ECLI:NL:GHARL:2022:484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
200.303.842
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep schuldeiser tegen verlening schone lei aan schuldenaar; niet-ontvankelijkheid wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Gelderland. De appellante, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, was in hoger beroep gekomen tegen de verlening van een schone lei aan de verweerder, die in een schuldsaneringsregeling zat. De rechtbank had op 21 oktober 2021 de schuldsaneringsregeling van de verweerder beëindigd en de schone lei verleend. De appellante stelde dat deze schone lei niet van toepassing moest zijn op haar vorderingen, die voortvloeiden uit een echtscheidingsbeschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep te laat was ingesteld, aangezien de termijn voor het indienen van hoger beroep op 29 oktober 2021 was verstreken. De appellante stelde dat zij pas op 29 november 2021 op de hoogte was gesteld van het vonnis, maar het hof oordeelde dat dit geen verschoonbare termijnoverschrijding opleverde. Het hof benadrukte dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en strikt moeten worden nageleefd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

Uiteindelijk verklaarde het hof de appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en wees het meer of anders verzochte af. Het hof oordeelde dat, zelfs als de appellante ontvankelijk was verklaard, haar beroep niet tot een ander oordeel zou hebben geleid, omdat zij geen bezwaren had aangevoerd tegen de vaststelling dat de verweerder niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof besloot geen proceskosten aan de appellante op te leggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.303.842
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/18/589 R)
arrest van 24 januari 2022
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler,
in de schuldsaneringsregeling van
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder, hierna: [verweerder] ,
advocaat: mr. M. Bakhuis.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnis van 25 oktober 2018 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het ten aanzien van [verweerder] op 17 januari 2017 uitgesproken faillissement opgeheven, onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is [de bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van 21 oktober 2021 heeft de rechtbank kort gezegd de
schuldsaneringsregeling van [verweerder] beëindigd met verlening van de schone lei.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1
Bij ter griffie van het hof op 10 december 2021 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 oktober 2021. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schone lei-verklaring niet van toepassing is op de vorderingen die zij op (haar voormalige echtgenoot) [verweerder] heeft, zodra zij aansprakelijk wordt gesteld voor de schulden die op grond van de echtscheidingsbeschikking van 17 maart 2005 met aangehecht echtscheidingsconvenant van 7 december 2004 aan hem zijn toebedeeld.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met bijlagen kennisgenomen van:
- de brief van het hof aan de rechtbank van 15 december 2021 en de reactie daarop van de
rechtbank bij e-mail van 21 december 2021;
- de brief van mr. Blasweiler met één bijlage van 16 december 2021;
- op 22 december 2021 van mr. Blasweiler ontvangen stukken;
- de brief van 28 december 2021 met één bijlage (leesbare crediteurenlijst van 28 september
2021) en de brief met bijlagen van 10 januari 2022 van de bewindvoerder en
- het faxbericht met bijlagen van 12 januari 2022 van mr. Bakhuis.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. [appellante] en [verweerder] zijn verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Namens de bewindvoerder is [naam1] verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis vastgesteld dat [verweerder] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voort-
vloeiende verplichtingen. Het gevolg daarvan is dat aan [verweerder] op grond van artikel 358 Fw de schone lei is toegekend.
3.2
Het hof zal eerst nagaan of [appellante] ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
3.3
Op grond van artikel 355 lid 1 Fw kunnen de schuldeisers en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen van een vonnis als bedoeld in artikel 354 Fw.
De termijn voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 21 oktober 2021 van de rechtbank is op 29 oktober 2021 verstreken. Daarmee is het op 10 december 2021 ontvangen hoger beroep in beginsel niet tijdig ingesteld.
3.4
[appellante] stelt dat het vonnis van 21 oktober 2021 op 29 november 2021 door de bewindvoerder aan haar bekend is gemaakt en dat haar advocaat dat vonnis op 2 december 2021 heeft ontvangen. Uitgaande van deze laatste datum stelt [appellante] dat zij tijdig, dus binnen de acht dagentermijn, in hoger beroep is gekomen.
3.5
Zowel [verweerder] als de bewindvoerder stellen zich op het standpunt dat [appellante] te laat in hoger beroep is gekomen en dat zij daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden in dat beroep.
3.6
Het hof stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen moet dan ook strikt de hand worden gehouden. Op dat uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval waarin degene die het hoger beroep instelt als gevolg van een door (de griffie van) het gerecht begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een aan hem niet toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is toegezonden of verstrekt.
3.7
Uit de door de bewindvoerder in hoger beroep overgelegde e-mail van [appellante] van
2 november 2018 blijkt dat [appellante] haar advocaat, mr. Blasweiler, heeft aangewezen als degene tot wie de bewindvoerder zich moet wenden bij aangelegenheden die zien op haar positie als schuldeiser in de schuldsaneringsregeling van [verweerder] . Vervolgens heeft de bewindvoerder bij brief van 8 november 2018 aan de advocaat van [appellante] laten weten dat haar vordering is geplaatst op de lijst van voorlopig erkende crediteuren in de schuldsaneringsregeling van de heer [verweerder] .
Bij brief van 9 augustus 2021 heeft de bewindvoerder mr. Blasweiler vervolgens (onder meer) meegedeeld dat op 21 oktober 2021 in beginsel een pro forma verificatievergadering zal plaatsvinden en dat de pro forma eindzitting op dezelfde datum zal plaatsvinden aangezien de looptijd van de schuldsaneringsregeling binnenkort zal verstrijken.
Mr. Blasweiler wordt uitgenodigd om als hij namens [appellante] het woord wil voeren op de verificatievergadering of de eindzitting, dit uiterlijk 3 dagen voor de pro forma datum aan de rechtbank kenbaar te maken, zodat een datum voor een behandeling op zitting kan worden vastgesteld. Op grond van artikel 354 Fw doet de rechtbank op de dag van de eindzitting of anders uiterlijk de achtste dag daarna, uitspraak of aan de schuldenaar de schone lei kan worden verleend.
3.8
Het hof is van oordeel dat door de brief van de bewindvoerder van 9 augustus 2021 het mr. Blasweiler duidelijk moet zijn geweest dat op 21 oktober 2021 bij de rechtbank een (eind)zitting in de schuldsaneringsregeling van [verweerder] zou plaatsvinden en dat er op die datum of uiterlijk 8 dagen daarna een uitspraak kon worden verwacht. Nu het volgens die brief in beginsel om een pro forma zitting zou gaan, moest hem daarmee ook duidelijk zijn dat voor [verweerder] een schone lei in het verschiet lag.
Niet in debat is dat mr. Blasweiler na ontvangst van de brief van 9 augustus 2021 geen actie heeft ondernomen en dus geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid schriftelijk of mondeling, ter zitting op 21 oktober 2021, (inhoudelijke) standpunten aan te voeren met het oog op de door de rechtbank te nemen beslissing over het al dan niet verlenen van de schone lei aan [verweerder] .
De stelling van mr. Blasweiler dat de brief van 9 augustus 2021 opgevat had kunnen worden als een vooraankondiging en dat het best zo had kunnen zijn dat de rechtbank op een andere zittingsdatum en daarmee andere uitspraakdatum zou zijn uitgekomen, snijdt geen hout, omdat het op zijn weg lag hierover zekerheid te verkrijgen, bijvoorbeeld door het insolventieregister te raadplegen of contact op te nemen met de griffie van de rechtbank.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] na het op 21 oktober 2021 gewezen vonnis van de rechtbank tot uiterlijk 29 oktober 2021 de gelegenheid had in hoger beroep te komen. Dat [appellante] pas door de brief van de bewindvoerder van 29 november 2021 aan mr. Blasweiler in kennis is gesteld van (de inhoud van) het gewezen vonnis en mr. Blasweiler deze brief pas op 2 december 2021 heeft ontvangen, levert onder deze omstandigheden geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
moet dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden in haar hoger beroep.
3.1
Ten overvloede overweegt het hof dat het hoger beroep van [appellante] , in het geval zij wel daarin had kunnen worden ontvangen, niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank had kunnen leiden, omdat [appellante] in haar beroepschrift geen bezwaren heeft aangevoerd tegen de vaststelling in het vonnis dat [verweerder] niet tekort is geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Ter zitting heeft mr. Blasweiler dit ook desgevraagd bevestigd.
Op grond van de wet heeft dit tot gevolg dat een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is. Wat [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, kan daaraan niet afdoen.
3.11
Het hof ziet tot slot geen aanleiding [appellante] in de proceskosten te veroordelen, zoals ter zitting in hoger beroep door (de advocaat van) [verweerder] is verzocht.
3.12
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, H.L. Wattel en Ch.E. Bethlem, en is op
24 januari 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.