christie’s of Sotheby’s ter veiling moeten worden aangeboden. Dat is volgens Cadans c.s. gebeurd. De overeenkomst voorziet in de situatie dat een veiling ‘niet uitkan’. In dat geval neemt [appellant] de voorwerpen op eigen kosten terug. Volgens Cadans is dat ook gebeurd, maar [appellant] bestrijdt dat. Het hof heeft op dat punt behoefte aan meer informatie
. Cadans dient aan te geven wanneer de kunstvoorwerpen zijn teruggeven, aan wie en onder welke omstandigheden. Indien dat (toch) niet is gebeurd, dienen partijen zich uit te laten over de consequenties daarvan.
5.16
Voor zover [appellant] bedoelt dat het aan [geïntimeerde2] B.V. te wijten is dat het schilderij van G.V.A. Röling geen € 22.000,-, de door [appellant] bepaalde minimumprijs, heeft opgebracht, maar is geveild voor € 2.400,-, heeft hij dat verwijt onvoldoende onderbouwd.
De opbrengst van de proceskostenveroordelingen5.17 Partijen zijn het erover eens dat door [geïntimeerde2] B.V. een aan [appellant] toekomende proceskostenveroordeling te laste van NOM van € 5.245,25 is geïncasseerd en dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de vordering van Cadans op [appellant] . Volgens [appellant] is daarnaast een proceskostenveroordeling van € 27.970,01 ten laste van [naam1] geïncasseerd. Hij verwijst naar een akte van cessie tussen hem en [geïntimeerde2] B.V., waarbij de vordering van hem op [naam1] aan [geïntimeerde2] B.V. is gecedeerd en op de bijbehorende ‘side-letter’.
5.18
In de side-letter is onder meer vermeld:

Ondanks de overdracht van de vordering door [appellant] aan [geïntimeerde2] van genoemde
vordering op [naam1] komen partijen nadrukkelijk overeen dat bij [appellant] het risico van de inning van deze vordering verblijft en dat [appellant] dat risico blijft dragen gedurende de looptijd van de inning.
Partijen komen eveneens overeen dat de kosten van de inning van de vordering op [naam1]
voor rekening en risico van [appellant] zijn en dat met de opbrengst van de inning
van de vordering op [naam1] openstaande nota's / declaraties van [geïntimeerde2] op
[appellant] worden verrekend.
In het licht hiervan heeft [appellant] zijn, door Cadans c.s. weersproken, stelling onvoldoende onderbouwd, dat het incassorisico betreffende de vordering op [naam1] op [geïntimeerde2] B.V. rustte en dat het met de proceskostenveroordeling gemoeide bedrag dus in mindering moet worden gebracht op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op hem, ongeacht of [geïntimeerde2] B.V. de overgedragen vordering heeft gecedeerd. Het gaat er dan ook om welk bedrag [geïntimeerde2] B.V. daadwerkelijk heeft ontvangen van [naam1] .
5.19
Volgens Cadans c.s. heeft [geïntimeerde2] B.V. niets kunnen incasseren. [naam1] bood geen verhaal en is uiteindelijk failliet gegaan, stellen zij. Zij hebben die stelling verder geen handen en voeten gegeven, bijvoorbeeld door uiteen te zetten welke activiteiten zijn ondernomen om de vordering te verhalen. Onduidelijk is of een verhaalsonderzoek is gedaan, en wat daarvan de uitkomst was, of beslag is gelegd, en zo niet waarom niet, of [naam1] in 2016 nog steeds failliet was, en zo niet of hij toen nog steeds geen verhaal bood.
Cadans c.s. dienen deze en eventuele andere gegevens waaruit volgt dat [geïntimeerde2] B.V. de vordering op [naam1] in het geheel niet heeft kunnen incasseren alsnog in het geding te brengen.
De opbrengst van de ter incasso gecedeerde vorderingen5.20 In de vaststellingsovereenkomst is ook bepaald dat [appellant] de vorderingen op Ankerbeer B.V. en Volharding Groep ter incasso zal overdragen aan een deurwaarder en dat de eventuele opbrengst van de incasso van die vordering in mindering zal worden gebracht op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op [appellant] . [appellant] stelt dat de bedragen die [geïntimeerde2] B.V. op grond van deze cessie ter incasso geeft ontvangen in mindering komen op de vordering van [geïntimeerde2] B.V. op hem. Om welke bedragen het gaat, weet hij niet. Volgens Cadans c.s. heeft de beoogde cessie ter incasso nooit plaatsgevonden en heeft [geïntimeerde2] B.V. (dan ook) niets ontvangen in verband met de desbetreffende vorderingen.
5.21
Indien de cessie ter incasso inderdaad niet heeft plaatsgevonden, zal [geïntimeerde2] B.V. niets hebben ontvangen uit de vorderingen op Ankerbeer B.V. en Volharding Groep. Indien de cessie wel heeft plaatsgevonden, mag van Cadans c.s. verwacht worden dat zij gedetailleerde informatie verstrekken over het resultaat van de incasso van beide vorderingen. Het hof verwijst naar wat het hiervoor heeft overwogen over de vordering op [naam1] .
Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen te onderbouwen dat de beoogde cessie ter incasso daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, door de akte van cessie en/of de correspondentie met de deurwaarder over de incasso van de vorderingen in het geding te brengen.Indien de cessie ter incasso heeft plaatsgevonden, dan wel de deurwaarder anderszins ten behoeve van [geïntimeerde2] B.V. is gaan incasseren, ligt het op de weg van Cadans c.s. om
gegevens in het geding te brengen waaruit volgt wat het resultaat van de incasso-activiteiten was en welke bedragen [geïntimeerde2] c.s. als resultaat van die activiteiten heeft ontvangen.
Mondelinge behandeling5.22 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het hof meer informatie van partijen wil ontvangen. Het hof zal daarvoor een mondelinge behandeling gelasten. Het hof gelast partijen (vgl. art. 22 Rv) de in de vet afgedrukte gedeeltes omschreven informatie voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding te brengen. Tijdens de mondelinge behandeling kan deze informatie dan besproken worden en kunnen ook de verdere geschilpunten van partijen, voor zover het hof daarover nog geen eindbeslissing heeft gegeven, aan de orde komen. De mondelinge behandeling kan ook worden benut voor een poging om een schikking te bereiken.

6.6. De beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon (Cadans vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder
4.15, 4.19, 4.21 en 4.22 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met december 2022 zullen opgeven op de roldatum 28 juni 2022 waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zullen worden vastgesteld;
gelast dat partijen de stukken als bedoeld in 4.15, 4.19 en 4.21 in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, I. Tubben en P.S. Bakker en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1841.
2.Grief II faalt.
3.Grief III faalt.